Felix Timmermans
(1928)–Theo Rutten– Auteursrecht onbekend
[pagina 159]
| |
X. De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt.Timmermans is de Vlaming, de archeoloog, de wonderlik-vruchtbare, levende folklorist, de kunstenaar rond dat alles heen. Hij is meer. Timmermans is de visionair bij uitnemendheid op de levende schoonheid dezer aarde en de zinderende stemming van de mens die daarover gaat. Zo weelderig weet hij de struktuur van z'n werk hiermee te omkleden, dat hij tenslotte dwingt tot de erkenning, dat hierin voor hem 't hoogste schijnt bereikt. Dit is z'n zwakheid en z'n sterkte. Na 't Kindeke Jezus-verhaal werd iedere stijging in dit opzicht problematies. Anna-Marie gaf voor 't eerstFlor v. Reeth.
Opgang ter Pinksterkerk. aanleiding tot ernstige kritiek op Timmermans' kunstvisie: marionetten. 't Is zo. Timmermans' exuberant talent behoeft 'n kern, waar rond heen het z'n schone verbeeldingen zal kunnen weven. 't Diepe gevoel dat hij te vertolken heeft en de schone wereld die hij weet op te roepen, vragen beiden 'n schragende kracht van intellektualiteit, die hun belangrijkheid verheft boven de vluchtige betekenis van dit ogenblik. Wat hem ontbrak, tracht Timmermams aan te vullen uit de levensopvattingen van 't Katholiek geloof. Zijn personen zijn geen dragers van sociale ideeën of grote gedachten over 't menselik bestaan; zijn kunst geeft geen beeld van de rusteloosheid van de tijd, zoals die inwerkt op de massa of individu. Ze ging niet mee met het idealistiese streven naar nieuwe levensverwezenliking. Meer dan de maatschappij of de tijd had de natuur ingewerkt op z'n ziel. En zijn natuurgevoel was fijn en universeel, dwong ons tot belangstelling voor 't leven; zijn schoonheid wekte aandoeningen op, die een overwegend zinnelike inslag hebben, zeer weinig elementen van geestelike aard. Veelomvattend, | |
[pagina 160]
| |
verstandelik inzicht heeft Timmermans in al z'n werken ontbroken. Wat hiervan de oorzaak is? Zijn gebrekkige opvoeding of ontwikkeling, zijn eenzijdig visionaire aanleg, de beperking van eigen persoonlikheid, de invloed der maatschappelike omgeving, het versnipperen van zijn tijd voor lezing en voordracht? Dit is misschien moeilik uit te maken, tenzij men zegt, dat alles samen. 't Feit ligt daar en uitte zich vooral in 't gevaar ener zelf-repetitie. Timmermans dreigde hierin onder te gaan. Pallieter was de wijde wereld in en ook Timmermans wist niet, waar hij gebleven was. Trouwens Pallieter had 't hele jaar rond geleefd! Voortgaan op deze weg zou noodzakelik tot herhaling of eentonigheid leiden. Men kan moeilijk zeggen, dat na 't Kindeke Jezus z'n artistieke prestaties in waarde toenamen, tenzij men let op 't éne element, dat langzaam z'n invloed ging doen gevoelen: 't vastleggen van z'n visies en stemmingen rond 'n kern van beleefd geloven. Timmermans schijnt persoonlik verstandelik niet origineel genoeg - zoals trouwens weinig dichters dat ooit geweest zijn - om 'n geheel eigen, voor schone uiting vatbare levensopvatting te concipiëren. Zijn steeds groeiend katholicisme betekent dan ook voor zijn kunst: 'n consolidering van zijn gaven en de absoluut noodzakelike aanvulling voor 't geen hem in verstandelik opzicht ontbreekt. In de diep doorvoelde eeuwenoude, door traditie overrijke, in 't gelovige Vlaanderen levend te aanschouwen Katholieke waarheden, bij de heiligen die 't leven beleefden als één grote gedachte, heeft hij de bron gevonden, waarin de stralen van z'n warme gemoed en 't schone kleurenspel van zijn visie vonkelen en lichten. Deze waarheid dan ook deed hem de eerste geslaagde kompositie van 'n weer belangrijker werk aan de hand: De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt. Dit werk kan 't begin zijn van 'n nieuwe periode in zijn litteraire bedrijvigheid. Zonder twijfel is ook hier weer de persoonlike intellektuële kracht nog niet overtuigend. Maar de stroom van z'n gevoelens kon hier wijd uitstromen in de brede bedding van die oeroude christelike waarheid: de gemeenschap der Heiligen. Zo is deze versterking van Timmermans' katholiek bewustzijn voor z'n kunst van 't hoogste belang, en zij kan hem, indien hij de waarde daarin gelegen weet te benutten, rijke kunst voor alle eeuwen doen scheppen.
