Felix Timmermans
(1928)–Theo Rutten– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
1. Herleving en opbloei der Vlaamse Letterkunde bij de overgang der eeuw.Na twee eeuwen van vreemde overheersing en oorlogsellende was met de omwenteling van 't jaar '30 voor 't jonge België aangebroken 'n tijd van krachtsontwikkeling en herleving. In Vlaanderen, waar in vorige eeuwen de bloeiende steden lagen, kwam 't volk zijn verarming en verval slechts uiterst langzaam te boven. De moderne zelfbewustheid had 't niet; bij gebrek aan besef van eigenwaarde liet het zich regeren naar de wensen van de invloedrijke verfranste kringen. In 't maatschappelik leven had zich de ‘deftigheid’ in Franse vormen gehuld; enkel door 't Frans kreeg men kontakt met hoger geestesleven. Op de Vlaamse taal werd door de hogere standen en gezeten burgerij met minachting neergezien; zij werd alleen gesproken door 't volk, dat - tengevolge van verfranst en gebrekkig onderwijs - achterlik bleef in ontwikkeling en welstand. Tegenover die franskiljonse afkeer van alles wat Vlaams heette, stelde de Vlaamse Beweging zich ten doel: de herwording van 't onverbasterde Vlaanderen met herleving van z'n oude roem. Het filologies-histories-wetenschappelik streven van de voortrekker Jan Frans Willems en zijn staf, 't oprichten van letterkundige kringen te Gent, Leuven en Antwerpen, die hun nationale geestdrift in litteraire produkten uitstortten, en de opkomst van 'n politiek flamingantisme, dat zijn de drie fasen geweest, die de Vlaamse Beweging doormaakte vóór 1880. 't Willemsfonds (1851), waar na enige jaren de Katholieken uittraden, en vooral 't door deze gestichte Davidsfonds (1875), begonnen hun groot kultuurwerk. Intussen heeft Conscience - naar 't woord van moeder van Beers - z'n kinderlik volk leren lezen en de volksromantiek gevoed met kleurrijke verhalen uit 't nationaal verleden, waarop de heroïese jongeling Rodenbach de zelfbewustheid wakker riep in 'n geestdriftige knapenschaar. Op voorbeeld van Willems, die zich één Groot-Nederland droomde, zochten de Vlaamse voormannen nauwer kontakt met | |
[pagina 2]
| |
HollandGa naar eind1). Het spellingsvraagstuk (1836-'41), de Taal- en Letterkundige congressen (1849), later 't Algemeen Nederlandsch Verbond en de tijdschriften vooral, brachten sterker toenadering van Noord en Zuid tegen 't einde der eeuw. Gezelle's West-Vlaamse Beweging, het als 'n vijand gebrandmerkte particularisme, was 'n teken van nieuw leven in andere kringen. De naar 't schone verleden telkens omziende Vlaamse Beweging, in haar wezen katholiek, werd vooruitgestuwd door de gelijktijdig groeiende democratiese gedachte, die door de arbeidersbeweging op de voorgrond kwam. Uit 'n vrijzinnig milieu kwam de stoot tot rationalisties-radikaler strevingen.
Onder 't bestuur van 'n conservatief-liberale regering had zich in België vooral in 't Waalse land de industrie en de moderne grootnijverheid ontwikkeld. In Vlaanderen, dat in 't algemeen genomen 'n conservatief landbouwgebied met huisnijverheid bleef, handhaafde het industrieële Gent zijn traditie: van 't nieuwe leven werd 't 'n brandpunt. Daar was 't ook, dat de vrijdenker Vuylsteke, studentendichter evenals zijn tijdgenoot Rodenbach, met sarcasme de inertie der massa geselde om haar lijdzaamheid tegenover de Franskiljons. Te beginnen met Antwerpen, dat als haven- en handelstad herleefde en weldra 'n centrum zou worden van kultuur, ging de Vlaamse reactie met succes in politieke banen. Men begon de bekende eisen te stellen, die later in 't minimum-programma zijn weer te vinden. De onderwijswetten van '73, '78, '83 en de stichting van de Vlaamse Akademie (1886) openden het vooruitzicht voor Vlaanderen op 'n eigen kultuur en 'n eigen Hogeschool. Maar 't bleef bij 'n vooruitzicht. De betrekkelik kleine groep intellektuele Vlamingen, die als leiders de beweging opstuwden, stonden met hun enthoesiaste streven machteloos tegenover 't passieve karakter van de onontwikkelde Vlaamse volksmassa.
