Felix Timmermans
(1928)–Theo Rutten– Auteursrecht onbekend
[pagina 183]
| |
XII. Een hoofdstuk uit Timmermans' litteraire roem.Toen de jonge schrijver - zijn talent eerst op de zenuwen beproevend - plots de juichende en stralende Pallieter had gebracht, is hij ineens triomfantelik naar de populariteit gehold. Pallieteren en ‘melk den dag’, pallieteriaans werden gangbare woorden. Pallieter werd 'n nieuwe naam, er kwam 'n satiries weekblad Pallieter (1922), in Oost-Duinkerke staat 'n landhuis Pallieter en bier en chocola en menig merk zal Pallieter heten, men koos als naam voor bonden en honden, voor 'n jonge zoon zelfs: Pallieter. Er kwam 'n vloed van krant- en tijdschriftsrecensies over 't werk van de nieuwe schrijver; men wilde hem zien, er werd 'n film gedraaid van hem en zijn gezin door de Orion-fabrieken, men vroeg hem in steden en dorpen van Holland en Vlaanderen voor lezing en voordracht, overal werd Pirroen gespeeld, de Ster zelfs tot in Lier, in Godesberg en in Parijs. Onder allerlei vorm uitte zich de populariteit. Hij werd de lieveling van 't boekenlezend publiek en daardoor een der zeer weinige letterkundigen in Vlaanderen die van hun pen kunnen leven. Van z'n werken is herdruk op herdruk gevolgd. Van 't Appelsienenverhaal, de Driekoningentryptiek, 't Keerseken, Mijnheer Pirroen en Boudewijn verscheen reeds de tweede editie, van de Begijnhofsproken de derde, van Anna-Marie, Symforosa en de Schemeringen reeds de vierde, van 't Kindeke de vijfde, van de Pastoor de zesde in zeer korte tijd, en van Pallieter de veertiende uitgave, die 't gezamelik aantal eksemplaren van dit werk kort bij de 50 000 brengt. Volgens de enquête, die de Nederlandse uitgevers hielden in 1925, welk boek 't meeste aftrek had, was de Pastoor van Timmermans bij de drie eerste. Zijn populariteit kreeg internationale aspiraties. In 't Duits, Frans, Engels, Tsjechies, Zweeds werd Pallieter vertaald; 't Kindeke eveneens in 't Duits, Frans, Zweeds en Hongaars; Symforosa in 't Frans, Duits, Engels; 't Keerseken en de Driekoningentryptiek in 't Duits; de Ster in 't Frans en 't Duits; de Pastoor in 't Frans, Engels, Duits en Italiaans; en verder zijn tal van fragmenten uit Timmermans' werk vertaald in tijdschriften te vindenGa naar eind1). | |
[pagina 184]
| |
Door Isidoor Opsomer.
| |
[pagina 185]
| |
Wat zei nu de kritiek? In 't buitenland werd Pallieter algemeen begroet als een nieuwe originele figuur in de wereldletterkunde, - als 'n boek ‘von auszerordentlicher künstlerischer Kraft’, van 'n ‘Urwüchsigkeit ohne gleichen’ - ‘one of the famous volumes of contemporary European literature’ - ‘un des romans les plus caractéristiques que nous sachions, et nous ne l'oublions pas’. Men noemde 't ‘Ein Rubens der flämischen Dichtung’ en wees op verwantschappen met Klopstock's Lente-ode, Goethe's Werther, de Faust, Rousseau, Byron en verder natuurlik met Breughel, Uilenspiegel, Gezelle e.a. Het buitenland zag in Pallieter gegeven een eenling, maar tegelijkertijd de Vlaamse volksziel. Met de talrijke onwaarschijnlikheden voelde men zich verzoend door de algemene geest en de van humor tintelende verteltrant. Ook in de besprekingen der vertalingen van de volgende werken bleef men de schrijver, die ‘in 't land van Ruysbroeck en andere mystieke voorvaders met duizend zinnen op de wereld was gekomen’, aanduiden als ‘le grand romancier flamand de Pallieter.’ Bleef de grote lof voor dit werk vrijwel onaangevochten, ten opzichte van Het Kindeke Jezus in Vlaanderen waren de meningen verdeeld. In hoeverre de wijze van vertalen hier van invloed was, kan ik niet beoordelen. In Duitsland werd Het Kindeke in meestal uitvoerige beschouwingen zeer geprezen ‘als een der mooiste kerstboeken die er zijn in de literatuur.’ In Frankrijk werd 'n koelere ontvangst reeds getekend door de beknoptheid der recensies. ‘Le joyeux Pallieter n'a pas impunément chanté sous ses fenêtres’; deze zegswijze van Georges Marlow geeft de geest der meeste Franse recensies weer; ‘il est loin d'être mystique: tous ses instincts le lui interdiraient.’ Dit wil niet zeggen, dat het boek weinig of geen waardering vond. ‘Timmermans est bien digne des grands maîtres,’ schreef C. Santelli, ... ‘Il n'y a ici aucun désir d'épater le bourgeois ou de faire scandale: ainsi présentée l'histoire du Christ apparaît comme une tragédie profondément humaine qui nous rapproche des héros, nous rend plus sensible à leurs misères purement terrestres’; H. Carton de Wiart heette 't ‘une oeuvre de douceur, d'intimité, de poésie.... une symphonie de viole, de flûte et de harpe’ en veel Franse kritici schreven 'n dergelike lof. - Bij de vergelijking met de werken van anderen, die een episode uit Jezus' leven in modern kader hadden gegeven, werd L'Enfant Jésus en Flandre meestal als een der beste geprezen. Groot was de bijval voor Die Sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, Beginchen, Das Licht in der Laterne en Das Triptychon von den Heiligen Dreikönigen. In Symforosa vond Dr. A. Kippen- | |
[pagina 186]
| |
berg o.a. ‘die lieblichste Bildansicht eines Vlämischen Landschaftsganzen.... die zarteste Verklärung eines Vlämischen Menschen, seines Glaubens, seiner naturhaften Schlichtheit.’ Vooral de Kerstvertelsels van Timmermans werden geliefd in Duitsland. De Driekoningentryptiek heette ‘eine wunderbare, soziale Phantasie: der gerade Gegensatz zum seelenaufwühlenden Elendsexpressionismus eines Matthias Grünewald, klingt hier alles, in milde Pastellfarben getaucht, menschheitsversöhnend heraus.’ - In Frankrijk heeft Henri Ghéon vooral Et où l'étoile s'arrêta begroet, ‘le conte dramatique à la fois pittoresque savoureux et émouvant.’ De kleinere werken van de schrijver zijn daar maar weinig doorgedrongen - wat in Duitsland juist in hoge mate het geval isGa naar eind2). Deze enkele citaten kunnen natuurlik Timmermans' internationale betekenis of roem, zoals ge verkiest, niet voldoende belichten. Het zou 'n ondoenlik werk vragen indien men in dezen naar volledigheid streefde, of 't oordeel van alle landen waar men er zich over uitsprak zou willen vermelden. Leest men enkele der talrijke bewonderende brieven, die in Timmermans' schuifla liggen, van kunstenaars en kritici uit de vreemde, dan wordt 't toch wel klemmend bewezen, dat de geniale Vlaming niet onverdiend veel successen in Vlaanderen en Holland heeft geoogst. ‘Niemand wordt hier meer geliefd dan Timmermans,’ zegt Prof. E.J.H. Malherbe uit Stellenbosch (Zuid-Afrika) en iets dergelijks schrijft ook Stefan Zweig uit Salzburg. ‘Ik ken en bewonder Timmermans,’ zo schreef Papini, ‘ik heb echter alleen Pallieter en Het Kindeke Jezus gelezen.... Ik heb nooit al de gezonde en triomfantelijke vreugde van Pallieter kunnen vergeten en ik vergeef hem gaarne die zekere sensualiteit, die de puriteinen in beroering moet brengen.’