De terugkeer tot 't goede geloof van z'n kinderjaren is zeer geleidelik geschied. Hij kende de bekoorlike schoonheid van de liturgie, de symbolen van de vrome legenden en 't zonnelied van St. Franciscus' zuiver gevoelige ziel die zich met alles verbroederd voelde in 't hart (Begijnhofsproken), maar daarmee had hij 't in- | |
[pagina 161]
| |
nerlik beleven van 't geloof niet bereikt. Pallieter was zelfs de godsdienst zinnelike natuur, blinkend voor zin en oog gelijk de natuurlike schoonheid op zich. Hij bleef de middelaar tussen 't heerlik goede van 't zinnelike leven en de mensen. De natuur leidde zijn denken niet gelijk Gezelle tot de grootheid en de liefde van de Schepper, hij zag niet in bovennatuurlike vereniging versmolten gelijk Franciscus, wien de verhouding tot God ook zo natuurlik was. Toch was Timmermans' houding tegenover 't geloof 'n andere geworden. ‘De Profondis, uit de diepten
van mijn arme, schaamle ziel
weld' er soms een lied naar boven
om te bidden en te loven,
maar dat nauwelijks ontloken
machteloos, gebroken
in de diepten nederviel.’
Dit versje schreef hij in 1915, dus kort nadat Pallieter af was. Zijn verbeelding wendde zich naar 't vrome geloof van Vlaanderen. Hij schreef 't Kindeke Jezus-verhaal. Afstraling van de innigheid die hem zelf in mystieke aandacht doortinteld heeft, is 't 'n groei naar 't innerlik, naar 't geestelike. Maar de bekoring van 't heerlike levensoponthoud in 't eeuwige schoonheidsmotief, in de schone volksverbeelding en de vererende liefde voor 't land van Vlaanderen waren groter dan de religieuse opvlucht. Zonder de diepste mysteriën te peilen stelde hij met fijn poëties gevoel ons voor ogen de figuren in aandoenlike simpelheid, te midden van 'n innig natuurgenieten. Dit lost zich niet als vanzelf op in 'n geestelike gedachtenvlucht, in mystieke verheffing; deze wending kennen de personen niet. De religiositeit dreigde zelfs 'n enkele maal te verdrinken in 't breed uitgeschilderd mens- en landschapsbeeld. Langs 't offer van Symforosa Begijntje, 't geweten van Anna-Marie en in 't arme volk van Vlaanderen 't wonder dat naar de hemel wees, rijpte Timmermans geleidelik voor de levenschouwing, die de heldhaftigheid vraagt in de strijd tussen geweten en liefde, 't beleven van 't geloof tot de offerdaad van Leontientje, de levensbeschouwing die ook louterende kracht geeft aan lijden en dood en offerzegen voor Isidoor, de ongelovige waarheid-zoeker die uit de Schemeringen tot Gods licht is gekomen. Zou de Pastoor 'n middelaar worden tussen 't zinnelik geschapene en God? Daartoe moest de zinnelikheid vergeestelikt worden tot mystiek gelijk Gezelle deed, die hem voor de geest stond. Misschien ware deze stap ineens te groot geweest. Timmermans had geboeid met de direkte slag van zijn kostelik woord en zijn | |
[pagina 162]
| |