't Geslacht dat rond 1870 geboren was begon zich meer en meer kosmopolities te oriënteren. Kosmopolities werd 't hele stadsbeeld van 't allesoverheersende Brussel, van de industrie- en handelscentra. 't Was 'n tijd van exploitatie, van vernuftige toepassing der mechaniese wetenschappen, maar ook 'n tijd van kulturele verwarring. Bij de leidende kringen - afgezien van de jonge geestelikheid die de katholieke studentenbeweging steunde - vond de rationalisties-materialistiese geest ingang. Op politiek en maatschappelik gebied brak in België de radikalistiese wereldstroming baan. Door materieële doelstelling verloor dit geslacht 't gevoel | |
[pagina 3]
| |
voor geestelike waarden; ‘vooruitgang’ was de leus en 't geloof der beschaving, wier God materie was. 't Litteraire en tevens sociale tijdschrift ‘Van Nu en Straks’ was 'n uiting van radikale, aanvankelik zelfs anarchistiese geest, maar tegelijk ook van 't streven naar zelfbewustheid. Rond 1890 begon 't bij 'n grotere groep jonge Vlamingen te gisten. ‘Vlaanderen ondergaat de algemeene evolutie’, schreef Prosper Van Langendonck, ‘het nationaal leven wordt omgeroerd tot op den bodem, de natie werpt zich om, ook op sociaal en politiek terrein’Ga naar eind2). ‘Om iets te zijn in Europa, moeten wij in de eerste plaats Vlaming zijn’, was de grond-idee, waarop de theoreticus van de Vlaamse kultuurstrijd, August Vermeylen, z'n kritieken bouwdeGa naar eind3). Gericht naar de vrijzinnige grootstadsgeest en met 'n haat tegen 't oppervlakkig politiek flamingantisme eiste deze voorman, in plaats van romanties gedweep met 't ras, meer bekommernis met de sociale en kulturele toestanden onder 't volk en opende met de strijd om taalrechten de poorten voor een Groot-Nederlandse gedachte. Is 't werk van deze groep van 't grootste belang geweest voor 'n doordachter en wijder georiënteerde Vlaamse Beweging, toch dient men de bereikte resultaten niet te overschatten. Gebrekkig was de uitvoering van gestemde taalwetten, de verfranste burgerij bleef door beperkt of meervoudig stemrecht bijna almachtig; 't oproepen van 't verleden, de namen van Breidel, De Coninck, Artevelde bleven ondanks 't gespierde woord van Vermeylen tot na de oorlog gelden als 't meest doeltreffende middel om in te werken op 't gemoed der Vlaamse massa.
De veranderde geestesgesteldheid, die dwingend aandacht voor bestaande toestanden eiste, baande zich 'n uitweg in de kunst. 't Geslacht van Conscience, Wappers, Benoit zag in zijn polemies werk om naar de schone geschiedenissen van Vlaanderen en dichtte geïdealiseerde novellen. Leys' schilderijen waren nog dromen over dat schone verleden; ‘le Fils de la lumière’, Hendrik De Braekeleer, met 't hart van 'n gevoelige Vlaming, lei innige intimiteit in de dingen rond 't leven in de kleine stad, waarvan de Lierenaar Tony Bergmann 'n zacht humoristies-getint beeld gafGa naar eind4). Bij de opkomst van de moderne industrie, 't fabriekswezen, zag men al vroeg de naakte realiteit van 't zwoegersleven en ging er in naturalistiese schets of roman 'n ruwe kreet op over de arbeidersellende. Meunier werd de beeldhouwer-schilder van de Arbeid; langs de witte muren bij Laermans schoof 't dreigend noodlot en de tragedie van 't menselik leven. Cyriel Buysse gaf lucht aan z'n wrange | |
[pagina 4]
| |
somberheid om 't arme en verdrukte volk, de zwoegers van de Oost-Vlaamse Leiestreek; ook Streuvels schilderde aanvankelik in land- en dorpsleven zijn pessimisme uit. Onder de letterkundigen was 't Herman Teirlinck vooral, die de belangstelling richtte naar 't moderne stadsleven, waar hij zedenverfijning en koortsige onevenwichtigheid hun spel liet spelen. Andere jongere schrijvers uit de anarchistiese tijd van de jaren negentig, werden aangetrokken door 't leven aan de Antwerpse havenkant. Anders dan Conscience, dan Sleeckx, dan Eekhoud heeft Lode Baekelmans de weemoed der oude haven geopenbaard; hij heeft ons in de schipperskwartieren doen zien, naast de miserie, 't bohemerachtig buitensporige en humoristiese van 't straat- en kroegleven. Daarnaast, uit haar aard minder opvallend, bleef de letterkunde ook vertellen van wat in Vlaanderen niet veranderd was, van 't simpele leven der mensen op 't land of in de stille dromerige steden van Maurits Sabbe. De Vlaamse vrome dankbede van Gezelle om 't geschapene zong voort in 'n hele pleiade van dichters.
En toen weer eens de vernieling was gegaan over 't oorlogsland van Europa, toen politieke en sociale strijd er vernieuwing zouden gaan brengen, werd oud-Vlaanderen, in zijn uitzicht en humor, nog eens met liefde geschilderd door Felix Timmermans. *** Voor 'n billike beoordeling van de Vlaamse letterkunde dienen we in 't oog te houden, dat zij niet onder dezelfde gunstige voorwaarden als de Noord-Nederlandse ontstond. In Zuid-Nederland waren de taalverhoudingen anders; de dialektiese toestand verkeerde nog in 'n heel ander stadium als in 't Noorden. 't Volk sprak z'n ‘patois’ of bij gelegenheid 'n lomp nagebauwd FransGa naar eind5). 't Gebrekkig volksonderwijs en de stand van het Vlaamse leven in België hielden de mogelikheden voor 'n eigen letterkunde beperkt; aan de ethies-kulturele ontwikkeling van 't sociaal midden is zij immers voor 'n groot deel gebonden. Er kon verandering komen in haar zeer moeilike levenscondities door verovering van de rechten der miskende Vlaamse taal. Met de kultus van 't woord stond de Vlaamse litteratuur bij haar herleving dan ook tevens in dienst van de beweging: zij leverde 't bewijs voor 't uitbeeldend vermogen van de Vlaamse taal. Holland was 't afzetgebied en gaf publikatiemogelikheid. Want tot op heden toe wordt in Vlaanderen veel minder gelezen dan in Holland en dan nog zijn 't bij voorkeur Franse romans. *** | |
[pagina 5]
| |
De Vlaamse schrijvers in 't jonge België hadden zich in hoofdzaak gericht naar Hollandse voorbeelden en oppervlakkig de invloed ondergaan der Franse Romantici. Naast deze Romantiek, die geleidelik terugtrad, ontwikkelde zich 'n gemoedelike kleinkunst die 'n naturalistiese stroming voorbereiddeGa naar eind6). Zonderen we Guido Gezelle's eerste werken uit, dan is van 1830-1880 de letterkunde voor Vlaanderen vooral van ethies en moreel belang geweest.