Uitvoeriger dient besproken, hoe de sympathieën naar hem gericht waren en zijn in Nederland en VlaanderenGa naar eind3). Met bewondering en afkeer, ophemelend of waarderend met reserves werden zijn werken ontvangen, naar gelang 't standpunt, de levensfeer of levensinrichting der kritici zelf. Ging hun belangstelling nog 't eerst uit naar de idee der vormelike elementen, was de verantwoording der schoonheid dus een aanduiden der oorzakelike klank-factoren, der plastiek en van 't rytme, dan werd Timmermans als een jongere zoon van Nieuwe Gids en Van Nu en Straks groot-geprezen. Was men moderner georiënteerd primair waarderend de ‘zin’, en was de verantwoording een openleggen van die ‘zin’, dan werd dezelfde Timmermans gerekend tot de oudere jongeren en had hij zijn tekortkomingen te aanvaarden. Deze jongeren braken | |
[pagina 187]
| |
hem niet af, gelijk zij de Van Nu en Straksers deden, maar zij eisten meer van hem. Juister zal 't zijn, Timmermans bij geen van beide groepen onder te brengen, eerder is hij als Gezelle, los en buiten elke litteraire stroming om, opeens naar voren gekomen. Ondanks 'n enkele opmerking hier of daar omtrent zinsbouw of rytme waren alle beoordelaars 't vrijwel eens over de artistieke eigenschappen van zijn proza: een zuiver monument van taal. Ware hij vroeger geboren, hij zou uitsluitend uitbundig zijn geprezen. De vernieuwing van geest drong door en vroeg: wat geeft zijn werk aan de tijd waarin 't ontstaan is en aan de mens van deze tijd? Heeft hij de biezondere ogenblikkelike waarheid van heden vastgelegd in z'n werken, heeft hij een beeld gegeven van 't rusteloos gejaag waarin we leven, heeft hij de vreugde bezongen van de tragiek, van de opgang tot God of gaf hij een nieuwe levensrichting, waren zijn personen de dragers van sociale ideeën of idealen of van grote gedachten over 't menselik bestaan? Timmermans gaf niet zozeer de uiting van deze tijd, maar daarom is zijn kunst ook niet zo geheel aan deze tijd gebonden, zal zij eerder later ook genoten kunnen worden. Hij kwam niet tot 't ethiese en zeker niet tot 't diep religieuse toe, hij bleef overwegend aestheties en was zo weinig dramaties, dat 't 'n onoverkomelik bezwaar leek voor de jongeren om wat ook van een dergelik schrijver te aanvaarden en te waarderen. - Wij willen immers in onze tijd geen dichterlike dromers meer zijn, wij eisen 't praedicaat ‘waar’ en ‘objectief’. - En toch heeft Timmermans terecht 'n zonniger onthaal gehad, om zijn volksdichting, en vooral om zijn trouwhartige stem, waar ge aan hoort, dat ze van een mens is, die geleefd heeft en bemind en in ons weerklanken wekt, zo goed en zo warm, dat het weldoend is bij hem een wijle te verpozen en te luisteren.
Anders weer dan 't oordeel van Holland was dat der Vlaamse kritici. Bij 't verschil in voelen en uitbeelden hier, en ginds werd de Noord-Nederlander licht gepakt door wat de Vlaming gewoon was; het trof hem als iets biezonders, iets fris en naïef aparts, zoals 't afwijkend woordgebruik en de andere woordklank en heel de Vlaamse atmosfeer. Hij vond erin 't luchthartige, 't gemoedelike, 't vrankere en vrijere van de Vlaamse eenvoudigen, levenskarakteristieke eigenschappen, levenskleur en levensruimte, en hij hield ervan juist om de tegenstelling of vervollediging van zich zelf, om wat in zijn eigen koeler en strakker leven ontbrak. Maar hij stond ook klaar met zijn maatstaf, een stipte ellemaat. Was voorbehoud stellig gewettigd voor enkele werken, het heette toch al te gauw plat en vies, gebrek aan eerbied en profanatie - zoals Het Kin- | |
[pagina 188]
| |
deke - als eigen Roomsheid familiariteit met gewijde zaken niet verdroeg. In eigen land dreigden de jongeren na de oorlog Timmermans' werk te onderschatten. Vlaanderen stond in 't teken van politiek, van hevige strijd, waarvoor men ieder riep op 't appèl, men leefde in de toekomst met 'n drang naar eigen kulturele ontwikkeling, naar consolidering van eigen krachten, naar verzuivering en eenheid van taal; 't kon nu moeilik Timmermans waarderen, die enigsins idealiserend op de kinderlik oude tijd terugzag, die 't bezield anecdotiese en kleurige vertelselachtige van zijn streek met zelfvoldaanheid scheen weer te geven in de particularistiese woordklank.
Liep de kritiek over de Begijnhofsproken vrijwel heen, uitvoeriger stond ze stil bij De Schemeringen van den Dood, grotendeels om Pallieter, waaraan ze direct waren voorafgegaan. Bij 't oordeel dat Maria Viola schreef, in 1911, sloot Jules Persijn zich aan: ‘Indien Felix Timmermans zijn fantasie en zeggingskracht te zuiveren vermocht van het overladene en gemeenplaatsige en zich onthouden wou van valsche effecten en mystiekerig apparaat, kon zijn trek naar het diabolische en tragisch-ontstellende, welke hem met oude Vlamingen als Jeroom Bosch en Breughel verbindt, voor onzen tijd een vertelkunst helpen vestigen, die harmonisch geheel van werkelijkheid en verbeelding, in het al stelliger naar het onstoffelijke zich richtende levensgevoel haar rijke en helder wellende bron zou vinden.’ Dit was dus een voorwaardelike grote belofte. ‘Groote kunst,’ zegt Gerard Walschap, die onlangs (1927) 'n samenvattende waarderende studie gaf over Timmermans' werk, ‘zijn de twee fanatieke novellen “De Kelder” en “Het Ongekende”; de andere verhalen zijn wat gezocht in de neven-mekaar-zetting van griezeligheden.’
