Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel
(1858)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
Van den grindelen ende den ringen des tabernakel. C. XVII.3Hier na sprac onse Here tote Moysesse aldus: ‘Ghi sult 4maken ·v· grindele van boute van sethynn, in die ene side des 5tabernakels, die tafelen mede te onthoudene; ende noch ·v· in 6die andre side, ende alsoe menegen in dat inde, te occiden- 7ten wert. Dese grindele salmen doen vore die tafelen, van 8den oversten tote den nederstenGa naar voetnoot(1). Dese tafelen seldi vergul- 9den ende seltere toe gieten guldene ringe, overmids welke 10ringe die grindele die tafelen mogen onthouden. Die grin- 11dele selen bedect sijn met guldenen platen. Ende ghi sult dat 12tabernakel op rechten na dat exempel, dat u op den berch 13getoent was.’ Nu merket, die lingde deser grindele, ende in 14welker manieren dat si geordent souden sijn ende gevoeget, 15die tafelen te onthoudene, dies en seget onse Here niet. Ende 16dit es die sakeGa naar voetnoot(2), dat de heilegen ende de tereren niet gelijc 17daer ave en spreken maer iegewelc sprect ute sinen ge- 18merkeGa naar voetnoot(3) na dat heme dunct. Ende alsoe magic oec seggen 19na mijn bevoelen, ende segge aldus: dat in iegewelke side 20des tabernakels, rechte in midden daer die twe middelste 21tafelen vergaderden, dat es op den cant van der ellefster 22tafelen, dat sijn die ·xj· tafelenGa naar voetnoot(4) in elke side, daer wi di 23rade Goods op beginnen. Die hadden ·v· guldene ringe, | |
[pagina 107]
| |
1op ende taleGa naar voetnoot(1) staende, ende in die ·v· ringe soe stont ·j· 2grindel van boven tote beneden, alsoe lanc alse die tafele was, 3gelikerwijs dat ene columme op ene dore gevoeget es, daer 4die ·ij· bladere der dore jegen vergaderen. Ende dese ·ij· grin- 5dele bleven altoes in die ringe, al verdroechmen den taberna- 6kel van der eenre stat toe der andre. Voert meer, die andre ·iiij· 7grindele, in beiden siden, die lagen dwers in die middelt van 8den tafelen, van den ingange vore tote in die achterste hoer- 9neke des tabernakels, alsoe datsi, in die middelt elker siden, 10cruuswijs vergaderden in dien opgaenden grindelGa naar voetnoot(2) die rechte 11stont gelijk den tafelen. Die opgaende grindel stont in midden 12tusschen die·iiij·Ga naar voetnoot(3), alsoe dat die ·ij· lagen inwert ende die 13andre ·ij· udewertGa naar voetnoot(4). Ende in elke tafele waren ·ij· guldene 14ringe, met guldenen crammen gevoeget, daer die grindele 15dore gingen, die de tafelen altoes staende behilden. Voert 16meer, in dat westinde des tabernakels, op den cant van der 17vierden tafelen, dat es die tafle daer wi onse geloeve op be- 18ginnen, soe stont oec ·j· grindel op ende tale in ·v· guldene 19ringhe, gelijc dat in beide die siden dedeGa naar voetnoot(5); ende in elke side 20van desen grindele, rechte in die middelt van den tafelen, soe 21en lach maer ·j· grindel dwers, die tote in die hoerneke ginc; 22ende daer inne vergaderden die grindele, die van den siden 23quamen: alsoe dat si oerdenlec gevoeget waren, iegewelc in 24den anderen. Gelikerwijs dat die stucken van eenre trom- 25penGa naar voetnoot(6), ochte van eens besscops stave, gevocht werden te | |
[pagina 108]
| |