Al in 1858, toen de rethorikale dreun nog bovenklonk, had Gezelle buiten elke konventie om, vrij van alle traditionele dichterlike taal, 'n bundel ‘moderne’ poëzie gegeven. Aan de dichterlike beweging, die de verbeelding, door de overlevering gebonden, bevrijdde en die in Holland en Frankrijk rond 1880, tien jaar later in Duitsland begon, ging Guido Gezelle dus al ver vooraf. Maar zijn stem klonk niet door in Vlaanderen of vond tenminste niet de waardering die haar toekwam. Gezelle ‘zweeg’Ga naar eind7). Zijn geliefde discipel, Hugo Verriest, bleef buiten de West-Vlaamse grenzen onopgemerkt; Albrecht Rodenbach, de ‘ideale jongeling’, op wiens geest Verriest zijn stempel had gedrukt, begon als student te Leuven réveil-tijdschriften uit te geven, maar stierf te vroeg.
Buiten deze stroming, die uit West-Vlaanderen haar oorsprong nam, kwamen er ook uit Brabant, rond 1880, nieuwe geluiden. Na de Conscience-generatie waren gevolgd wegbereiders voor 'n later letterkundig geslacht. Pol De Mont, die op 't keerpunt stond, was 't vooral die naar nieuwe wegen wees. Zijn polemiek met Max Rooses in de ‘Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle’ werd beslecht door 't manifest ‘De Vlaamsche Parnassus’ van Prosper Van Langendonck, dat de sleutel werd voor 'n nieuwe periodeGa naar eind8). Omstreeks 1890 kwam de eigenlike opbloei. Voor 't eerst hebben toen vreemde invloeden op de Vlaamse letterkunde dieper ingewerkt: de internationale opleving van de kritiek, de litteratuur van Frankrijk rond 1870, van Waals België en Nederland rond 1880. Tal van artistieke kringen werden opgericht, waarvan de meest vooruitstrevende kunstenaars deel uitmaakten; ook in oude rederijkersgenootschappen namen jongeren 't op voor de nieuwe geluiden in binnen- en buitenlandGa naar eind9). Van 't allergrootste belang was 't voorbeeld van de eigen landgenoten. De verfransing der beschaving had talentvolle Vlamingen als Maurice Maeterlinck, Emile Verhaeren, Charles Van Lerberghe, George Eekhoud en veel anderen er toe gebracht te gaan schrijven ‘en une langue adoptive’Ga naar eind10). Met geboren Walen verenigden zij zich rond Camille Lemonnier in ‘La Jeune Belgique’ (1881), waar- | |
[pagina 6]
| |
van de Jeune Revue (1879), hun Leuvens studententijdschriftje, 'n voorloper mag hetenGa naar eind11). Onder de leus ‘Soyons nous’ luidde 't tijdschrift 'n nieuw leven te Brussel in. In Vlaams België werden intussen de eerste resultaten merkbaar van de verbeterde onderwijswetten. Jonge Nederlands-schrijvende Vlamingen richtten hun belangstelling ook naar Noord-Nederland. De ‘liberale Verriest’, Pol De Mont, had gewezen op 't werk van Hollandse Tachtigers. De taal van De Nieuwe Gids gaf vertrouwen in eigen taalbronnen. Dit vooral is voor Vlaanderen de betekenis geweest van De Nieuwe Gids. Deze voorbeelden wekten 't verlangen naar 'n eigen tijdschrift. ‘Jong Vlaanderen’ (1889) van de athenaeumleerling August Vermeylen, was de voorbode van ‘Van Nu en Straks’ (1893)Ga naar eind12). 't Jongste verleden als 'n begin beschouwend werd de nieuwe beweging vastgeschakeld aan de verjongingsymptomen, die in eigen kring waren voorafgegaan. 'n Overgangsfiguur als Pol De Mont, die vlak bij stond, werd aanvankelik doodgezwegen; het traditioneel verband met de oudere Vlamingen werd geheel verbroken, de kloof tussen oud en nieuw was hier echter lang niet zo diep als in Holland. Slechts uiterst zelden trad 't tijdschrift aanvallend opGa naar eind13). De stenen tafelen van Max Rooses waren verbrijzeld en dus hoefde 't niemand meer af te breken; het verscheen en had 't gezag in handen. De geestelike leiders waren Prosper Van Langendonck, - de enige die vaste ideeën over litteratuur hadGa naar eind14) - en de man met de lont, daarna de kriticus van de algemene kulturele beschouwingen, August Vermeylen. Groot en blijvend is de invloed geweest vooral van de laatste, die de zelfbewuste persoonlikheid was in deze kring. Spoedig trok 't tijdschrift de beste jonge Vlaamse krachten tot zich, zoals Karel Van de Woestijne en Herman Teirlinck. Emmanuel De Bom ontdekte Stijn Streuvels, Prosper Van Langendonck haalde Hugo Verriest bij, die op hun beurt bruggen werden tussen West-Vlaanderen en Van Nu en StraksGa naar eind15). Buiten de voorbeelden van La Jeune Belgique en De Nieuwe Gids om, stond de verjongde kunst duidelik ook onder direkte invloed van de Franse prozaïsten, speciaal van Flaubert en Zola. Hun Olympiese Goden waren Goethe, Shakespeare en Tolstoi; veel werden gelezen Kropotkin, Stirner, Nietzsche, Multatuli en Heine. Half wortelend in de volkseigen Vlaamse kunst, half kosmopolities georiënteerd, lag 't orgaan van 't opkomend geslacht in de lijn van Jan Frans Willems en van de vrijzinnige beweging die rond 1860 van Gent en Brussel was uitgegaan. Met afkeer van 't verstarde conventieleven was deze jeugd, die zich innerlik door niets gebonden voelde ‘opzettelijk en systematisch haar bewust geestes- | |