Pallieter was een openbaring en een triomftocht door de rijen van recensies. Er was in de laatste jaren geen litterair werk verschenen zo merkwaardig als dit, èn om z'n louter aesthetiese verdiensten èn om zijn originele leefdriftige geest, terwijl over de landen lag de oorlog en het neerdrukkende nog van naturalistiese en fatalistiese litteratuur. Hij werd uitbundig verheerlikt, voorwaardelik geprezen en streng afgekeurd. Al de kwalifikaties, die er liggen tussen ‘monumentaal’ en ‘oppervlakkig’, tussen ‘'t Hooglied der ongebroken liefde tot al het geschapene’ en ‘'n litteraire clown’ heeft de kritiek te pas gebracht. Holland ging voor, want België verkeerde in oorlogsomstandigheden. Prof. Prinsen opende de rij der hartstochtelike bewonderaars. In z'n letterkundige geschiedenis begroette hij Pallieter jubelend om | |
[pagina 189]
| |
de kostelike heerlikheid van de dol levenslustige stukken die pas in De Nieuwe Gids verschenen waren. 't Was 't leven van de zinnen, de leefdrift door niets getoomd, een Jordaense verheerliking van het natuurleven. ‘Het Leven der Natuur is ook het leven van dit boek’, schreef Querido. ‘Het spat en roert aan alle kanten in het boek. Het bezit dezelfde openheid en argelooze zinnelijkheid van de natuur, dezelfde broeische hitte, dezelfde saampersing van immanente groeikrachten.’ En Willem Kloos besloot: ‘dit sterke en toch zoo fijne psychische gedenkstuk van prachtig overstortende bloed-bonzende jeugdkracht zal zoo onvergankelijk blijken als welke andere waarachtige schepping ook in onze Nederlandsche litteratuur.’ Zo waren veel kritieken bijna één en al lyriese bewondering voor de Pallieter-schepping, ook die van Timmermans' landgenoten Gabriël Opdebeeck, Lode Baekelmans, Jan Van Nijlen, August Vermeylen e.a. Bij 't verschijnen van de tweede druk heeft Baekelmans Pallieter in Vlaanderen verwelkomd, want hij zag erin al de eigenschappen van een Vlaams volksdichter, vermeerderd met het niet aan land of tijd gebondene.... ‘hij is zuiver van ons volk, verwant, vertrouwd aan ons eigen wezen,’ zo zegt hij, ‘hij is een symbool van den onsterfelijken levenslust, van de veerkracht van ons volk.’ ‘Pallieter is een boek,’ schreef August Vermeylen, ‘zoo spontaan zelfs, dat er geen bouwplan in te ontwaren valt, maar een boek als een feestelijke meimorgen, de geweldigste verheerlijking van het boordevolle leven.... En als sommigen beweren, dat Pallieter alleen het zinnelijke leven bezingt, dan meen ik, dat ze niet weten wat liefde is.’ En dan besluit hij zijn overzicht dat hij noemde ‘Van Gezelle tot Timmermans’ met Pallieter, die, vol van de sappen van zijn grond, vol van de geest van zijn volk, als 'n symbool is van ‘de moderne Vlaamsche litteratuur, die in haar menigvuldige verscheidenheid en haar ononderbroken samenhang verschijnt.... als met de kracht der noodzakelijkheid gegroeid uit het vleesch en de ziel der Vlaamsche gemeenschap.’ Pallieter, gezien door het prisma van een bepaald klimaat, in het kader van een bepaald landschap, in den spiegel van een bepaalde karakteristieke volksziel, is een heel volk. Gelijk alle groot kunstwerk is ook deze subjectieve uitbarsting er eene van algemeen menschelijke dracht, zegt Gerard Walschap. Men wees echter ook op tekortkomingen. ‘Zelden heb ik zoo iets kostelijks gelezen,’ zegt Carel Scharten, ‘als de heerlijke Pallieter, die ons méér dan vroolijk, ons gelukkig maakt..., de bedenkelijkste schaduwzijde is dat er geenerlei schaduw is.’ Levensonecht, 'n te veel en 'n te weinig, niet sterk genoeg in zijn geheelheid, zo was | |
[pagina 190]
| |
't overigens lovend oordeel der meesten. Men werd 'n opstapelen gewaar van alle aardse rijkdommen, men miste de vele andere dan de dertig kermisdagen. ‘Dit boek is tenslotte niet zoo één en al spontaan natuurgeluk, als het eerst schijnt, en dit schaadt aan zijn gaafheid’ (A.C.S. De Koe). ‘Zoo is het tezamen brengen de uitwerking en in hare onvolkomenheid al te zeer zichtbaar, want niet genoeg gedragen en opgeklaard,’ concludeerde Kinnie, ‘zoo wordt men als te zeer gewild, zonder werkelijken aandrang gemaakt, het gebeuren gewaar als overdadig en het bijhalen der werkelijkheid als een optassen, wat in beide gevallen wel zwakte is, wijl onvastheid en gebrek aan toetsend inzicht.’ ‘Het blijft een zuiver uiterlijke verbinding van een onbewust genietenden Vlaamschen boer en den Vlaamschen kunstenaar’ (Frits Lapidoth en Jan de Vries). Voor Herman Robbers, die Prinsen's bewondering opgewonden en overdreven aanvoelde, was de enige, onsympathieke eigenschap van Timmermans ‘dat hij nu en dan rhetorisch doet, .... zijn soms waarlijk overgevoelerige dichterlijkheid.... Wat mij Timmermans' gebreken zoo gemakkelijk vergeten doet is,’ zo zegt hij, ‘dat zij in waarheid les défauts de ses qualités zijn.’ Pallieter is niet retories, schreef Jan Van Nylen, en 'n andere Vlaming, Huibrecht Van Ael, zou zo te citeren zijn als verdediger van Pallieter in zijn uitschakeling van 't lijden. Maar meerdere landgenoten waren 't eens met Jules Persijn, waar hij schreef: ‘Geen smakelijker boek dan dat, maar genoten broksgewijze, tusschen andere, steviger schotels in, aldus beschouwd heeft de litteraire heerlijkheid van Pallieter zelfs een paedagogische zending.... Pallieter heeft naast al zijn verdiensten, het jammerlijk gebrek, geen maat te houden. Pallieter zoo vol levenslust is geen boek van 't volle leven. Zoo komt het ook dat Pallieter diepte mist. Een leven zonder lijden is nooit diep.’ Tal van beoordelaars hebben naast de aesthetiese, meer in 't biezonder de ethiese waarde besproken of wel juist hierop de nadruk gelegd. Velen betreurden de propaganda die Pallieter maakte voor het natuurlike, anderen vonden hem niet immoreel maar onuitsprekelik plat en vies. (Ds. A.W. Bronsveld). Malherbe, die in zijn dissertatie over ‘Humor in die Algemeen....’ 'n grote plaats inruimt aan Timmermans, ‘die mooiste deur-en-deur humoris in die Nederlandse literatuur’, weerde deze ‘bose luim teen die goeie Pallieter’ af. ‘Humor,’ zo zegt hij, ‘vereis vrye ontwikkeling van die individu en 'n rake blik vir die teenstrydighede. Wat andere aanneem as konvensioneel in orde, en goed volgens die bestaande moraal. So is menige humoris vry anti-sosiaal en loop hy lig die ergernis op van dogmatiese geeste.’ | |
[pagina 191]
| |
Men zag in Pallieter een sprookje, een droombeeld, terwijl elke andere indentificatie onwaarschijnlik werd. (Th. Kuipers, Dr. Gerard Brom, A.C.S. De Koe). Anderen vonden in Pallieter de incorporatie van een geestesrichting, 'n wijsgerig stelsel, een nieuwe natuurlike godsdienst. Pallieter heette ‘het voorzeggend beeld eener nieuwe toekomst, waarin de mensch zijn heele leven niet meer vergald zou zien door de miserabele zorg om het beetje dagelijksch brood’ (Adèle Withof, F.J. Ankersmit). En op de 52e vergadering van moderne theologen te Amsterdam, April 1917, stelde de inleider, Ds. Jacob Koekebakker voor, in de zuivere onbevangen levensvreugde, in de levenswaardering van Pallieter elementen te zoeken voor 't formuleren ener levenswaardering voor vrijzinnig godsdienstigen. - Brede wijsgerige beschouwingen schreven J. de Wit, die in Pallieter zag ‘het Evangelie van de dichterlijke levensvreugde’ en J.J. Thomson, voor wie - en hierin stond hij niet alleen - dit boek tenslotte toch ‘heidensch’ moest worden genoemd. ‘Onze Vlaamsche Mei’ paganisties, daar verzetten zich anderen tegen (J. Petri). Door de katholieke kritici, Dr. Gerard Blom en Vincent Cleerdin, werd Pallieter een aanwinst beschouwd voor de letterkunde en geen geringe; zij vonden echter bedenkelik of wezen onverbiddelik af de waarde-opvatting van de religie door Pallieter en zijn godslastering op de Eucharistie. - ‘Pallieter pantheïst? Maar wij zijn calvinisten of veel erger, die dit pantheïsme schelden,’ antwoordt Gerard Walschap. ‘Wij moeten hebben verloren de christelijke vreugde om de natuur. Pantheïst omdat hij een boom omhelst en omdat de pantheïst Verhaeren dat ook heeft gedaan, omdat hij den grond kust en Verhaeren's “gars de Flandre” en “Mangeurs de terre” dat ook deden? “Nog noet heeft God za zoe schoen laten zien!” roept Pallieter in zijn verrukking en tot de boomen “bruur boem, bruur boem!” Het staat toch niet anders in de psalmen dan dat de natuur een openbaring van God is. Zoo vat Pallieter het op en ons volk is met hem als het zegt, dat het God is die doet regenen, donderen en de zon schijnen, niet door de werkzaamheid die de theologen precies bepalen maar door een speciale acte ongeveer van sluizen openzetten enz. .... neen, dat is geen pantheïsme; wel volksisme of Vlaamschisme als ge wilt.’