sappige taal. Hij was gebleven bij de lichamelikheid, die zo vol en plasties werd gegeven, dat men de ziel vergeten ging. Hij had de mystiek verzinnelikt. De zinnen hadden de klare schoonheid verduisterd, zoals bij de schrijver van Jeanne d'Arc, Joseph Delteil, die ook 'n nieuwe diepe verrukking en leefdrift openbaren moest, wiens hart en zinnen ook gezuiverd moeten van 't al te lichamelike, 't bloeiend aardse, dat zijn geest te zeer omwoekert alvorens hij 'n Sint Franciscus geven kan. En dit kan niet dan door 'n dieper en overwogen geestelik leven. Sedert 1921, 't jaar waarin Anna-Marie verscheen, was Timmermans bezig aan deze nieuwe schepping, die hij zelf z'n rijkste boek heeft genoemd, naast Pallieter 't meest frisse en Symforosa 't werkje van z'n beste kunnen. In 1923 was De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt voltooidGa naar eind1). ‘Aan Flor van Reeth en Renaet Veremans, de druivensappige vrienden’ droeg hij dit boek op. 't Is hier naast zinnenweelde en levensliefde, de verfijnde stemmingskunst in de richting van de mystiek primitieve geest van de oude Begijnhoven, die 't artistieke driemanschap verbindt en vooral Timmermans met Flor van Reeth. Begijntje Symforosa is de sfeer van 't na-oorlogswerk van Flor van Reeth. Hij schilderde begijnhofgezichtjes, kristalliserend het vrome vredige witte leven, met gewetensvolle techniek, minutieus als 'n geduldig mozaïekkunstenaar, en over dit alles uitstralend de glans van z'n contemplatieve zin. Naar 't woord van Ernest Hello ‘l'Art est le souvenir de la présence de Dieu sur la terre’, trachtte hij de Goddelike aanwezigheid voelbaar te maken in 'n kamer of in de gangen van 't Begijnhof. De stemmingwekkende atmosfeer die ons tot ingekeerdheid brengt, de stilte en de vrede waarnaar men verlangt als om te bidden, zijn onrustig gemoed dat soms nog heimwee naar dood en eeuwigheid aanvoelt, dat is zijn schilderwerk. Als architect heeft hij z'n hevige gothieke verbeeldingen beheerst Brabants-Begijnhofachtig stemmend neergelegd in 't ontwerp van ‘De Pinksterkerk met de Pastorij In den Wijngaerdt des Heeren’ (1921)Ga naar eind2). Timmermans begint zijn verhaal: ‘Opgewekt liggen de heuvelen te zien naar 't witte dorp met zijn roode daken, en naar den hof van mijnheer Pastoor, waar populieren rond een vijver rillen. De lente is als een optocht aan 't naderen; hij blaast zijn deugd over de landen, en giet de honigkruik der zonne uit. Witte wolkenvaandels juichen van achter den aardbol omhoog, en gouden vijvers drijven achter de veldschaduwen mee. De buiken der heuvelen zijn bekleed met velden, rosse en groene | |
[pagina 163]
| |
tapijten; en zaaiers stappen zwart tegen de zilveren lucht; ossen trekken ploegen, en een witte steenen windmolen zwaait zijn armen als een vreugdig kind. Menschen wijzen naar weerkeerende vogelenkladden, hoog in de lucht. Er waaien geruchten en mastebosschengeuren. Achter de heuvelen omendom deinen er andere heuvelen, en uren en uren daarachter, achter groetende molens en heldere dorpen en rivieren lijk strepen melk, staat rond den horizon, een kroon van blauwe torens.’ 't Is goede Vrijdag. Aan 't open venster dat uitziet in de druivelaargang van de pastorij zit de pastoor 'n brief te schrijven naar zijn broeder die horlogiemaker is te Lier. Het woord Paschen is pas aan de lucht geschilderd - en de vasten dus voorbij - of de Pastoor schiet z'n heiligdom, den geliefkoosdenVignet uit De Pastoor.