[pagina 7]
| |
leven begonnen met alle geloof te verzaken’Ga naar eind16). De eis voor de kunstenaar, zich werkelik te tonen zoals hij was, 't streven naar zelfbewustheid, eenheid in leven en kunst, dat waren de leidmotievenGa naar eind17). Men zocht 't Leven en onderging de zinnelike werkelikheid van 't Nu. Hun gretige zinnen begonnen te spreken van 't sensualisties natuurleven en van zwaarbelastheid onder menselike ellendigheid, waarvoor men vertwijfeld uitkomst zocht. Maar deze kunst had met de religie gebroken en daardoor tevens met de volheid van 't leven. Duidelik sprak zich deze breuk uit in de leuze ‘l'Art pour l'art’. 't Kunstenaarschap was voortaan als 'n religie waarvoor men leefde. Kunst en algemeen dageliks leven bewogen zich dikwels, ondanks alle waarschuwingen, op twee scherp gescheiden plannen; als afgezonderde artiesten gaven de individualistiese kunstenaars een karakter van abstractheid aan hun kunst. Zij maakte hen geheel los van 't maatschappelik leven. Sociaal kon trouwens hun kunst niet zijn, omdat zij niet onmiddellik rustte op 't kloppend hart van 't eenvoudige Vlaamse volk. Hoe oprecht ook bedoeld betekent dus de individualistiese zinnelikheid en 't onevenwichtig scepticisme van 't vrijzinnig Van Nu en Straks-geslacht ten opzichte van 't eigen Vlaamse leven een kulturele ontsporing die de katholieke Van Langendonck niet kon voorkomen. Dank zij de belangstelling en steun vooral van 't Noorden heeft de beweging toch lang stand gehouden.
Maar boven alle voorgangers uit zou 't jonge geslacht het letterkundig leiderschap gaan erkennen van de grote dichter die de Vlaamse herwording verpersoonlikt: Guido Gezelle. Ongeveer gelijktijdig met Van Nu en Straks was de oude Gezelle voorgoed wakker geschoten. Buiten en los van elke litteraire school of beweging waren er toen plotseling in de Vlaamse letterkunde bundels poëzie van specifiek-Vlaamse geest en eigen Vlaams leven. Voornamelik en grondig Vlaams was de inspiratie van deze meest traditionele en tevens meest originele litteratuur. Niet direkt werd zijn betekenis begrepenGa naar eind18). In Maart 1896 werd hij door Van Nu en Straks als de ‘fijnste en de oorspronkelijkste kunstenaar’ van zijn tijd erkend en gewroken. Maar de grote triomfklok begon pas te luiden in 1899, toen Gezelle dood was. De uitgave zijner werken, 't geestdriftig woord van zijn herauten, deVerriesten, breidden na 1900 Gezelle's roem uit over Holland, waar reeds Pol De Mont de boodschap was gaan brengen. De meester zweeg voorgoed, maar de discipelen waren vol van zijn geest. Ook de oude Gezelle had 't leed geproefd; maar hij hunkerde niet | |
[pagina 8]
| |
naar de smart om de smart, voor hem was er geen somber zoeken en nimmer vinden. De natuur was ook zijn gevoelig instrument, maar hij zag daarin Gods rijke gave, 'n blijk van Zijn liefde, hij hoorde er de stem van zijn Schepper. Gezelle representeert 't eenvoudige kind, dat nog van de gecompliceerde kultuurverhoudingen gespaard was gebleven, de vrome mensen die aan de Godsgedachte, waarmee ze vergroeid zijn, nooit raken. Zijn kunst is meer 'n kunst van natuur dan van kultuur. Zeer groot is de invloed geweest van zijn poëzie op de jonge Vlaamse letterkunde. Na 1900 werd ieder Vlaams dichter door hem beïnvloed. Behalve de school priesterdichters, Hugo Verriest, Caesar Gezelle, Aloïs Walgrave e.a. hebben zich onder de onmiddellike invloed van Gezelle's kunst ontwikkeld: René De Clercq en vooral Stijn Streuvels, die de pas ontdekte litteraire provincie 't grotere Nederlandse taalgebied heeft binnengeleid. Meer aansluitend aan de oude traditie hield deze Gezelle-richting in tegenstelling met de Van Nu en Straks-beweging over 't algemeen 'n min of meer idylliese toon vast.