De afkeer van Pallieter was niet onschuldig aan de achterdochtige gevoelens, waarmee men het Kindeke Jezus over 't algemeen in Holland ontving. Over de uitwerking en opvatting werd veel getwist. Eenstemmig prezen de kritici de frisse, malse landschapschildering, de zuiver | |
[pagina 192]
| |
aandoende schoonheid van afzonderlike taferelen en de uitdrukking. De bezwaren richtten zich tegen 'n gebrek aan innerlike eenheid en de losheid in conceptie. Evenals Pallieter had ook 't Kindeke hier en daar besnoeid kunnen worden. ‘Après un violent Jordaens,’ aldus André De Ridder, ‘voici un Breughel discret. Tout à la fois mystique et réaliste, d'un gothique parfois baroque, on y voit.... les épisodes qui passent devant nous en tableaux vivants, d'une émouvante naïveté.’ ‘Dit is wezenlijk naïviteit, een herschepping van het primitieve sentiment,’ zei Is. Querido. ‘Niets anders dan rhetoriek, een rhetorisch spel,’ meende Herman Robbers. Ook Karel Van de Woestijne vond 't nogal gemaakt, zodat hij het een plaats moest geven onder wat Verlaine ‘littérature’ noemt. Nageschilderd vol devotie op de Breugheliaanse voortijd van Rubens, spraken de kritieken begrijpelikerwijze van karikaturen, maar ook leek de H. Familie sommigen niet met de vereiste eerbied behandeld; men noemde 't profanatie, ontheiliging. ‘Timmermans' Kindeke Jezus in Vlaanderen, dat we hier naast ieder meditatieboek zouden lezen tot onze stichting,’ schreef Karel Van den Oever, ‘heet ginds een ontstichtend boek.’ Vele anderen gaf 't naast schoonheidsvreugde ook religieuse bevrediging, Maria Viola, Pater Maximilianus, B.H. Molkenboer, en zeker aan de landgenoten van de schrijver, Raphaël Verhulst, Lode Baekelmans, Wies Moens e.a. ‘'t Is een wonder van inlevings-, van verbeeldings- en beschrijvingskunst,’ zegt Molkenboer, ‘dit boek is gezien en gevoeld op z'n Vlaamsch, doorleefd en doorzongen op z'n Vlaamsch, gekleurd en geteekend op z'n Vlaamsch, zooals zelden 'n letterkundig boek de ziel van een bepaalde streek gedragen heeft.’ En de kriticus wees aan in het boek van hoog tot laag de hele toonladder, die de Vlaamse ziel heeft doorzongen van haar ontwaken tot en met de oorlogsellende; naast de Primitieven, Ruysbroeck, de burgerlike Vlaamse sfeer, de gevoelige huiselikheid van Pater Poirters, de hoog-renaissance met Rubensachtig vetgesmeerde verven, de Vlaamse tapijten enz. - ‘Wie echter een nieuwe levensinhoud, een nieuwe levensvorm, en dus een nieuwe verbeeldingsvorm der kunst zien,’ zei P.N. van Eyck, ‘zijn niet meer in staat hun volle lof te geven aan hen die .... in alle onschuld opium voor medicijn toedienen. Opium is Pallieters Vlaamsche Arcadia, opium Jozef en Maria's kerstidylle aan de Nethe, ('t zijn schone dromen, maar gemis aan werkelikheid). Ontwaakt staat de droomer in zijn armzalige onwetendheid over het hoe of wat van zijn leven zoo weerloos als tevoren, en met eenige wrok allicht tegen de goochelvreugde | |
[pagina 193]
| |
van daareven.’ 't Is waar, ze geven geen levensleer, men moet 'n levensrichting hebben om ze daarin te plaatsen en wel een gevestigde katholieke levensrichting, daarbuiten is 't opium.
Symforosa viel weinig aandacht ten deel. Wat men schreef was niet anders dan lof. Karel Van de Woestijne staat vrijwel alleen met z'n minder waarderend oordeel: ‘een zeer gevoelige uitbeelding van een al te bedacht gevalletje.’ Karel Van den Oever noemt 't Timmermans' ‘fijnste werkje.’ Urbain Van de Voorde spreekt van ‘de frissche natuurlijkheid van zijn zuster Symforosa.’ Ernest Van der Hallen noemt 't ‘een heerlijk brokske tintelend leven waar zon en fijne geestigheid in wentelen en trillen’; ‘het is 't zuiverste boekje wellicht,’ zegt Jozef Muls, ‘dat de Vlaamsche literatuur sedert 1830 heeft voortgebracht.’ ‘Het verhaal is reëler dan de (Begijnhof-) sproken, persoonlijker geschreven, .... niet van buitenaf gezien maar doorvoeld,’ schreef A.C.S. De Koe.
Boudewijn, bezien als de vereeuwiging van 'n histories moment uit de strijd voor Vlaanderens' vrijmaking, had de biezondere waardering van Karel Van den Oever en Wies Moens. De eerste beschouwde 't als ‘een zéér eigenaardig en fraai stuk literaire arbeid met rijpe objectieve zekerheid geschreven. Timmermans,’ zo zegt hij, ‘heeft een dierenepos geschreven, dat, naar mijn inziens, niet behoeft onder te doen voor den middeneeuwschen Reynaert de Vos, waarvan het naar vorm en inhoud geestelijk-essentieel gelijkwaardig is.’ Gerard Walschap oordeelde 't minder sterk: de verteller had de scheppende kunstenaar beet gehad, die zwoegend en worstelend van binnen uit en met hartstocht construeert.