wijnkelder in, waar veel uitgelezen soorten verzameld liggen. Het is om in hunne aanwezigheid en rijkdom te staan en van hun mystieke beteekenis te genieten.... want voor de pastoor is de wijn 't symbool van Jezus' bloed, zoals hij ook de druiven bemint om het zinnebeeld dat zij zijn van de hogere dingen. ‘God is een wijngaerdt maar ook een goede Wijngaerdenier en wij menschen zijn de druiven van Zijn Wijngaerdt. De schil en de pittekens is ons lichaam, de wijn is onze ziel....’ En als God de druif plukt wanneer die wijn op zijn beste is, dan is dat een gouden geluk. Want wij zijn geboren om schoon te sterven. Dit is 't motief dat 't gebeuren in 't boek samenbindt. De Pastoor is er een van den buiten uit de goede oude tijd, door de volkshumor altijd voorgesteld als 'n wijnbezitter. Zijn ziel is de simpele vroomheid van de gevoeligen onder de onwetenden; in volkomen onschuld is zijn natuur poëet te zijn, artiest voor zich zelf met mystieke richting. Gelijk 'n dichter 't omzetten zijner aesthetiese aandoeningen in 't artistieke woord 'n levensbehoefte kan worden, zo zijn de dagen van de pastoor gevuld met 't theoreties en prakties hanteren van de parabel van de Wijngaard en de ranken. Doordat hij onbewust meer vreugde geniet in zich te laten voortzeilen op zijn | |
[pagina 164]
| |
meditaties en zijn beeldspraak, veruiterliking van zijn kennis van Evangelie en liturgie, dan hij uitstreeft naar verdiept en inwendig geestelik leven, wordt 't levensechte van dit hogere geestelike verzoet. Zo brengt hij zijn precieuse bezoeken aan de edele wijnen, die lijk kloosterlingen de doopnamen moeten afleggen en van hem ieder 'n andere naam hebben gekregen naar gelang de smaak, de geur, de kleur, de aandoening en deels 't land van herkomst. Want ze heten: ‘Ader van Christus, Glimlach van Onze Lieve Vrouw, Dauw uit de Hemelsche Voorhoven, Regenboog van 't Belofte Land, Spiegel der Engelen, Paaschfonteyn, Geestdrift van Assisiën, Overschot van Canaan, 't Vierde geschenk der drie Koningen’ enz. Buiten zijn wijnjuwelen had hij in de kamers wijnschilderijen hangen o.a. 't oude paneel uit de kerk van Aerschot, De Ware Wijngaard Christi, waaruit hij zijn inspiratie haalt voor zijn preken en zijn gedachten en geschriften. In 't leven van de Pastoor komt 'n sombere tijd; over zijn zingend hart vallen schaduwen van verdriet, dan is hem de wijnkelder onverschillig. ‘Men hoort den fijnen zemelregen niet, het is gelijk fluweel dat valt, men ziet hem niet maar een zachte damp hangt overal over, blauw en fijn gelijk pruimen-dons.’ Nichtje Leonientje bemint Isidoor, 'n ongelovige. Vader Gommaer is met haar naar heerbroer gekomen, om haar van die verkering af te brengen. De goedhartige pastoor voelt de zware plicht; eerst wil hij alle krachten in 't werk stellen om de jongen te overtuigen. Isidoor was van goede wil, maar hij had zich vastgeklampt aan 't pantheïsme, en als altijd dweepte hij met wat hem lief was. Heel zijn verlangen snakte naar een pastorale kalmte; maar hij beminde zijn verscheurdheid; hij was een van die grijze zielen die van hun heimwee naar God meer houden dan van God zelve. 't Blindelings geloven met veel alledaagsheid, gewoonte, domme sleur en menselik opzicht tergde hem als ‘verhoutering van geest’, hij wou begrijpen. Op welk verstandelik bezwaar 't eigenlik aankomt, blijft ons geheel en al vreemd, evenals de persoon Isidoor zelve. Weer die beminnelike hulpeloosheid van de niets dan kunstenaar Timmermans, die 't verstandelik ideologies konflikt onverklaard en onbewust laat blijven, zoals dit tenslotte ook zijn eigen Schemeringentoestand bleef. Timmermans heeft 't konflikt enkel atmosferies meegeleefd. Hij heeft dat gebeuren gezien, niet doen begrijpen, hij heeft er om geweend, omdat de lente waarin 't gebeurde, met de perziken en de pruimelaarkens, zo triomphant heerlik was en zo jong, en Leontientje zo schoon, zo 'n kuis ‘Marieke’ vol balsemend liefdegeluk. En dan was alles nog geschied in die pastoriehof, waardoor 's middags de geuren dreven van de rijke keuken en de dromen van | |
[pagina 165]
