Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel
(1858)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
Van den zeven guldenen scaren ende den vaten den brant te blusscene. C. XXXII.19Toe desen seven lampten hiet onse Here maken ·vij· gul- 20dene scaren, den brant mede ave te snidene, op dat die 21lampten te claerre berren mochten. Met desen seven scaren 22werden wi geleert dat die Geest Goods metten seven gavenGa naar voetnoot(1) 23stoect in onsen geeste ene minleke ongepaeitheitGa naar voetnoot(2), ende 24dese ongepaeitheit es sevenvuldech; want die seven gaven | |
[pagina 177]
| |
1bewegen ons tote ·vij· hoefdogeden, ende elke gave sunder- 2linge tote eenre hoefdoecht. Ende hier omme, in welker 3gaven dat wi ene doecht volbringen, ende wise Gode offeren, 4soe gevoelen wi deser ongepaeitheit; want elke gave eisct 5ons ene vernuwinge der doecht, ende hier ave meerret die 6ongepaeitheit altoes. Ende dit eiscen iegewelker gaven, ende 7onse minleke ongepaeitheit, dat sijn onse guldene scaren, 8daer wi den brant mede ave sniden ende onse lampten mede 9purgeren; want hier tusschenGa naar voetnoot(1) werden ons alle onse 10dogede ave gesneden, want wi vergeten olre dogede die wi 11gewracht hebben, rechte als ocht wi niet gedaen en hadden: 12ende alsoe beginnen wi altoes op een nuwe, alse die ghene 13die niet en sijn ende al toe setten willen op datsi iet werden 14mochtenGa naar voetnoot(2). Ende aldus bliven ons onse doegede onbekint, 15ongewegenGa naar voetnoot(3) ende ongeacht; want elke gave eisct ons dat 16wi van nuwes beginnen sonder achtersienGa naar voetnoot(4), ende dat wi 17elken beruurne Goods met ongepaeiden moede gehoersam 18sijn: soe mogen wi meer verclaert werden ende altoes meer 19vernuwet in gaven ende in doechden, want God wilt al goet 20in ons vernuwen, eest alsoe dat wire toe kreet sijnGa naar voetnoot(5).
21Voert meer, elke lampte hadde een gulden vat met 22watere, daer men den brant diemen ave sneetGa naar voetnoot(6) inne 23bluschede. Hier inne leren wi dat elke gave eisct onsen 24geeste, dat onse meininghe alsoe eenvuldech si in elker | |
[pagina 178]
| |
1hoeft doget, dat wi in ons gevoelen mogen een minlec over- 2gaen toe der enecheit Goods. Ende dit merken wi oec in 3Christo Jhesu, die onser alre spiegel es; want in elker 4doecht die hi wrachte, was hi alsoe minlec overgaandeGa naar voetnoot(1), 5dat hi met minnen versochte die enecheit sijns Vader: ende 6alle onse overgangeGa naar voetnoot(2) selen wi verenegen in die minleke 7overgange, die hi dede tote sinen Vader in elker hoefdoecht. 8Want sine minleke overgange dat sijn onse guldene vate, 9die vol waters sijn, dat es vol waerheiden ende gerech- 10techeiden: daer inne selen wi sinken onse verberrende 11lenement, dat es die gedaetGa naar voetnoot(3) al onser dogede die wi 12gewracht hebben; die selen wi daer inne blusscen, ende 13sinkenGa naar voetnoot(4), ende sijnre gerechtecheit bevelen, ende met sire 14werdeger verdienten verenegen: anders soude dat lenement 15al onser dogede roeken ende stinken vore Gode en vore allen 16sinen heilegen. |
|