Boven Pallieter en Het Kindeke Jezus stelde Henri Borel: Anna-Marie. ‘Een rasechte Vlaamsche Werther, een heerlijk meesterwerk, een boek van gloedvolle waarde, het bewijs van Timmermans' veelzijdig talent’ werd 't genoemd, respectievelik door de kriticus in de Groene A'dammer, door Lodewijk van Deyssel, Querido en Willem Kloos. Niet de compositie, maar de verrukkelik humoristiese tekening der typen wekte zoveel bewondering. Het verhaal in z'n geheel gaf Van Deyssel en Stratemeyer niet de volle bevrediging, doordat Timmermans het juiste slot niet had weten te vinden. Eén en al bewondering was de bespreking die Willem Kloos gaf; ‘juist het toneel van Anna-Marie's zelfmoord,’ zo zegt hij, ‘dwingt om er voor uit te komen, dat alle mogelijke treurspelen die men ooit heeft gelezen geen sterkeren indruk van tragische diepte maken.’ Voor | |
[pagina 194]
| |
de meeste kritici was 't 'n steen des aanstoots, dat de brieven niet in de stijl des tijds geschreven waren. (H. Borel, Fr. Lapidoth, H.J. Stratemeyer). Merkwaardig is de opvatting die Vincent Cleerdin van dit boek gaf; hij bezag 't als een ‘Vlaamsch-Jan-Klaassenspel’ om wat hij er in terugvond: schilderijtjes van Jan Steen en verhaaltjes, die doen denken aan ‘Scènes de la vie de Bohème’ van Henry Murger. Veel kritieser stond de jongere generatie in Vlaanderen tegenover dit boek van Timmermans. Tijdsrepresentatief was deze kunst allerminst, deze romantiek stond hun tegen om haar archaïstiese neigingen, om die hang naar 't melodrama; ‘het zou veel heerliker nog zijn... indien Timmermans deze rust wist op te bouwen uit het gedreun van de tegenwoordige dag.’ (Wies Moens). Gunstiger was misschien 't oordeel van André De Ridder, en ook dat van Gerard Walschap, die Anna-Marie een tour de force van vertelkunst noemt. ‘De schilderachtige visioenaire uitwendigheidjes als middel om de 18e eeuwse stemming te bereiken, de folkloristiese behandeling van geloofsmotieven, de innerlike leegheid der mensen, de levensleugen van 'n dilettanties, onvruchtbaar fijnproever als Pirroen, Corenhemel's immorele verhouding tot Anna-Marie, 't feitelik onbeduidend doel der handelende personages in 't mysterium vitae, gebrek aan ernstige en edele waarheidszin tegenover het leven’; dat waren allemaal bezwaren van de hevig combattante, katholieke Karel Van den Oever tegen Timmermans' boek. ‘Anna-Marie’, zo zegt hij, ‘is het verhaal van Timmermans' groote zelfgenoegzame burgerlijkheid .... het is groote, warme, milde decoratieve weergave van verbeeld oud-Vlaamsch leven met zeer veel huiselijke sentimentaliteit.’ Bij de schoolverwanten, Lemonnier-De Molder c.s., die een pseudo-Vlaanderen gaven, ‘die Vlaanderen beschouwd hebben als 't objet d'art doodgeconserveerd onder de glazen stolp zijner archaïstiese achterlijkheid’, rangschikte hij Timmermans. ‘De uitspraak van het nageslacht moet in Timmermans' voordeel blijven,’ voegt hij er aan toe. Mijnheer Pirroen als litterair werk werd weinig besproken. Anton Van de Velde vond 't ‘verkwikkend als een sappige zon-doorstoofde vrucht, 'n belle-fleur uit 'nen zomerschen hof en weemoedig schoon als 'n chrysant in een ouwe vaas.’
Het Keerseken in de Lanteern heeft 'n koele ontvangst gehad in vergelijking met 't enthoesiasme dat de andere werken ten deel viel. Men waardeerde 't wel, dat de kern van zijn kunst oorspronkelik bleef, dat zijn werk in de volksaard wortelde (Bernard Verhoeven), maar Timmermans had te veel geofferd aan het plezante, aan het | |
[pagina 195]
| |
anecdotiese (H.C. van Houten). Men had 't tenslotte beter gevonden, indien deze vertelsels ongebundeld waren gebleven (Ern. Van der Hallen). In 't Keerseken (zoals later ook in 't Appelsienen-verhaal) zat te veel exploitatie van aardigheden en plezante anecdoten, die hij te voren door de publieke smaak aanvaard weet, zei Karel Van den Oever; ‘hierin is de naïeviteit opzettelik litterair motief en houdt als dusdanig op.’ ‘Gewild-oolijk’ zei ook Lode Monteyne van de Keerseken-vertelsels en hij kantte zich dan tegen de navolgers, die ‘ten behoeve van een op folkloristische verstrooingen verlekkerd Hollandsch publiek lustigjes en gezapig in hetzelfde kringetje bleven ronddraaien, er vroolijk op los pallieterden - vermits Streuveliaansch- en Gezelliaansch-doen al wat verouderd bleek - sappig Vlaamsch schreven, liefst geen algemeen gangbaar Nederlandsch, Breugheliaansch deden met veel kleurige bijzonderheden enz. wat juist bijdraagt tot het bestendigen van onze minderwaardigheid,’ zo zegt hij. En zo spraken velen in Vlaanderen, 't is de stem der beweging, van 't volk, dat met Vlaanderen vooruit wil.
Bij de Driekoningentryptiek noteerde Carel Scharten, dat Timmermans goed zou gedaan hebben als hij ditmaal gezwegen had. Veel lof spraken ervan Querido, Gerard Walschap en Ernest Van der Hallen. Rond de Ster trokken de opvoeringen voornamelik de aandacht. De bijval was overal uitbundig. In Vlaanderen was Pitje Vogel meer het succes, in Parijs Schrobberbeeck, in Den Haag de scène van Suskewiet en die der Lieve Vrouwkes. Werden de opvoeringen algemeen geprezen, verdeeld was 't oordeel omtrent 't stuk zelf. Men sprak van sublieme en decadente kunst, van innige volksmystiek en oppervlakkig woordengespeel, van gebrek aan actie en overladenheid.