1gadere, alsoe hingen die grindele dore die guldene ringe, 2in beiden siden des tabernakels, ende in dat westinde; want 3si waren ·j· gemeine slot dat alle die tafelen bevine ende 4staende behilt. Die andere ·ij· grindele, die noch desen 5westinde toe behoren, die lagen oec dwers in dat overste van 6den tafelen, gelijc dat si in die middelt daden; ende si gin- 7gen oec tote in die hoerneke in beiden siden. Ende van daer 8voertGa naar voetnoot(1), in der selver hoechden des tabernakelsGa naar voetnoot(2), maecten 9si noch enen grindel, die beide die siden bevine, ende oec 10dien inganc vore. Ende dese grindel was van drien stucken 11te gadere gevoeget in die vorste horneke des tabernakels, 12ende in dieGa naar voetnoot(3) ·dj· achterste hoerneke was bi verenecht den 13oversten grindelen, die boven in dat westinde lagen. Ende 14aldus, met desen drien grindelen, was die tabernakel boven 15te male bevaen. Ende hier toeGa naar voetnoot(4) maecten si, in dat overste 16iegewelker tafelen, ·ij· guldene ringe, sonderGa naar voetnoot(5) in die cleine 17tafelen die in die hoerneke stonden, die en hadden maer enen 18rine in midden, ende enen boven. 19Maer hier seldi weten dat dien grindel, die van drien 20stucken was, dien en gheboet onse Here niet te makene; maer 21omme concordancie, ende omme cierheit, ende oec omme 22starcheit des tabernakels, waertGa naar voetnoot(6) hi gemaect met gemeinen 23consente alle der wercliede; want in deser wijs hadden die 24tafelen vore henGa naar voetnoot(7) grindele die dweers lagen, rechte in mid- 25den ende hoven; ende si hadden ·iij· grindele die rechte op ende 26tale stonden, daer die dwarse inne vergaderden ende sloten, | |
[pagina 109]
| |
1ende si waren beneden gefundeert ende gevoeget in die sel- 2verne baschen, rechte als ene scrine gevoeget es met al haren 3berderen in hare stapele.Ga naar voetnoot(1) 4Met desen ·v· grindelen, die God Moysesse geboet te ma- 5kene in elke side ende in dat inde des tabernakels, daermen 6den tabernakel mede stedegen ende sluten soudeGa naar voetnoot(2), hier mede 7werden wi geleert dat onse inwindige minsche moet maken 8ene ewege eninge met Gode, ende ene vrie eendrachtecheit 9met dien vrien inwerkeneGa naar voetnoot(3) Goods. Ende dese eninge, met- 10ter eendrachtecheit, moet drivoldeger wijs geufent wer- 11den ende beseten: ende dat es dat onthout eens geestelecs 12staetsGa naar voetnoot(4). Want die tafelen in die rechte side, die leren ons 13ene maniere van eendrachtecheiden, dat es dat wi ons geheel 14ende gehoersam moten leveren tote allen dogeden, ende 15nochtan enech met Gode bliven, in eenvoldeger ledecheit. 16Ende die tafelen in die slinke side, die leren ons noch ene 17andre maniere van eendrachtecheiden, dat es dat wi ons 18selves vertien, ende laten ons selven in allen dogeneGa naar voetnoot(5) son- 19der verkiesen, ende geven ons der vriheit Goods. Ende alsoe 20werden wi sorgeloes ende Goeds vri eigenGa naar voetnoot(6); ende hier mede 21sal hi ons besitten enech, ongehindertGa naar voetnoot(7), als hem selven. 22Voert meer die tafelen in dat westinde, die leren ons noch 23die derde maniere, dat es dat wi Gode met ons selven ende 24met allen creaturen minlec dienen selen, ende alsoe eenvol- 25dechleke met toeverlateGa naar voetnoot(8) ane Gode cleven, dat die trouwe, | |
[pagina 110]
| |
1die wi in Gode gevoelen, alre creaturen troest ende trouwe 2verwegeGa naar voetnoot(1): ende hier mede selen wi ons geheel ende vri 3met onser minnen in sijnre minnen geven, ende alsoe hoge 4met minnen in minnen woenen, dat God onse eigen si.Ga naar voetnoot(2) 5Siet, gelikerwijs dat die ·iij· partien van tafelen maken enen 6tabernakel, alsoe maect dese drivoldege eendrachtecheit enen 7geesteleken staet. Nu suldi weten dat iegewelke partie van den 8tafelen hadde ·v· grindele: alsoe gelikerwijs selc wi in iege- 9welken deele onser vrier eendrachtecheit ontfaen dat vrie in- 10werken Goods in ·v· manieren; ende dese ·v· manieren 11Goods inwerkens, alse wi van binnen daer mede concorde- 12ren, dat sijn de v· grindele ochte v· sloete, daer wi onsen 13tabernakel, dat es ons dogedeleke leven, mede stedegen, 14ufenen ende besluten moten, selen wijt behouden.
