Werken. Deel III
(1934)–Jan van Ruusbroec–
[pagina 273]
| |
<Dat boecsken der verclaringhe> Of <Vander hoechster waerheit> of <Van hoeghen scouwen> of <Samuel> | |
[pagina 275]
| |
<Dat boecsken der verclaringheGa naar voetnoot1)>
| |
[pagina 276]
| |
raël. ![]() | |
* Aanleiding * <Hier seghet hi wat die sake was dat hi dit boecsken makedeGa naar voetnoot4)>.Selke van mijnen vrienden begheren ende hebben my ghebeden, dat ic met corten woorden toenen ende verclaren soude, na mijn vermoghen, de naeste ende de claerste waerheit die ic versta ende ghevoele van al der hoochster leeren die ic ghescreven hebbe, opdat mijnre woorden niemen <vererghert>Ga naar voetnoot5) en werde, maer yeghewelc ghebetert.![]() | |
* Welke punten zijner leer hij zal ophelderen. *Siet, ic hebbe aldus gheseghet, dat de scouwende minnere gods met gode <vereenecht>Ga naar voetnoot8) es overmids middel, ende oec sonder middel, ende ten derden male sonder differentie ocht ondersceet. Ende dit vindic in natueren ende inGa naar voetnoot9) graciën ende oec inder gloriën.![]() | |
[pagina 277]
| |
liese ende god werde, noch oecGa naar voetnoot1) de ziele ons heren jhesu cristi, die sal eewelijc creatuere bliven ende een ander van godeGa naar voetnoot2). Nochtan moeten wij alle boven ons-selven in gode verheven sijn ende één gheest met gode in minnen, sele wij salich sijn. ![]() |
|