| |
rode en topazen wijn. Had hij 't groot probleem laten aanvoelen en in de sfeer ineens begrijpen, dan was 't meesterlik geweest: Symforosa! want dit is wel diep geestelik, echt religieus ondanks al de regen en de malse druiven; 't was 'n probleem, dat hij in al z'n eenvoud aankon. Op 'n avond, toen regenmild de maan scheen over de blanke hof en op de gevel, had de pastoor 't gezegd gekregen aan Isidoor, dat hij eerst moest geloven, alvorens Leontientje zijn vrouw mocht worden. ‘Dien nacht joeg de onrust in 't hart van drie menschen lijk een wilde jacht, terwijl daarbuiten God het geluk liet vloeien uit de bloemen en den maneschijn, en uit het gulden lied van twee nachtegalen’.... Met 'n onstuimig vertrouwen had Leontientje 'n beroep gedaan op O.L. Vrouw, dat Isidoor gelovig zou mogen worden. Negen dagen achtereen was ze gaan bidden in de kapel van O.L. Vrouw der Vijf Wondekens, die op de hoogte stond, vanwaar men torens en boom- en veldkapellekens, abdijen en kloosters ontelbaar zag, even zoveel vereringen en woningen voor O.L. Vrouw, want 't was het land van Vlaanderen. Heeroom had haar dat kapelleke gewezen, voor als ze soms verdriet zou hebben: ‘Toen had hij gezegd, terwijl zijn lange arm met groot gebaar over de streek wees: En sta nu ginder op den versten heuvel, of de toren, van die verste stad, dan ziet ge weer torens en kapellekens en kaskens aan de boomen waarin O.L. Vrouwe woont! En dat gaat zoo overal, van d'eene vlek naar d'andere, heel schoon Vlaanderen door. En zie hoe de velden golven, zie de bloemen wiegelen, en de winden langs het koren glijden; ze vertellen van haar. Drie keeren per dag worden over menschen en bloemen en koren, de klokken van den Angelus geluid, van alle torens. Het is of ik ze hier allen te zamen hoor, de eene al zachter dan de andere, naarmate de verten, waaruit zij komen, en of ik den wind hun lied aan de graskens en de waterkens hoor voort vertellen. Heel het land zingt van haar luister. Het is het land van O.L. Vrouwe. Heel het land vertelt van haar goedheid; in die torens, in de beeldekens, die aan de boomen hangen, aan de wegen of op de kasten en de schouwen der nedrige menschen staan, en schemeren in de alkoven. Zij is het brood van ons hart. Wij willen lijk kinderen onder haren moedermantel staan. Hebt ge soms verdriet denk daaraan.’ Maar ondanks de hartelike tegemoettredende hulp van de pastoor en 't grote gebed van Leontientje, kwam Isidoor niet tot de erkenning der waarheid. En zij stelde 'n daad van Katholieke heldhaftigheid, | |
[pagina 166]
| |
de akt van gehoorzaamheid aan Gods wet. Leontientje onderwierp haar liefde aan 't Geloof en deed afstand van Isidoor. Zij hield zich flink, zodat haar oom zelfs vermoeden ging, dat zij hem vergeten had. Maar de schok was te zwaar geweest. Langzaam teerde ze weg van verdriet. De kleine, broze druif, gewarmd door de lente, was rijp voor de Goddelike Wijngaardenier. Als zij op haar sterfbed ligt, is ze niet erg veranderd, alleen maar wat meer vergeestelikt, haast doorzichtbaar, doorlicht van een inwendige vlam. God heeft haar offer van liefde en leven aanvaard om er een fontein van genaden uit te laten opspringen: Met zelfverwijt ziet de Pastoor in de kom zijner ziel ‘Wat ben ik? en snel, als een ster die valt, ziet hij zijn leven, als iets zonder verdienste, als iets dat leurelt, lijk stovende pruimen op een stil vuurken, iets zonder groei en zonder ziepende geestdrift. Wat ben ik? Iemand die zijn leven met wat en wol omringt, evenals zijn lichaam.... en dan vooral iemand die met een uitgelezen wijnkelder God looft!.... Waar is het groot vuur, de vonkende geestdrift, waarmee men slechts op den hemelweg kan tiegen!.... Hij voelt het tekort van zijn leven: Offerloosheid’ - En Isidoor, wiens rede niet bevredigd werd door 'n daden-vragende dogmatiese levensbeschouwing, borrelt het uit het hart als de echo van een vroeger geslaakte kreet: ‘Uit de diepten heb ik tot u geroepen, Heer, verhoor mijne stem...’ Door de genade komt hij tot 't geloof. ‘Er is een geweldige sterrennacht hoogVignet uit De Pastoor.