15Nu hebdi vore wel gehoert dat God riep ende vercoes 16Beseleelle met sinen nameGa naar voetnoot(3), dat hi sonde sijn ·j· prin- 17cipael meester dien utewindigen tabernakel Goods te 18makene, met al dien dat daer toe behoerde: ende hi vervul- 19dene metten geeste Goods, met wijsheiden, met versten- 20decheiden ende met conste; op dat hi, overmids die gaven 21Goods, sijn werc volbringen mochte. Dese name Beseleel 22bediedet ons vri willege gehoersamheit, ochte eendrachtec- 23heit met Gode. Siet dese eendrachtecheit, overmids dat 24vrie inwerken Goods, die sal maken onsen geesteleken taber- 25nakel, ende al dat daer toe behoert; want onse eertdrachtec- 26heit, die met Gode concordeert, die wert altoes vervult 27metten geeste Goods, met wijsheiden, met verstendecheiden 28ende met conste. Ende hier omme blivet de eendrachtecheit | |
[pagina 111]
| |
1gestade, ende bevel, ·j· dogedelec utegaen in drien manieren, 2alsoe als ons die tafelen lerenGa naar voetnoot(1); ende met den selvenGa naar voetnoot(2) 3hevet si ·j· ewech ingaen in Gode, in eningen ende in 4rasten, ende dit tuget ons claerleke die name Beseleel, 5want hi es di scaduwe Goods, ochte ene ommescadwinge 6Goods. Die scadue Goods, dat es onse eendrachtege bewe- 7ginge, na alre wijs dat hem God van binnen in ons beweget; 8die ommescadwinge, dat es di eninge die wi met Gode 9besitten, daer God inne rasten ende woenen wilt. Siet, alse 10wi aldus enech ende eendrachtech werden willen met Gode, 11soe maken wi Goods vrie inwerken onseGa naar voetnoot(3), ende dit sijn 12onse grindele; want in der selver uren dat wi ons selven 13ende onse werke vrileke Gode geven, soe gevet ons God 14hem selven ende sijn vrie inwerken: ende dit onderlinge 15geven maect ons eendraehtich, want iegewelc were es des 16anders sakeGa naar voetnoot(4). Nochtan en moge wi Gode niet dwingen 17met onsen gevene, want hi en gevet hem niet van noedeGa naar voetnoot(5) 18omme dat wi ons heme geven; maer sijn geven es vore onse 19geven ewechGa naar voetnoot(6), en van vrier goedenGa naar voetnoot(7). Ende hi beidet ende 20wacht altoes na onse geven; ende wanneer wi vrileke geven 21willen, soe mogen wi sijn geven vrileke ontfaen. Ende aldus 22es sijn geven ende onse geven willech, ende vri; maer sijn 23geven es principael: ende hieromme en vermogen wi niet 24goets sonder die vrie hulpe Goods, ende hi en mach ons 25oec niet heilech maken sonder ons selves vrie toedoen. 26Ende hieromme sprac onse Here dat wi die grindele souden | |
[pagina 112]
| |
1doen vore die tafelen, dat es dat wi in sijnre cracht ende 2in vrien toeverlate toe heme, alle onse werke beginnen ende 3volbringen souden: want overmids heme ende sijn vrie 4inwerken, vermogen wi alle dinc. Ende hieromme gevet 5hi ons vrileke sinen geest, wijsheit, verstendecheit ende 6const, op dat wilevende werke werken souden endemogenGa naar voetnoot(1); 7want dat ingeesten Goods in onsGa naar voetnoot(2), dat es die rechte 8grindelGa naar voetnoot(3) die ons op recht in Gode ende levende maect, ende 9dien wi rechte in midden ontfaen in iegewelken deele onser 10eendrachtecheit; ende hi bringet altoes met heme volheit 11van genaden. Ende hieromme in den selvenGa naar voetnoot(4) dat wi sijn 12ingeesten ontfaen, soe geven wi heme onsen geest; ende dit 13wercGa naar voetnoot(5) purgeert onse consiencie van sunden, ende et 14maect ons los ende vri van alre verbeeltheit: ende dit sijn 15onse baschen van selvere, daer wi alle onse tafelen, dat sijn 16alle onse vrie begripe van dogeden, op funderen. Siet, dit 17onderlinge ingeesten Goods ende onsGa naar voetnoot(6), stedecht met Gode 18ons in enecheit, ende altoes wert onse geest vernuwet ende 19levendereGa naar voetnoot(7) in deser werclecheit, want et es ·j· levende 20gront al onser eendrachtecheit; ende dese eendrachtege 21levende gront blivet altoes ewech ende gestade in eningen, 22ende in werkene, daer die consiencie puer blivet ende dat 23herteGa naar voetnoot(8) onverbeeldet. Ende in deser puerheit soe rechten 24wi op alle onse tafelen, dat sijn alle vrie begripe van doge- | |
[pagina 113]
| |
1den; ende in deser selver puerheit soe wilt God al sijn vri 2inwerken funderen: ende hieromme waren die ·iij· op- 3gaende grindele gestadecht in die ierste baschen van selvere 4onder alle die tafelen, doer wi gebode, rade, ochte geloeve 5op beginnen; ende dat es in die middelt iegewelker cen- 6drachtecheit, daer die gebode met dien raden verenecht 7werden, overmids dat vrie inwerken Goods. Ende hieromme 8es oec ene pure consiencie die ierste basche onder elke 9tafele, want in hare begint al goet, ende si es die opene 10woninge ons Heren.