Behalve in geest was er ook verschil wat taal betreft. De eigenlike Van Nu en Straks-generatie en haar volgelingen schreven bijna uitsluitend zuiver Nederlands. 'n Man als Gezelle voelde 't litteraire ‘Hollands’ als te bindend. Hij richtte zich tot de levende bronnen der volkstaal om 't dialekt te verrijken tot een taal die aan haar zelf genoeg hadGa naar eind19). Op zijn voorbeeld hebben de jongeren beseft, ‘dat er geen breede kloof mocht gapen tusschen geschreven en gesproken woord en dat groeien uit de levende taal een eerste vereischte is van een gezonde en echt nationale litteratuur’Ga naar eind20). De volkstrots en de kunstenaarsdrang, die de koud-aandoende Noord-Nederlandse letterkundige taal verwierp voor 't levende Vlaamse woord, gingen hier samen. Stijn Streuvels deed als Gezelle. De bekroning van zijn werk in 1905 en 1910 wees op 'n veelbetekenende ommekeer wat het standpunt betrof, dat men tegenover 't particularisme had ingenomenGa naar eind21). Na Gezelle en Streuvels, door iedereen gelezen, schreven toen veel Vlaamse prozaïsten een eigen tot-kunsttaal-verwerkt-Nederlands. De ernstige bedoeling die bij Gezelle voorzat, hadden deze daarbij echter meestal niet. Waar de jonge letterkunde er vooral op uit was de rijkdom en de schoonheid van 't Vlaams, d.w.z. van de Vlaamse dialekten te bewijzen, brachten de successen weldra 'n soort zelfvoldaanheid over dat particularisties taalgebruik. Niet door 't dialekties-juiste woord maar door de dialektiese klank was 't effekt bij de lezer gewekt. En zonder etymologiese of filologiese bekommernissen ging men toen | |
[pagina 9]
| |
't dialektiese meer artificiëel aanwenden om 't aardige, om 't plezante, om de sfeer die er rond hangt. Herman Teirlinck en Felix Timmermans vooral hebben de biezondere resonantie van 't particularistiese woord gevoeld en gehanteerd.
Hoezeer de twee hoofdstromingen oorspronkelik ook uit elkaar gingen, door gemeenschappelike trekken, door onderlinge waardering en beïnvloeding zijn ze naderhand bijna geheel versmoltenGa naar eind22). Van Nu en Straks werd tenslotte ook 'n uitgangspoort voor de West-Vlaamse kultuur. Samen hebben de beide richtingen 't rethories korset afgeworpen, de litteraire voortbrenging verfrist, vernieuwing gebracht in de stijl, in ‘'t toilet van de litteratuur’, zoals Persijn 't uitdrukt. Na 'n geweldig snelle groei was de Vlaamse Letterkunde aan de Noord-Nederlandse voogdij ontgroeid en ‘bloeide op als een jonge gaarde in Meientijd. Streuvels, die zijn eerste botten schoot, wies op tot een boom onder Gods heerlijke zonne, Herman Teirlinck pijpte zijn wonderbare vertellingen, Karel Van de Woestijne hief aan de Leie zijn zangen aan, Van Langendonck schreef zijn sonnetten, Vermeylen ontleedde en peilde, gaf het critische beeld van heel dit geestelijk leven. - En langs alle kanten groeide de zang aan, in West-Vlaanderen, in Brabant, in Antwerpen, 't werd een koor van zangers en zeggers’Ga naar eind23). Maar boven allen uit stond als de incarnatie van 't schone levende Vlaanderen de grote vrome zanger Guido Gezelle. | |
[pagina 10]
| |
2. De litteraire bedrijvigheid in Vlaanderen toen Felix Timmermans opgroeide.In 1904, toen men de eerste vruchten in ‘Vlaamsche Oogst’ bundelde, schreef Vermeylen er ter inleiding bij: ‘ons wezen ontwindt zich en klaart eerst op uit den “Belgischen” schijn, de wetenschap en 't hooger verstandsleven zijn nog grootendeels verfranscht’; en Prosper Van Langendonck vervolgde: ‘De werken der besten onder ons erlangden bij het Hollandsch publiek een bijval en waardeering, zooals er hun hier te lande zelfs geen ten deel viel’. Natuurlik, in 't land waar de algemene leerplicht tot 1914 op zich liet wachten, waren met 'n vloek en 'n zucht de onwetendheid en verfransing niet uit de lucht. Was er rond 1880 nog slechts hier en daar 'n stem te horen, na 1899 is in Vlaanderen 'n uitgebreide litteraire produktie gevolgd. Van Nu en Straks werd voortgezet in 'n parallel van 't ‘Tweemaandelijksch Tijdschrift’ onder de betekenisvolle tietel ‘Vlaanderen’ (1903-1908). ‘Geen bijzondere groep meer, maar het dichtende en denkende Vlaanderen komt hier aan 't woord.’ Na 10 jaar was de jonge beweging algemeen en waren de krachten verzameld. Nu wilde men 't terrein gaan verbreden en de kunst meer richten op de gemeenschap. Maar de afstand van hun kunst en 't Vlaamse leven was te groot voor 'n gemeenschapskunst. 