boven hen overal verspreid. De nacht druipt van glorie...’ En dankbaar God lovend, wijl hij Isidoor omarmd houdt als een verloren geweest kindeken, zingt de Pastoor: ‘Ik voele nu zoo helder de eeuwige aanwezigheid van den Wijngaerdt des Heeren, van zijn werking en zijn bloei... O Heer heb dank! dat gij mij aan uwen Wijngaerdt hebt laten groeien! En zeg mij o Heere wat mijne wegen zijn! En ik zal ze volgen met de geestdrift der zwaluwen. Ik ben tot alles bereid. Gezegend uwen naam, o Heere, voor de nieuwe druif, die Gij bestemd hebt voor uwen goddelijken beker! O ware Wijngaerdt Jesu-Christu!... En achter de randen der heuvelen rijst de groote hostiewitte maan omhoog, vol stilte.’ | |
[pagina 167]
| |
Aan 't slot dikteert de Pastoor weer aan Van Mol, de wijnreiziger, nieuwe orders in z'n originele symbolentaal en geplukt worden de druiven wier warmgekoleurde beeld over alles heen hangt. Zo eindigt Timmermans' verhaal; het is 't laatste tafereel, 't is de laatste zang van 'n lied waarin 'n groot gebeuren bezongen werd.
Te simpel primitief om roman te heten naar hedendaagse mate, alles te speels en te weids om novelle te zijn, is 't 'n boek zoals alleen Timmermans er een maken kan in zijn voortreffelikheden en tekortkomingen. Met heel z'n wezen neemt hij deel aan 't boek. 'n Poëet in al z'n onderwerpen, is van hém zelf dat oppervlakkig poëtiese, de verbeelding van de Pastoor die de dingen opblaast. Isidoor is zijn eigen dwepende tragiese ziel van vroeger, verzacht door 'n weemoedstemming; Leontientje draagt zíjn verlangen op de grondtoon van het bewegend gemoed in ijlheid en fijne innigheid naar zeker geluk. Natuurgevoelig en kunstzinnig zijn al de personen. We wezen reeds op de fantastiese stilte toen de Drie Koningen met de Ster plots de weg kwijt waren. In Timmermans is de Maeterlinck weer opgedoken - maar nu veel echter eigen van hem, niet alleen in Isidoor, maar in heel de zangerige en rytmies symboliserende uitwerking en 't subtiel strelende van gevoel. Wijdend als de schoonheid van de pure zilveren sterrenacht, mild gelijk de regen die zalvend neervalt, aanmurmelend als de weemoed, wazig als 'n onzichtbaar fluweel, geurend gelijk balsem en wierook, verkwikkend als olie, zo drukte hij zich uit, zó is ook 't verhaal. Zijn sympathie heeft alles verhelderd, omvat met warm gevoel; hij hief de gebeurtenis op in 'n romanties poëtiese sfeer, waar ook de smart haar bitterheid verloren heeft. Hij is sentimenteel; ja, echt goed sentimentalisme, dat is de hele Timmermans wel - Anna-Marie misschien uitgezonderd. Hij is romanticus omdat hij is uitgegaan tot 'n verleden, - dit mag ons tegenstaan - maar hij geeft toch vooral diepmenselike romantiek, die in ons allen leeft, waar hij 't verleden en 't heden zo ongemerkt versmelt. Hij