De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt des Heeren. Begrijpelikerwijze werd dit boek 'n teken van tegenspraak. 't Is dan ook niet te ontkennen dat Timmermans, door het rijk der zinnen vanuit 'n ander gezichtspunt te bezien, de lezer vraagt zich met hem op zijn standpunt te begeven. Nooit heeft 'n groot kunstenaar anders gedaan. Van oppervlakkig geknutsel en litteraire inzinking spraken enkele recensies; andere gaven hun waardering omdat Timmermans zich op dezelfde hoogte - en dit mag tellen voor 'n schrijver heden ten dage - had kunnen handhaven als in Pallieter. - ‘Een leege en sentimenteele geschiedenis,’ zei Van Houten; ‘een zeer gruwzame historie van geestelijken molochdienst’, noemde Prof. Prinsen 't, die 'n ‘geloofsijver, die zulke gruwelen aanrichtte bijna tergend’ vond. | |
[pagina 196]
| |
Ook Carel Scharten en meerdere andere kritici van naam bespraken 't koel waarderend. Urbain Van de Voorde zag in De Pastoor ‘weinig meer dan een mislukking’, omdat Timmermans ‘'t vermogen mist tot vergeestelijking en een religieus wijsgeerige intuïtie’, voegt hij eraan toe. - De ‘heksluiter der Vlaamse Romantiek heeft zich boterweek gesentimentaliseerd in De Pastoor,’ was 't oordeel van Karel Van den Oever. Maar velen ook - en ze zijn meerderen in aantal - beschouwden dit boek evenals het verschijnen van Pallieter een gebeurtenis in het Vlaamse-Hollandse litteraire leven (J. van Ham) of een gebeurtenis in Timmermans' oeuvre. ‘Zoo ernstig en overtuigend, zoo ontroerend en vol menschelijk accent heeft Felix Timmermans zinnen en mystiek nog nooit kunnen verzoenen. Dit boek is de Adoratie der zinnen’ aldus Bernard Verhoeven. Na op enkele tekortkomingen te hebben gewezen, zegt Jules Persijn: ‘Maar dit alles kan toch maar eventjes den smaak vertroebelen voor dit heerlijk gerecht: de honing-lyriek in 't sotte en in 't vroede van dezen Lierenaar voor den Heer.’ Andere landgenoten van de schrijver hebben 't misschien nog geestdriftiger begroet. Zo hoorde Jan Boon in de Pastoor ‘een mystieke lofzang, die tot de innig-roerendste onzer heele litteratuur behoort.’ ‘Een prachtwerk, vond Joris Eeckhout, overrijk aan weergalooze uitzichten op de natuur niet alleen, maar ook .... aan de diepste inzichten op de kristene ziel.’ ‘Dit rijke, volle boek - een mijlpaal in heel het uitzonderlijk werk van Timmermans - is gegrepen uit het volle hart van Vlaanderen’, zegt Gerard Walschap. Maar genoeg. Om te sluiten met 'n andere jonge katholieke Vlaming, Wies Moens, die er ‘'n tikje geforceerd Franciscanisme’ in meende te voelen: ‘Felix Timmermans is een poëet tout court ...., zijn boeken zijn poëzie, in de gave betekenis van 't woord. Zijn romantiek mag ons tegenstaan om haar archaïese neigingen, - om haar hang naar het melodrama (o Anna-Marie!) - daar is een andere onweerstaanbare kracht in hem, die ons altijd weer aantrekt, die ons verrukt en ons opgetogen maakt als kinderen: het is de goede, weldoende bloei van zijn woord, de gelukkige zekerheid van zijn kunst.... En toch is Timmermans dan weer niet de prozaïst, tot wie de jonge generatie zich keren kan als tot de meester, in onverdeelde aanvaarding van zijn kunst. Want geenszins kunnen wij deze tijdsrepresentatief noemen. Het worstelen van de menselike ziel met het geweldige heden ligt deze kunst niet ten grondslag.... Romantiek? jawel, dames en heren, romantiek. Maar wij laten ons niets gelegen liggen aan een woord of een begrip, wanneer daarachter een mensenhart zo zuiver te vlammen staat.’ | |
[pagina 197]
| |
In de 3-jaarlikse prijskamp voor Vlaamse letterkunde is Timmermans' werk met goud bekroond (1921). Pallieter, die vroeger voor de Beernaert-prijs niet in aanmerking was gekomen, had in de Staatsprijskamp voor 't 13e-14e tijdperk (1910-1917) moeten onderdoen voor de verzameling schetsen en novellen van Cyriel Buysse. Wel was 't oordeel van de jury toen zeer vleiend; meer om de grote vruchtbaarheid van Buysse werd deze de prijs toegekend. Voor 't volgend tijdperk kwamen in aanmerking Timmermans' Kindeke Jezus en Symforosa, van Cyriel Verschaeve Uren Bewondering en van Eduard Vermeulen De zwarte Pokken. De beide laatste werken kregen elk één stem, met drie stemmen gaf de jury aan Timmermans' werk de voorkeurGa naar eind4).
Felix Timmermans werd gehuldigd met feestnummers van weekbladenGa naar eind5), met beiaard-concerten, 't zingen van Vlaamse liederen, vuurwerk en redevoeringen in 1922 te Lier. De geestdrift was meer gewekt door Pallieter dan door de bekroonde werken. ‘Dat hij in stormpas, met vliegend vaandel en slaande trom de harten van zijn menschen veroverd heeft,’ schreef Maurits Sabbe, ‘dat bewijst wel 't feit, dat hij nu reeds in ontvangst had te nemen een hulde, die Conscience pas ontving toen hij 80 jaren oud was, Verriest toen hij de 70 inging, een feest dat Vermeylen - verleden jaar 50 geworden - nog niet kende’Ga naar eind6). De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en andere kunstenaars, vrienden van de schrijver, zijn 't geweest, die hem gevierd hebben. Onder de feestredenaars wees Jozef Muls op de oorspronkelike kunst van de self-made man, die het Vlaamse leven tot in de ziel had gepeild, die in één enkel détail gàns Vlaanderen schilderde, en 't Vlaanderen dat sterft voor altijd levend bewaren zal in zijn verhalen en prenten. ‘De kunst begint waar het leven ophoudt, heeft Wagner eens gezegd,’ zo schreef Muls. ‘Wanneer de Middeleeuwen voorbij zijn, worden ze herschapen door Dante; wanneer de ridderschap heeft uitgediend, kuipt en oorlogt en mint zij weer in de drama's van Shakespeare; wanneer de burgers van het eerste keizerrijk niet meer bestaan, krijgen zij weer gestalte in de romans van Balzac; wanneer oud-Vlaanderen zich vernieuwt en omwoelt in socialen en politieken strijd, dan wordt het nog eens bekeken met liefde door Felix Timmermans’Ga naar eind7). - Herman Teirlinck stond te Lier voor ‘de rijkste man uit onze Letterkunde, die geworden is uit zich zelf; voor de portier van het Vlaams wezen, de drager, als 'n museum van al wat de voorouders hebben gedacht en gewild. Ons hebt gij beschaamd,’ zo huldigde hij Timmermans, ‘want er is maar éne kunst en die is van 't volk. Ik heb lang gedacht, dat 't volk naar | |
[pagina 198]
| |
de eenling moest luisteren, die hoger staat. Gij hebt mij bewezen, dat dit niet waar is....’ - Kamiel Huysmans, die August Vermeylen verving, heeft bij die gelegenheid de schrijver gevraagd, dat hij niet meer alleen de Vlamingen van gisteren, maar ook die van heden en morgen zou schilderen, niet alleen 't volk van louter genieten, maar ook 'n volk van strijders en werkers.
Timmermans heeft allerlei successen gekend. Hij werd gekozen tot briefwisselend lid der Vlaamse Akademie, tot buitenlands lid der Maatschappij van Nederlandse Letterkunde; zijn portret werd geschilderd door kunstenaars als Jan Toorop, Jan Grégoire e.a.; zijn portret door Is. Opsomer werd aangekocht voor 't Modern Museum te Brussel, enz. enz. Even ging zelfs de roep, dat hij in aanmerking kwam voor de Nobelprijs.
