Vanden blinckenden steen
(1976)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Ten geleideHoe zeer ook psychologisch geschakeerd en fijn ontleed, toch kan Ruusbroec's leer van de ening der ziel met God in de hoogste mystieke ervaringen niet zonder enig begrip van zijn grondopvatting over God als de ‘vloeiende en ebbende zee’, en over ons uit-God-geboren-zijn en tot-God-wederkeren, in haar ware diepte begrepen worden. Deze kringloop hangt bovendien samen met zijn beschrijving van het intratrinitair leven in de Godheid, waar - als men het onzegbare, opperste en huiveringwekkende Mysterie met mensenwoorden benaderen durft - een dubbele stroming waar te nemen is: in de ene richting Gods wezen, vruchtbaar in de drie Personen, die ieder op eigen wijze het goddelijk wezen hebben en ook zijn; in de andere richting het wedervloeien (verwielen) der Personen zonder dat zij hun Persoonlijkheid verliezen, in het éne, gemeenschappelijke wezen, in de overwezenlijke eenheid, in het genieten en rusten, in grondeloze Zaligheid. Wat wij slechts in achtereenvolgende fasen kunnen verbeelden en uitdrukken, is inderdaad de éne, eeuwige, diepe, onveranderlijke, levende, boventijdelijke Werkelijkheid.
In dit wezen van God - dat aldus ons overwezen is (Trappen, III, 270, 10) - hebben wij ‘een eeuwig leven met de Zoon in de Vader; en datzelfde leven wordt geboren met de Zoon uit de Vader; en dat leven heeft de Vader met de Zoon eeuwig gekend en bemind in de Heilige Geest. En aldus hebben wij een levend leven dat eeuwig is in God vóór alle geschapenheid. En uit dit leven heeft God ons geschapen, maar niet van dit leven, noch van zijn zelfstandigheid (substancien), maar van niets... (Spieghel, III, 200, r. 15 vlg; vgl. 216-217; ook Brulocht, I, 205-6). | |
[pagina 16]
| |
Onze wederkeer tot de oorsprong, die door de zonde geblokkeerd werd, kan alleen door Gods mensgeworden Woord, Christus onze Verlosser, bewerkt worden: Hij is de Blinckende Steen, die gegeven wordt aan wie de zonde overwint en die aldus een nieuwe naam ontvangt (verg. Apocalyps, 2, 17).
Zo betekent ‘wezenlijke eenheid’ de ening waarbij, boven haar vermogens, de ziel in haar wezen met het wezen Gods ‘intentioneel’, d.i. op het mystieke vlak verenigd wordt (verg. A.I, 55).
Het ghebruken (genieten) van Gods wezen (ons aller overwezen) is het bij Gods genade deelhebben aan Gods eigen wezenlijke zaligheid, dat is een ghebruken grondeloser minne. De raste (rust) is het eindpunt van onze in-neyghinghe in God, het definitieve samenklinken van de twee einden, die nu de cirkelkring voltooien: uit God, naar God.
Deze eenheid is geen identiteit. Het is ook niet het ideële bestaan dat wij buiten onszelf in Gods wezen hebben, maar het is het rustpunt van de beweging van ons reële bestaan naar het Beeld (toe den Beelde), nl. wij worden door Gods Woord overformt, omveet (overvormd) en zo van genade - niet van nature - wederboecht (teruggebogen) in onze oorsprong: God.
De opgang der ziel toe den Beelde is een spannend avontuur: het vergt inkeer in eigen hart door onverbeeldheid, overstijgen van alle wijzen, om te komen tot de grond van ons wezen, waar God ons raakt en in stand houdt en met zijn genade de Heilige Geest als ongeschapen Gave schenkt; tot de vonke ook onzer ziel, die drager is van onze wilsgeneigdheid naar de Zaligheid, die God is. | |
[pagina 17]
| |
De weg ernaartoe wordt in de Blinckende Steen uitgestippeld. Het is een heerlijke zieletocht voor wie, op Gods vrije uitnodiging en met zijn genadige begeleiding, de volle prijs van een totale zelfverloochening wil betalen: door een vernietigend of stervend leven zal hij ‘zijn leven winnen’ (Lc. 9, 24): een eeuwig leven in de overwezenlijke, genietende Minne Gods.Ga naar voetnoot1 |
|