is de romanticus van de vette aarde en het mooie meisje, niet die van de frêle jonkvrouw in een wazig verschiet, op een geweldig slot boven de morgennevel. Daarom houden de mensen zo van hem: hìj vlucht niet met hun leed uit de werkelikheid, zoals de Duitse Romantiek deed, hij vlucht met hun leed in de werkelikheid. Hìj doet ons vergeten dat zijn romantiek ook 'n droom is, evengoed als de vroegnegentiende-eeuwse, omdat hij zijn belofteland vlak naast de deur zocht, in dat wat er alle dagen lekker en goed is, in dat wat evenmin duurzaam is als droomsloten en feeën, maar veel reëler, veel tastbaarder doet genieten en uitrusten. | |
[pagina 168]
| |
Hij doet ons goed door de schilderachtige weldoende rust die hij rond ons legt, door de warmende sferen en zonnige milieus, door de sappige en plezante humor, die ons doet vergeten en glimlachen, door de gelukkige zekerheid van zijn kunst, die ons opgetogen maakt. Zijn kunst is ons 'n verkwikking, 'n verpozing in 't koortsige geroezemoes van de huidige dag. Maar we kunnen van zilveren verpozingenGa naar eind3) niet leven en daarom is zijn kunst zo unzeitgemäss. Tijdsrepresentatief is zij zeker niet, maar Timmermans als kunstenaar vraagt tenslotte 'n waardering, die niet steunt op de invloed van 'n ogenblikkelike sociale of aesthetiese conjunctuur. Zijn dichtergenie blijft zo praegnant omdat er 'n mensenhart zo zuiver te kloppen staat.
De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt betekent 'n groei om meer dan één reden en niet 't minst om 't bloot litteraire, 't zuiver artistieke. De compositie van dit boek, dat evenals de voorafgaande werken van grotere omvang veel korte hoofdstukken bevat, getuigt van 'n zekerder, vaster greep. 't Is één geheel. Sinds Pallieter's spattende uitbundigheid hebben stijl en taal 'n proces van verdegeliking gevolgd, om in dit boek in volle bloei te staan. Vol en klaterend heerlik is alles gebleven, direkt, plasties en tastbaar, populair en simultaan expressionisties; maar hier kwam alles, taal en verhaal tot evenwicht. Vast is dit boek geschreven, zonder oponthoud, zonder verzwakking. Het louter picturale is beheerst, 't folkloristiese bijzaak geworden: misschien zal hij nog eens genoeg krijgen van de gemakkelike verbeelding en 't gemakkelik extravagante. Aanmerkelik nam Timmermans' litterair vernuft toe, getuige de dichterlike zegging van de Pastoor zelve. Wel is dit niet dor, want opspuitend uit 't geluksgevoel van de eeuwige onuitputtelike bloei van 't leven, maar ge kent 't gevaar. Timmermans die dat biezondere eigen leven der dingen kent, waardoor zij deelachtig worden gemaakt aan 't leven der mensen, waardoor zij verlangen en wachten, zingen en groeten, lichaam en ziel hebben, maakte den Pastoor 't symboliseren te gemakkelik.