Zijn werk heeft ook anderen geïnspireerd. Er bestaan muzikale komposities op Pallieter. Flor Alpaerts schreef 'n Pallieter-symfonie in drie delen en René Veremans voor piano 'n muzikale bewerking van de Maannacht uit Pallieter, Zondag op de Nethe en Nacht op de Nethe. - Er zijn Pallieter-creaties van schilders. Opsomer en Tony Van Os gaven Pallieterportretten van Timmermans, 'n andere Vlaming Wallaert schilderde Pallieter-taferelen; de Zwitser Alfred Marxer maakte 'n hele cyclus Pallieter-komposities. Anton Pieck, die de 10e druk van Pallieter illustreerde, zocht ‘Het oude stille Begijnhof van Lier’ op om er houtsneden te maken, die hij heeft bijeengevoegd in 'n album ‘met woorden die Timmermans bij de afprentingen mijmerde’ (1922-23). Mej. Van de Velde, de dochter van de geniale Henri Van de Velde, heeft 'n serie litho's gemaakt op de Driekoningentryptiek, Henri Van Straeten gaf zijn houtsneden mee aan de Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, en nog zullen deze gegevens wellicht te vermeerderen zijn. Schrijvers, zowel als schilders, begeesterd door de kleurenweelde, hebben van Timmermans kleuren geleerd; 't viel op o.a. bij enkele jongere Duitse dichters, Brües en Schwarzkopf. Of Timmermans' werk andere schrijvers dieper beïnvloed heeft? 'n Feit is 't, maar deze vraag is te vroegtijdig om er 'n bevredigend antwoord op te mogen verwachten. Nauw verwant met zijn werk is dat van Antoon Thiry: Pallieter en Het Schoone jaar van Carolus (1920), Symforosa en Meester Vindevogel (1924), Pirroen met Schoon Lier en Onder Sint Gommarus' wake (1924), zouden naast elkaar te stellen zijn. Maar hier is de verwantschap voornamelik te danken aan de gelijkheid van inspiratie, zodat de waarde van 't voorbeeld moeilik te meten is. Zij leefden en werkten in dezelfde sfeer: die van 't Lierse milieu en 't kleinsteedse leven, dat ze om- | |
[pagina 199]
| |
hangen hebben met folkloristiese en legendariese motieven. - Ook de 16e eeuwse roman Guldentop (1922) van de oudere Piet Van Assche vertoont pallieterse trekken, in procédé, motieven-behandeling en ouwerwetse schildering. Dit zal waarschijnlik louter 't gevolg zijn van de invloed, die hij rechtstreeks ondergaan heeft van Guy De Maupassant en Charles De Coster. - Zo vergastte ons Clovis Baert op zijn bewondering voor de Vlaamse schilders van 't vette, gulzige leven met Het Tweede Leven van Wieske Veyt (1922), waarin hij sterk aan Pallieter doet denken. - De herinneringen aan Timmermans, die Teirlinck in zijn toneelstukken - vooral in De Man zonder Lijf - oproept, is bewondering voor zijn werk. - 'n Epigoontje van Timmermans' meesterwerk is van Robert van Passen: Als de Lente bloeit (1922); hij wou hier positief in geven, wat Pallieter mist; vooral de landschapschildering wijst ons naar 't voorbeeld. - Onder rechtstreekse invloed wellicht is Pan (1922) geschreven door de Lierenaar Karel De Winter, die Pallieter wou doen herleven maar nu geheel bewust zich dromend een Dionysosrol. ***
Tenslotte nog de merkwaardige beschouwing over het ontstaan van Pallieter, die Dr. Le Rütte schreef en die door velen werd aanvaardGa naar eind8). Geheel afgaande op Timmermans' vertellen, vergeleek de psychiater de geestesgesteldheid van de schrijver met Pallieter en concludeerde, dat dit boek geschreven werd ‘in een manische phase’. De gronden waarop Dr. Le Rütte steunde, eisen een nadere toelichting. Over 'n opmerking als ‘'t boek (Pallieter) heeft geen inhoud’, zal wel niet meer hoeven getwist te worden; 't is hetzelfde als vroeger ‘lyriek heeft geen inhoud’; die kwestie is afgedaan. De psychiater wees o.a. op ‘de geweldig-juichende, blijde drang naar beweging in Pallieter, zonder diep doordachte handeling, zijn laag bij de grondsche prestaties, zijn te-kort aan innerlijkheid, zijn teveel aan uiterlijkheid, met zekere ethische defecten, de overwaardige voorstellingen of grootheidsdenkbeelden (geen plichtsgevoel, geen vermoeienisgevoel, het nooit ziek zijn, die bestandheid tegen koude en regen), het niet afmaken van Pallieter’ als karakteristica voor 'n maniese toestand. - Maar is er dan nog voldoende rekening gehouden met de leeftijd, waarop Timmermans aan Pallieter begon, met zijn dichter-zijn, met zijn sterk gevoelsleven, met zijn fantasie, die altijd werkzaam toch ook wel eens aandikt en overdrijft èn in z'n werk èn in z'n causerieën? Was de plichtloze Pallieter niet 'n dichterlik beeld, 'n droom in 'n Vlaams volksmilieu? | |
[pagina 200]
| |
‘Zou u denken,’ schreef Dr. Gerard Brom, ‘dat de straatjongensmanier, waarop Pallieter zijn naam in de sneeuw durft schrijven, herinnert aan 't getijdeboek van een kardinaal? Een miniatuur in 't kostbaar Breviarium Grimani illustreert de wintermaand met een ventje - een koorknaapje, om liturgies te blijven - dat gemoedelik de sneeuw een beetje geel aan 't verven is. - En zou de stoel van een preutse lezer niet telkens kraken onder 't schateren om avonturen, die hem, nu ja, alles behalve sympathiek, maar tenslotte verwant blijven?.... Er ineens de brui aangeven, zo gaat Brom voort, op z'n kop gaan staan, om de vervelende wereld een keertje ànders te zien, het fatsoen binnenste buiten keeren en dan de boel kort en klein slaan, dat voelt een dichter, bij wie 't op zijn tijd van binnen raast, opkomen, al is 't maar voor de hartstocht van zijn verbeelding.’Ga naar eind9) ‘Kunst wordt uit oproerigheidssentimenten geboren,’ zei Lodewijk van Deyssel eens.... Zo ook Pallieter. De Schemeringen werden geschreven toen Timmermans' geest met de jongelingsgroei rijpte en zich richtte op de geldende levenswaarden. En ieder voor zich weet wel, hoe in die tijd 't gevoelsleven is gekleurd, hoe de fantasie met 't geheimzinnig lokkende, dat men niet kent, soms teugelloos op hol wil, hoe zonder wijn in grote ontvankelikheid de jongeling dronken kan zijn. Ziekelik zouden de verschijnselen heten, bezag men ze los van die levensperiode waarin zij zijn gevat. Wie niet overspannen is in die jaren kan niet normaal heten. Het is de overgangsperiode van 'n introvert gefilosofeer, van zwaarmoedigheid en minderwaardigheidsgevoel, maar ook van spontaneïteit, van zelfbewustheid en zelfstandigheidsdrang, waarin de jongeling zich loswringt uit zijn afhankelikheid, gepaard met 'n tegenovergestelde drang naar binding, naar steun, naar 'n voorbeeld, 'n persoonlikheid, waarop hij zal leunen, omdat hij een eigen weg zoekt en vorming hoopt te krijgen. Op die weg blijven meerderen steken - zij 't bij 'n materialistiese instelling, bij die van 't oude Neoplatonisme, bij 'n pantheïstiese natuurverheerliking of misschien anders nog. Is Timmermans' rijpingsgang naar Pallieter ons dan nog vreemd of traden al deze verschijnselen bij hem slechts scherp naar voren? - Wat betreft de vergelijking tussen de ‘intensieve verinnerlijking’ in de Schemeringentijd en de ‘uiterlijkheid’ met ‘oppervlakkigheid’ van Pallieter, die de psychiater noteerde, zou te verwijzen zijn naar E. Spranger. ‘Psychologie des Jugendalters’ (1924), die op blz. 56 schrijft: slechts tijdvakken die de twee verbinden ‘Rückzug ins Innere und Drang nach Sinnenfreude, wie .... die Rousseau-Wertherzeit, bedeuten Gipfel des Naturgefühls.’ Maar hiermee is natuurlik niet meer gezegd, dan dat veel grote meesters in | |
