XXXV. Aanmerking.
Het zelve ongemak in 't onderste gedeelte van 't heylig been [os sacrum] gevonden.
Onlangs heb ik byna diergelyk ongemak als het voorgaande aangemerkt met de H.D. Egbert Veen, en Andries Boekelman, mannen in haar konst zeer ervaaren: niet in de lendenen van het kind, alwaar het zig gemeenlyk opdoet, maar in 't onderste gedeelte van 't heylig been: alwaar 't zelve ten deele doorschynend, ten deele duyster, en zeer zagt (om de ichoreuse stoffe, waar mede het bezet was) bevonden wierd.
Hier hebben wy niet anders gebruykt dan een pleyster, een verdroogende stooving, en een band: als verzekert zynde, zoo 't geopend wierd, dat de dood daar op des te eerder zoude volgen.
Dikmaals ben ik verwondert geweest, dat dit ongemak niet meeniger reys in 't gezegde deel van 't heylig been overkomt, om dat die plaats tot dit ongemak voort te brengen, meer geschikt is: want het onderste gedeelte van 't heylig been is altyd in een natuurlyke staat aan 't agterste gedeelte gapende, en als in tween gespleeten, welke natuurlyke kloof alleenlyk bezet is met vet, op dat het onderste gedeelte van het ruggemerg zoude gedekt zyn. Onder alle die met dit ongemak behebt zyn geweest, heb ik geen kind zoo lang in 't leven zien blyven, als dit: want het leeft nog dezer uure, byna een Jaar oud zynde; mogelyk om dat dit ongemak zoo laag geplaatst is geweest.