't Tijdschrift hield 't niet lang uit, en 't lukte naderhand niet meer alle talenten in één huis bijeen te brengen. Naast deze parallellen van de Frans-Belgiese en Hollandse tijdschriften van die jaren, beide uitingen van 'n vrijzinnig Europese geest, droeg 't oudere tijdschrift Dietsche Warande en Belfort de programvlag - uit de handen van de stervende Gezelle overgenomen - van 'n uitsluitend Katholieke Vlaamse litteratuurGa naar eind24). Na 'n aanvankelik-uiterst-voorzichtig-toekijken ging 't vastberaden mee in nieuwe koers, toen de eerste katholieke kriticus van Vlaanderen, Jules Persijn, de redactie op zich namGa naar eind25). De eigenlike Van Nu en Straks-generatie was tot volle kracht gekomen. 'n Werk van universele betekenis gaf Vermeylen met De Wandelende Jood ‘die na de waarheid te hebben gezocht in het | |
[pagina 11]
| |
stof der aarde en de zinnelijke liefde, daarna in een wereld-ontheven mystiek des zuiveren geestes, tenslotte vermaledijd, verscheurd, maar geheel open van liefde terugkeert onder de menschen’Ga naar eind26). Na Guido Gezelle, wiens roem nog altijd stijgende was, ging de Florentijnse dichter, zoals Teirlinck Karel Van de Woestijne ergens noemt, in de poëzie de eerste plaats innemen. Deze veelzijdige Renaissancist, met al de onrustbarende tegenstrijdigheid van 'n moderne psyche, was meer verwant met de individualistiese Nieuwe Gidsers en enkele Franse symbolisten dan met een der Vlaamse schrijvers. Als een die zich forceren moet tot natuurlikheid, werd hij door Vermeylen gesteld tegenover René De Clercq, wiens volksrytme vraagt om melodie. De weidse gloeiende pracht van zijn alexandrijn heeft na de oorlog verschillende jongeren in Noord en Zuid aangetrokkenGa naar eind27). - In 't proza is de leiding uitgegaan van de voorbeeldige kunst door de grote Russen verrijkt, van Gezelle's neef, Streuvels, de Zuid-Nederlandse van Looy. ‘Als de zon kon schrijven, zou zij schrijven als Streuvels’, zei Albert Verwey van hemGa naar eind28). Alle Vlaamse schrijvers, die voor de oorlog optraden, zijn door deze schilder van 't Vlaamse land beïnvloed. Van deze hele generatie was de oudere Cyriel Buysse, eerst naturalist, later milder van gemoed, wel de beste romanschrijver. - 'n Nieuwlichter in de Vlaamse letterkunde werd de Brabants-fantastiese tovenaar Herman Teirlinck. Maar hij behoort met andere aanvankelik anarchistiese jongeren als Lode Baekelmans, Karel Van den Oever reeds tot de meer conventioneel gerichte tijd, waarin de volgende generatie leefde, 't geslacht van August Van Cauwelaert, Alfons en André De Ridder en vele anderen, waaronder ook Felix Timmermans. De zelfgenoegzaamheid waarmee men werkte in de schaduw der groten, Gezelle, Streuvels, Van de Woestijne, liet - afgezien van de enkeling - geen grote evolutie toe in dit geslacht, vooral wijl 't belast was met ‘litteratuur’. Ná de Van Nu en Straksers en vóór 't na-oorlogse geslacht geboren staan de meesten hunner veel dichter bij de Negentigers dan bij de rond 1900 geborenen, die na de oorlog nieuwe kunstidealen trachten te verwezenlikenGa naar eind29).
Toen de levensbeschouwing 'n wending had genomen, groeiden zij op. Van 't rationalisme neigde de filosofie over naar 't psychies monisme; 'n vaag en ietwat verwilderd spiritualisme hing in de atmosfeer. Van buiten naar binnen verplaatste zich het zwaartepunt van de belangstelling, van de zintuigelike sensatie en haar stelselmatige beschrijving naar 't gevoelsprinciep en romantiek met vrijer en kleuriger verbeeldingen, van de ontleding naar harmonie en synthese. | |
[pagina 12]
| |
Het precieuse mysticisme van 'n apostel der Neo-romantiek, Maurice Maeterlinck, werd aanvaard; ondanks 't fiere woord van Vermeylen, dat de Maeterlinckse vaseline nooit die geestelike olie zou zijn ‘qui prépare les forts aux saintes voluptés,’ werkten de boeken van deze symbolistiese mysticistiese grootmeester betoverend op de Vlaamse jongeren, litteratoren en schilders, en er ving aan 'n verfijnd spelen met stemming en atmosfeer, met 't zeldzame, 't ongekende en 't mysterieuse, met mystiek en vitaliteit. Een eclecties aestheticisme beheerste de kunst. In grote gevoeligheid voor de inwerking der geestelike stromingen werd gedweept met tal van andere mysticisten als Tolstoi, Hello, Verlaine, Ibsen, Huysmans en verder heel 't genre van La Jeune Belgique. Nieuwere geesten die aantrokken waren Romain Roland, de Regnier, Strindberg en Dostojevsky. Langs Hollandse en Vlaamse tijdschriften kwamen de buitenlandse invloeden binnen. In tegenstelling met de geloofswerkelikheid van 'n Constant Eeckels, 'n De Voght, 'n Hammenecker, 'n Cyriel Verschaeve en 'n Caesar Gezelle zaten de meesten