11Nu suldi weten dat die ·iij· principale tafelen, die ons 12op rechten int gelove ochte in die rade Goods, die hadden in 13haren iersten cant ·v· ringe van goude, daer die rechte grin- 14del inne stont. Want in dien dat onse inwindige minsche met 15Gode concordeert in alre wijs, soe sijn wi oncleveleecGa naar voetnoot(1) 16ende vri van gemoede; ende in die middelt iegewelker een- 17drachtecheit soe es God inwonende ende ingeestende met 18volheit sijnre genaden, ende dit ingeesten Goods dot es onse 19rechte grindel. Hier ave verblidetGa naar voetnoot(2) onse redelecheit ende al 20onse inwindege gevoelen, dat sijn onse inwindege ·v· sinne; 21si ontplukenGa naar voetnoot(3) opwert jegen Gode, ende ommegripen 22minleke dat vrie inwerken Goods, alse ene levende sakeGa naar voetnoot(4) 23ende ·j· ewech onthout al ons geestelecs levens: ende hier 24ave blivet onse inwindige gevoelen altoes jegen Gode ont- 25ploken, ende minleke neigende tote dien ingeestene Goods; 26ende hier mede bliven wi levende in Gode, ende die geest 27Goods in ons. Ende dit bedieden ons die ·v· guldene ringe, | |
[pagina 114]
| |
1die altoes behilden den grindel die rechte stont in midden 2iegewelke partieGa naar voetnoot(1) van den tafelen. Nu hebbe ic u vore 3geseget dat die opgaende grindele die in die side wande ston- 4den, die hadden in elke side rechte in midden ·ij· dwerse 5grindele, die dore hen cruunswijs gingen, ordenleke navol- 6gende die ·j· den anderen, van den ingange vore, tote in 7die achterste hoerneke des tabernakels. Maer die opgaende 8grindel die in dat westinde stont, die en hadde maer enen 9dwersen grindel in elke side, rechte in midden, die tote in 10die achterste hoerneke gine; en hier inne vergaderden die 11andere dwerse grindele, die van den siden quamen. Hier 12inne werden wi geleert dat ute den vrien ingeestene Goods, 13dat ene fonteine es al ons geestelecs levens, daer ute vloeit 14in ons, in die ene side, verstendechheit ende const, dat 15es in den utegange daer wi ons na die gebode Goods ten 16dogeden keren. Die verstendecheit die ute Gode vloeit, 17dat es die inwindige oppenbaringe Goods, die houdet open 18onse inwindecheit, ende verheft onse verstaen boven alle 19beelden, ende boven alle onledeGa naar voetnoot(2), in ene bloete stilheit. 20Ende in direGa naar voetnoot(3) bloeter stilheit verreiketGa naar voetnoot(4) onse verstaen 21dat inspreken Goods, dat es een verborgen runenGa naar voetnoot(5) onsen 22inwindeghen orenGa naar voetnoot(6), dat ons hoerende maeet, dat es ver- | |
[pagina 115]
| |
1stendech ochte vernemende van binnen, daer wi heblecGa naar voetnoot(1) 2mede werden te hoerne ende te ontfane alle die waerheit die 3ons die geest Goods van binnen leert. Ende aldus sal onse 4verstaen altoes bliven verhaven toe den insprekene Goods. 5Doere dit verhavene verstaen soe ontfeet onse redene, ute 6den ingeestene Goods, godleke siencie, die onse redelecheit 7te male verclaert ende maeet ons siende van binnen, ende 8leert ons ondersceet in alre waerheit, ende doet ons weten 9in welker manieren dat wi van binnen ende van buten 10met leveneGa naar voetnoot(2) der waerheit volgen selen, ende dat wi der 11waerheit geheel moten sijnGa naar voetnoot(3), willen wi vri sijn ende Gode 12besitten ende ons selven ongehindertGa naar voetnoot(4). Voertmeer, alse 13wi ons oec te Gode keren met godleker