Op grond van 't boek gaven Timmermans en Veterman Leontientje (1926), toneelspel in drie bedrijven, bevattende 10 taferelenGa naar eind4). Ten opzichte van de gegeven stof staat deze toneelbehandeling vrijer dan vorige omzettingen. Op Loontientje valt meer licht dan in 't boek. Toen de schrijvers 't stuk ineen staken, hebben ze gedacht aan Annie van Ees, die zo mooi O.L. Vrouw van Zeven Smarten en het Kindeke Jezus had gespeeld in Waar de | |
[pagina 169]
| |
Ster bleef stille staan. Leontientje kwam onder haar invloed, werd aan haar ook opgedragenGa naar eind5). 't Is weer de bekende volop plezante vrome trant. Nu de volkse dialoog zijn deel krijgt en het lieve aandoenlike bij de aanwezige stof zoeterig dreigt te worden, moet het stuk gered met uitbundige kleur en weelderig spel. De Pastoor betekende 'n wending. In de laatste jaren scherpt Timmermans' geestelike gesteldheid zich al meer aan naar 't religieus vrome. Van Flor Van Reeth en Timmermans ging 't initiatief uit om ‘De Pelgrim’ te stichten, 'n kunstenaarskring, die zich op zuiver religieus standpunt plaatstGa naar eind6). In de pelgrimsgang door 't leven willen zij St. Gerlacus.
in fraternele samenhorigheid de kunst belijden in haar hogere roeping als één der vele middelen tot 't éne grote levensdoel. Reeds jaren lang voelde Timmermans zich aangetrokken tot 't vertellen 'van 't leven van St. Franciscus. Deze is de schoonste heilige die er ooit bestaan heeft naar 't hart van Pallieter, die in de natuur, en van de Pastoor, die in de parabelen en de heiligenlevens goed thuis was. Want al zijn heerlike eigenschappen waren natuur, en 't landschap was 't aanwakkerend muziek zijner ziel; zijn leven was een huppelende dans van anecdoten, omdat hij 't leven beleefde als één grote gedachte; hij verheerlikte de aarde, omdat zij was de voetbank van de Schepper. Bij gelegenheid van 't Roomse Jubeljaar 1925 ging Timmermans naar Italië. Zijn reisindrukken Naar waar de Appelsienen groeien (1925), schreef hij in de krant, vertelde ervan in talloze voordrachten en lezingen in Vlaanderen en Holland, en bundelde ze nadienGa naar eind7). Dit verhaal is zeker niet sterk, maar 't heeft goede momenten, smakelike en verse dingen, 't is juist Timmermans als hij over 'n wijder onderwerp aan 't schrijven trekt. Hij heeft gezien 't expressiever geloof der Italianen, 't licht en 't landschap, Giotto's fresco's van Franciscus' stad Assisië zelf; hij heeft geluisterd naar de eenvoudige legende van de Fioretti en de gulden herinneringen die opzingen uit elke plek in Franciscus' land. | |
[pagina 170]
| |
Dit alles zal belangrijk zijn voor 't komende werk. In 't St. Franciscus-nummer van De Maasbode (1926) schreef hij 'n bijdrage, die onlangs eenigsins herzien in boekvorm verscheen: Het Hovenierken Gods (1927)Ga naar eind8). 't Is 'n rad voorthuppelend verhaaltje langs de voornaamste gebeurtenissen uit Franciscus' leven. Zijn geboorte op een berg in een stalleken, toen buiten de druiven gingen rijp worden, de liefde zijner goede moeder, de wensen naar fierheid van z'n burgerlike vader, en al de slagen van Gods genade en elke daad als een nieuwe lente, armoede, armoede en liefde, totdat het vuur lijk een cycloon opzoefde naar God. Hij was spontaan, sloeg, besloot als een bliksem, maar een onweer van verlangen was voorafgegaan. - Om ons Franciscus beter te doen begrijpen, vertelt de schrijver in verhevigde uitbeeldingsvorm. Dit korte opstel van Timmermans is slechts 'n voorlopige schets van 't grote boek dat we mogen verwachten. Hoe zal 't worden? Er is zeker geen gevaar, dat hij de heilige spiritualiseren zal. Zal hij nog alles aestheties blijven bekijken en nuchter laten zien gelijk een tafrelen spel? Als 't genoeg van onderin opkomt, zal Timmermans zelf met onderlijningen in z'n werk staan, zal zijn Franciscus dynamieser worden. Mocht zijn geloofsleven zich intellectueel zo verdiepen, dat hij ook problemen kan zien, die niet direkt op zijn gebied liggen, dan zou Felix de ‘gelukzalige’ zijn voor alle landen en tijden. |
|