bij de eerste schuchtere tekenen van 'n hernieuwd religieus bewustzijn nog vast in allerlei levenssystemen. Alle gedétailleerde uitschilderingen van zieletoestanden lieten in onwetendheid omtrent 't eeuwige ‘waarom’. Moest 't oude geslacht reeds telkens z'n levenszatheid met Mallarmé bekennen: ‘La chair est triste, hélas, et j'ai lu tous les livres’, de jongeren hadden niet minder te strijden met zwaarmoedigheid. Van ironie en weemoed werd hun zinnelikheid doordrongen. Men lachte om niet te schreien of werd sarcasties. Het was de tijd dat de doodskop op elke schrijftafel stond en men ‘de doodsgedachte als 'n geurend kruid in z'n knoopsgat droeg’Ga naar eind30). Wie door kille huiverlucht zich voeden liet moest tenslotte omdwalen langs de Schemeringen van den Dood, om te ontwaken tot 'n verhevigd leven met de intuïtie van zijn eeuwige onuitputtelike vruchtbaarheid, die Pallieter werd. Maar deze zou dan ook naast ‘het kloeke realisme van Het Ezelken, de sterke tragiek van Landelijk Minnespel, de dieptreurige grootheid van De Bestendige Aanwezigheid, de zwaarmoedige melancolie van Tille, de ironie van Villa des Roses, de stille melancolie der Bariseeles’Ga naar eind31) een geheel eigen toonladder zijn in de Vlaamse Letterkunde.
Te Antwerpen, dat de eerste plaats ging innemen, vormden jonge schilders, musici en poëten rond Lode Baekelmans 'n aesthetenkring. Men dweepte met fijntrillende stemmingen en als men diskuteerde was 't met sierlike gebaren, men droeg baard en lang haar, deed aan vegetarisme en Bohemergenot. 't Bonte avontuurlike leven in de Ant- | |
[pagina 13]
| |
werpse havenwereld rond de Schelde liet hen zwelgen in gevoelens als 'n Baroktijd. Zielsverloren luisterde men naar de verzen van Emiel Verhaeren, vereerde Camille Lemonnier c.s. en had 'n voorliefde voor ‘La Jeune Belgique’ en ‘Le Coq Rouge’. Rond Jan Eelen, die met gouden armbanden liep en 'n fluwelen jasje, werd Maeterlinck gelezen, Sar Peladan, Wilde, Poe en veel theosofiese en occultistiese lektuur. In de Vrije Akademie - door De Meyere gesticht - las elk op beurt zijn werk voor. Jong en overmoedig waren 't ongebonden anarchisten in direkte tegenstelling met de sleur der burgerlike conventie, kultuurflaminganten die de sociologiese basis van Van Nu en Straks verwierpen, zoals blijkt uit vooruitstuwende organen als ‘Het Weekschrift voor Vlaanderen’, ‘De Arbeid’ en ‘Alvoorder’, die zij bij 't stemmig licht van bruine waskaarsen ernstig redigeerdenGa naar eind32). Meer beheerst en zuiverder begon deze generatie zich uit te spreken in andere tijdschriften. De jongere Katholieken hadden zich rond Lodewijk Dosfel en Cyriel Verschaeve verenigd in ‘Jong Dietschland’ (1898) of schaarden zich enige jaren later rond 't litterair meer vooruitstrevende nieuwe orgaan ‘Vlaamsche Arbeid’ (1905-'14). Hierin kwam de katholieke volkstem, die in 't vrijzinnig Van Nu en Straks maar weinig te vertellen had, aan 't woord. 't Tijdschrift diende zich aan als ‘een gansch zuiver nieuw geslacht’ en stelde zich ten doel, ten opzichte van de geïmporteerde Hollandse kunst, dat Vlaanderen, zich richtend naar de eigenste volkstradities, uit zich zelf zou ontwikkelen tot eigen sterkte. In deze kring hadden Jozef Muls en Karel Van den Oever de leiding. Ook Timmermans is er 'n tijd lang redakteur van geweest, maar dit was hij feitelik maar in naam, hij was er geen man naar om 'n leidende rol te spelen. De liberalen stichtten 'n eigen tijdschrift, ‘De Vlaamsche Gids’ (1905-1910), doch hierin kwamen slechts enkele jongeren aan 't woord. Enige jaren later gaven liberalen en vrijzinnigen ‘De Boomgaard’ (1909-'11), 'n algemeen maandschrift onder redaktie van André De Ridder, dat alle krachten verenigen en worden wou het Van Nu en Straks der jongere generatieGa naar eind33). Ook stonden open voor de Vlaamse letterkundigen de beste Noord-Nederlandse tijdschriften. Vooral aan De Nieuwe Gids en Van Onzen Tijd werkten zij mee. Bij 'n vergelijking met Hollandse tijdschriften van die jaren valt 't op, dat in de Vlaamse over 't algemeen veel minder aandacht aan letterkundige kritiek werd besteed. Zo kwam 't, dat de jonge schrijvers vrijwel buiten alle litteraire leiding-gevende kritiek zijn | |
[pagina 14]
| |
