ondervinden, dat dezelve weynig verscheelen van die der Milt, maar zeer veel verscheelt de Milt wel van 't maagkussen [pancreas], en quyl-klieren [glandulae salivales], egter word zy te regt voor een klier gehouden: namentlyk voor een bloedige klier, dat is, tot het bloed dienende, of met het bloed overeenkomende, ten aanzien van couleur. Van 't zelve geslagte van bloedige klieren zyn ook de bystaande [renes succenturiati] Nieren, Lever, en eenige die gemeenelyk by de Milt gevonden werden. In allen dezen is 'er geen byzonder uytstortend [ductus excretorius] vat tot nog toe gevonden, als de ader. En het schynt dat zulks hier niet meer van noden is, als in diergelyke ronde klieren of zamengestelde [glandulae conglobatae], dewelke dienen om de Lympha tot het hert wederom te brengen: waar in gy nooyt buyten de watervaten [vasa lymphatica] eenig ontlastend vat [vas excretorium] zult vinden.
Nogtans is 'er geen twyffel aan, of zy dienen tot bewerking en verdere volmaking van de Lympha, of bereyden by zig particulier een zap uyt het slagaderlyk bloed, welk aan de Lympha werd toegebragt.
Het zelve is te gevoelen van de bloedige klieren, dewelke dienen tot exaltatie en verdere volmaking van 't bloed: hier door bevind men ook, als de Milt verstopt, opgezwolle, verhart, of anderzints qualyk gestelt is, dat het bloed dikker en melancolyk, of zwaargeestig word.
Daarom moet men den Milt houden voor een bloedige klier, 't geen ik mede gevoel nevens de zeer beroemde en oplettende Ontleder Malpighius. En dat te meer, om dat ik veeltyds klieren by de Milt gevonden heb, in alles zeer gelykende na de Milt. My geheugt, dat ik voor eenige Jaaren in 't Gasthuys dezer Stede (in welk de Wel Ed. Groot Agtb. Heeren Burgermeesteren, als mede de E. Heeren Regenten van 't gezegde Gasthuys my toestaan de doode lighaamen te mogen openen) getoont heb diergelyke Milt-klieren, of die by de Milt staan, in 't doode lighaam van zekere Vrouw ontrent 40 Jaaren oud, die gestorven was aan een galagtige buykloop [diarrhaea biliosa], waar by een geelzugt [icterus] was. Ik had 'er tegenwoordig by de Heeren B. van Dortmond, Joh. Dankers, Rogier Roonhuysen, Adriaan Coenerding, zeer deftige mannen in de Medicyne en Heelkunde. Ik zeg, dat ik in dat lighaam vertoont heb, behalven een hard [scirrhus] gezwel de groote van een okkernoot in de Milt zelfs, twee klieren, die by de Milt stonden, ja de Milt gelykende: (uytgenomen alleenlyk de groote) want zy quamen overeen met de uyterlyke blauwe couleur van de Milt, en met de inwendige zwarte of bruynagtige. De zelfsstandigheyd was ook in 't geheel als de Milt. Des Milts vaten opgeblazen zynde, zettede haar ook de vaatjens van deze klieren uyt, voortkomende uyt de Milts vaten. Zoo dat ik niet ongerymt vind, deze klieren kleyne bastart-milten [pseudo lienes exigui] te noemen; voornamentlyk als zy zoo toenemen, (de Milt verhard zynde) datze met groote van een okkernoot overeenkomen, gelyk ik voor dezen gezien heb.