ufeningen, over- 14mids geloeve, hope ende minne, soe ontfaen wi ute den 15ingeestene Goods verstendecheit ende const, op dat wi van 16binnen hoerende sijn ende siende werden, wies wi geloeven 17selenGa naar voetnoot(5) ende wat wi hopen selen, ende wat wi van minnen 18ontfaen hebben, ende wat wi der minnen weder sculdech 19sijn. Ende alse wi aldus hoeren ende sien ontfaen van binnen 20uten den geeste Goods, soe bliven wi verclaert, levende, 21ende gevolchsam der waerheit ende der leringen Goods, 22van binnen ende van buten. Siet, dit sijn die dwerse grin- 23dele in heiden siden, ende oec in dat inde ons tabernakels, 24van binnen udewert werkende in dogedenGa naar voetnoot(6), die ons leren 25stadegen ende gherecht maken na die gebode GoodsGa naar voetnoot(7) | |
[pagina 116]
| |
1Voertmeer, in die andere side onser vrier eendrach- 2techeit, daer wi ons, overmids die rade Goods, in keren ende 3met Gode verenegen, ochte daer wi ons oee met velen moede 4verheffen in Gode overmids geloeve, hope ende minne, daer 5ontfaen wi in ons godleke wijsheit ute den ingeestene Goods, 6ende dese wijsheit es eenvoldech ende intreckendeGa naar voetnoot(1); ende 7hieromme gevet si onser begerlecheitGa naar voetnoot(2) enen geesteleken 8smaec, die ons verledenGa naar voetnoot(3) ende versmaden doet al dat ver- 9gankelec es. Want dese wijsheit es ene vrocht des ewechs 10levens, ende overmids dese wijsheit soe blivet onse beger- 11leke inganc ochte opganc in Gode ewech; want in die siden des 12tabernakels soe gevoelen wi eens ewegen inganesGa naar voetnoot(4), maer 13in dat westinde gevoelen wi enen ewegen opganeGa naar voetnoot(5). Want 14die vierde grindel, ende die ·vte· in dat westinde, die ligge 15in dat overste van den tafelen, ende trecken ons altoes 16opwert in Gode, overmids geloeve, hope ende minne; maer 17die sijt grindeleGa naar voetnoot(6) leiden ons inGa naar voetnoot(7); ende hieromme selen 18wi altoes navolgen der invloeiender wijsheit, met hongere 19ende met gelostegen smake, ende aldus navolgende dorevloeit 20ons de wijsheit Gods soe diepe in onsen ingange in beiden 21siden, dat wi, overmids hare, ons selven onsinkenGa naar voetnoot(8) in ·j· 22inwindech geestelec gevoelen: ende dit gevoelen leidet in 23die diepheit der eningen, ende stadecht ons in ewegen vrede. 24Ende dese selve wijsheit verheft ons oec, in dat westinde, | |
[pagina 117]
| |
1in onsen opgange, soe hoge dat wi, overmids honger ende 2smaec, ons selven onthoegenGa naar voetnoot(1) ende gereiken die hoecheit; 3ende daer vinden wi dat selve bevoelen dat al onse inwin- 4decheit beveet ende doregeet: ende alsoe weet verhaven beide 5onse geest ende onse nature, ende in deser verhavenheit 6werden wi geware eenre omberuerlekerGa naar voetnoot(2) vriheit, die wi 7nimmermeer vergronden noch verhogen en mogenGa naar voetnoot(3). Dese 8onberuerleke vriheit dat es die leste grindel, die boven 9beide die siden bevinc ende den inganc vore, dien onse Here 10niet en geboet te makene, want hi wert in ons overmids 11ufeningeGa naar voetnoot(4), alse wi met vrien moede, overmids inwindegen 12smaec ende godlec gevoelen, altoes clemmen in die hoecheit, 13daer onse overste crachte, overmids smaec ende gevoelen, 14met Gode besitten enecheit. Aldaer vinden wi desen ledegen 15ommevanc der eweger vriheit Goods, die alle onse vrie 16begripe met alle onsen dogeden