[pagina 201]
| |
maniese stemmingen hebben verkeerd, zoals in de litteratuur dan ook frekwent genoeg wordt meegedeeld. - Over de tijd waarin Timmermans aan z'n werk begon zei hij: ‘Toen was ik nog bedroefd maar 't was of 'n blije kerel in mij Pallieter beschreef.’ Hij beheerste z'n schepping natuurlik nog niet volkomen, maar hierin 'n symptoom van ‘manie’ te zien, is toch wellicht gewaagd. De schrijver zei elders ook: ‘ik weende van ontroering.’ Veel grote geesten hebben ons gezegd, dat er plotseling gedachten als 't ware in hun bewustzijn drongen, terwijl zij zelf louter passief bleven; na 'n ogenblik van angst aanvaardden zij deze als 'n geschenk, waarmee ze zich gelukkig voelden. Maar lees wat Goethe uit eigen ervaring opschreef: ‘Tot een onvrijwillig handelen, een soort geestesdwang wordt het scheppen van den kunstenaar zoodra de aanvang van een werk ontstaan is. Dan krijgt het eigen leven en laat zijn schepper niet los en tenslotte wordt het onduidelijk, wie eigenlijk de meester is, wie eigenlijk schept. Men zou vaak onpersoonlijk kunnen zeggen: het dicht, het schildert in mij’Ga naar eind10). Of doet August Vermeylen ons ook niet 'n dergelike uitleg voor Timmermans' woorden aan de hand? ‘De geest zelf die baart en vormt weet niet altijd wat het is, dat hij uit zich prangt; hij voelt zich het werktuig van zijn verbeelding: zij houdt hem vast; zij leidt hem waar ze wil, en als zijn gewrocht er staat, dan is de kunstenaar nog niet zeker dat hij 't geheel begrijpt, soms is 't hem bijna vreemd geworden. Het scheppen schijnt hem een hooger spel, wezenlijk onverklaarbaar’Ga naar eind11). In 't algemeen beschouwd dient voorzichtigheid geraden bij 't classificeren van verschijnselen die ons vreemd lijken, niet omdat wij ze zelf niet vertonen, maar omdat wij ze niet hebben waargenomen bij ons zelf. Zo immers ook aanvaarden wij de inspiratie van 'n kunstenaar - al kunnen verschillende pathologiese omstandigheden daarbij zeer gunstig werken - als een vorm van beleven, die in 't normale zieleleven voorkomt. Maar 't is dan 'n intense, biezonder praegnante vorm van beleven; een verschijnsel van 't normale zieleleven, dat arbeidt onder de hoge druk van buitengewone innervaties, die tot stand komen onder de invloed van 'n zuiver kontakt met de ware werkelikheid. Uit 't feit, dat Timmermans herhaaldelik z'n manuscripten wijzigde, werd de conclusie getrokken, dat hij zijn ‘gedachtenvlucht’ heeft moeten kortwieken; maar als dit soort van ‘gedachten’-vlucht karakteristiek mag heten voor 'n maniese stemming, dan is Timmermans - gelet op zijn werkwijze - bij 't ontstaan van al zijn werken daaraan onderhevig geweest en heel veel andere litteratoren met hem. | |
[pagina 202]
| |
Ter opheldering: ook Dr. Le Rütte heeft Timmermans niet als 'n zielszieke beschouwd - daarvoor stond hij z.i. te hoog en was de Pallieter-figuur nog te beheerst. Hij nam aan, dat de schrijver - en hiermee zei hij van hem geen kwaad - op de brede grens van de genialen naar de zieken stond. En ja, dat was juist gezien. Er bestaan geleidelike overgangen tussen ziek en normaal. In 'n psychose hebben we met 'n exageratie van het gewone temperament en karakter te maken. En omgekeerd, het is 'n feit dat - verondersteld, dat 't ooit tot 'n psychose komt - 'n bepaald temperament en karakter tot 'n bepaald psychose leidt. Kretschmer in zijn Körperbau und Charakter (1921) heeft dat nog eens duidelik in 't licht gesteld. En had Dr. Le Rütte zich van Kretschmer's terminologie bediend, zou hij zich dan ook waarschijnlik zó hebben uitgedrukt: Timmermans is 'n cyclothym, d.w.z. 'n vertegenwoordiger van 'n normaal constitutie-type, dat langs 'n hele reeks geleidelike overgangen met de psychopathiese grenstoestand der cycloïdie in verbinding staat, terwijl de cycloïd door 'n hele reeks overgangsstadiën weer met de circulaire psychoticus (de manies-depressieve) verbonden is; of beknopter: Timmermans' temperament en karakter is van dien aard, dat 't - verondersteld dat hij ooit psychoties zou worden - de manies-depressieve psychose doet voorzien. 't Moet dus geenszins verwonderen als we bij Timmermans, 'n gezonde cyclothym, karaktertrekken vinden, en daarbij 'n pykniese habitus die we ook bij 'n zieke als de manies-depressieve aantreffen. Dit heet overeenkomst, niet identiteit. En inderdaad heeft Timmermans in z'n lichaamsbouw, middelmatig van grootte, 'n kompakte zware, vooral diepe romp, korte armen en benen en dikke brede handen. Op 'n massieve hals staat 't hoofd met heldere goede oogen onder de golving van weelderig haar, en 'n groot-breed gezicht, dat in alles proportioneel is, vlezig met 'n week, gemakkelik plooiend vel. Timmermans is ook geen gekompliceerde natuur, 'n man van goedmoedige menselikheid met 'n gewoon gezond verstand. Schuchter, stil en angstig van aard is hij toch hartelik en gezellig in de omgang en langzaam rustig in heel z'n uiten. Hij heeft 'n licht aansprekelik, warm gemoed met sentimentele inslag. Zonder veel gedachten of diepere ernst, neemt hij in liefde 't leven zoals 't is en wijl 't zo is. Hij kent geen starre konsekwenties, geen doordacht systeem of schema; met 't principiële kan hij niet goed weg, maar des te beter met 't volkseigenaardige en 't triviale, met de zinnelik grijpbare konkrete weldaden van 't leven. Hij is geen lyries en geen dramaties talent, hij is 'n geboren verteller, realist en humorist, en in | |
[pagina 203]
| |
zijn mond krijgt elk eenvoudig gegeven iets behageliks, iets naïefs en eigenaardigs. De vertelstof is hem 't voornaamste en daarbij komt de vorm heel makkelik in 't gedrang. Niet in de compositie van 't geheel ligt de dichterlike schoonheid van zijn werk maar in de kostelike kleur, in de rijkdom en gemoedswarmte der détailschildering. En met dit alles is Felix Timmermans 'n levende vertegenwoordiger der gezonde cyclothym-genialen. |
|