ontfeet, ende daer wi alle 17onse inwindege sinne in verheffen ende stadegen in een 18godlec gevulen. Dat gevoelen enecht ons, ende die smaec 19trect ons, maer die onberoerleke vriheit volstadecht ons. Ende 20dese ·iij· grindele sijn gelijc edel ende hoge; want als wi 21smaken ende gevoelen overmids invlote godleker wijsheit, 22soe hebben wi den vierden grindel ende den vten in ingange 23ende in den opgange, ende hier mede vererigen wi dat leste 24slot, dat es die ombewechleke vriheit Goods. Ende dit sijn 25·iij· grindele, die ons houden opgerecht ende vaste gestedecht 26in enecheiden, ende in gerechter eendrachtecheiden na alle 27die rade Goods. | |
[pagina 118]
| |
1Wi moten oec alle onse tafelen vergulden, dat es dat 2wi alle onse vrie begripe op rechten selen in karitaten ende 3in gollekerGa naar voetnoot(1) minnen. Ende elke tafele sal hebben in 4midden ·ij· ringe van goude, ende in dat overste inde alsoe 5gelike; ende hier dore selen wi doen alle onse dwerse grin- 6dele. Deze ringe van goude die leren ons dat wi, in elken 7vrien begripe, met onser weseleker minnen ommevaen selen 8al dat inwerken Goods; dat es dat onse minne alsoe eenvol- 9dech ende alsoe insinkende si in Gode, ende God in hare, 10datsi in elken vrien begripe doregaen moge al onse werken, 11ende Goods inwerken in ons, ende alle die gaven Goods. 12Want God in sire minnen hi es alsoe ledech, ende alsoe 13insinkende in ons met minnen, dat hi alle sine werke ende 14al onse werke dorelidetGa naar voetnoot(2), ende blivet weseleke wonende 15in ons. Ende in der selver manieren moten wi heme ant- 16werden, selen wi woenen in heme: ende dit onderlinge 17woenen ende onsinken in minnen, iegewelc in den anderen, 18dit maect ene ewege inwoninge. Ende dit sijn onse opene 19goutringe: hier inne omme gripen wi onse werke, ende 20Goods werke, ende alle sine gaven; ende in elken vrien 21begripe der doget selen wi aldus onse inwoninge met onser 22doergaender minnen visiterenGa naar voetnoot(3), ende alsoe doet God die 23sineGa naar voetnoot(4). Ende aldus ghieten wi alle onse guldene ringe; 24want wi selen alsoe levende sijn, dat wi in elken vrien 25begripe gevoelen mogen in ons ·j· minnende herte, ver- 26berrende, ende versmeltende, ende ons selven onsinkende 27in Gode, ende in den love Goeds; ende hier mede gieten 28wi enen guldenen rinc in Gode, die gewortelt sal sijn in | |
[pagina 119]
| |
1onser openden hertenGa naar voetnoot(1), dat es in onser lijfleker naturen. 2Ende dese rinc houdet ons hegerleke, haestech ende bereet 3tote alrc doget, ende altoes gevoelec neigende in Gode. 4Ende hier mede werden wi gelijc ende geenecht der 5menscheit ons Heren, na sijnre lijfleker naturen. Wi selen 6oec gevoelen onsen geest minnende, verblidende in Gode, 7ende gebrekende in minnenGa naar voetnoot(2) ende in salecheiden; ende 8hier mede gieten wi enen anderen guldenen rinc in Gode, 9die gewortelt sal sijn in onsen geeste. Ende dese ringe 10selen wi menechfoldegen, udewert ende inwert, ende 11opwert in Gode: ende altoes selen wise open houden jegen 12dat inwerken Goods; want onse weseleke minne sal alsoe 13doregaende sijn ende alsoe wijt, dat si Goods inwerken ende 14al onse useninge van dogeden in hare beva. Ende dit be- 15dieden wel ons die goutringe, die in midden ende boven 16in die tafelen stonden, ende alle die grindele in hen hadden 17bevaen. |
|