opgegroeid, wat aan de spontaneïteit zeker ten goede is gekomen. Vermeylen's Opstellen, Van de Woestijne's Kunst en Leven in Vlaanderen, de letterkundige kritieken van Jules Persijn en André De Ridder, de star persoonlike, gedecideerde inzichten van Karel Van den Oever en de Uren van Bewondering van Cyriel Verschaeve vullen gedeeltelik aan 't tekort, dat de Vlaamse letterkunde had te boeken aan gedachten, aan idee, aan geest, naast zulk 'n rijke litteratuur van 't instinktGa naar eind34). *** Om de Vlaamse Letterkunde tussen 1900 en 1914 nader te karakteriseren enkele kenmerken. Ook de Vlaamse kunst kreeg de stempel van 't impressionisme, dat de kleur en 't licht in de natuur hervond. De litteratoren voelden zich zeer nauw verwant aan de schilderkunstGa naar eind35). Gelijk de musicus sprak van schilderende effecten en de schilder van harmonie, zo heeft de dichter ‘la musique avant toute chose’ gesteld, en visies en kleuren getransponeerd in de litteratuur. En als dan 'n Timmermans vertellend schildert en schilderend vertelt tevens, dan wordt de verwantschap tussen die twee kunsten nog nauwer. De oude primitieven en Breughel, Jordaens, Rubens waren met de Frans-Belgiese schrijvers in ere gekomen. ‘Litterariseer Breughel, Bosch’ was in die jaren de raad van menig letterkundige in AntwerpenGa naar eind36). Symptomen van die bewondering konden niet uitblijven. In Karel van den Oever ging aan 't spoken Hieronymus Bosch; door de meeste Vlaamse schrijvers werd 't decoratieve, 't schilderachtige van Breughel aangewend; in niemand leefde de geest, die Breughel bezielde, zó als in Streuvels en meer bewust in Timmermans vooral. De geliefdheid der oude meesters houdt verband met 't streven naar kleuriger verbeeldingen, naar stemming en atmosfeer. De verbeelding wendde zich algemeen naar 't religieuse; voor motieven van mystiese en symboliese aard was vrijwel ieder kunstenaar van die dagen zeer ontvankelik. Naast impressionistiese en primitieve-, was 't vooral symboliese kunst, wat men aantrof in Vlaanderen op tentoonstellingen van schilders. Karel van de Woestijne en August Vermeylen hebben in symbolen hun psyche, hun innerlik leven weergegeven. Ook Timmermans had de trek naar symboliek, getuige de Begijnhofsproken en vroegere verzen en later ook: De Pastoor van den Bloeyenden Wijngaerdt. Godsdienstige en symboliese motieven werden dikwels aangewend louter om de stemming en atmosfeer, die er rond hing, evenals 't primitieve en 't archaïstiese element. Men liet z'n fantasie gaan over 't oude schoon, dat men terugvond in stad en streek en trachtte | |
[pagina 15]
| |
met 't uitgekozen typerende 'n verleden tijd te evoceren. Zo ontstond 'n archaïserende kunst, die meer atmosfeer gaf dan wel 't preciese détail. Evenals Charles De Coster, die de Légendes Flamandes schreef in archaïsties Frans, nam menigeen te baat 't middel der oude taal om de gevoelssfeer te treffenGa naar eind37). - Persoonlike geaardheid en aanleg waren bepalend voor de tijd waartoe ieder terugging; zo zagen de Frans-schrijvende Vlamingen om naar 't glorierijk verleden van 't oude Vlaanderen, met z'n folklore en Middeleeuwse schoonheidGa naar eind38); Teirlinck voelde zich 't best thuis in de tijd van ‘le bel esprit’; de Sinjoor van Friese afkomst, Karel Van den Oever - wie Timmermans 'n witte pijpjeskraag aandeed om de Spaanse kop te markerenGa naar eind39) - had voorkeur voor de Renaissance met Hooftse zwier; Felix Timmermans zelf hield meer van de Biedermeijertijd (Anna-Marie). Waar òf 't litterair spel van Flaubert, Maeterlinck, Lemonnier, De Molder òf 't Maeterlincks getover met voorgevoelens, met onbekende machten, met bijgelovige angst òf de beschouwing der oude schilders zich verbonden met 't instinctieve en de spontane volkse verbeelding viel er 'n primitivisme in de kunst van sommigen te konstateren. Vereenvoudiging in vorm, lijn en karakterisering, dikke woorden en dik-doen als gestalten, figuren of gebaren moeten uitgeduid worden, kenmerken deze richting, die aan de herleving van de marionetten denken doet. Er wordt geschilderd in schelle kleuren; de naïeve visie, die in grote bewondering de dingen als voor 't eerst ziet, vergroot alles; slechts weinig analyties gedifferentiëerd is de tekening, die vooral de omlijning en omtrekschema's geeft; houterig is de typering; en de hele natuur en de dingen voelt men als verzadigd van geestelike aanwezigheid, die ze deelachtig maakt aan 't leven der mensen. Het is de verbeelding van de primitieve mens, die achter 'n natuurverschijnsel - ieder op zich zelf reeds 'n gebeurtenis - 'n milde moeder of 'n onmeedogend blinde macht ziet; het is 't kinderlik gemoed dat, om zich 't onvatbare voor te stellen, naar iets tastbaars, iets reëels grijpt en spontaan 't bovennatuurlike verzinnelikt. 'n Primitivisties schilder is Valerius De Saedeleer vooraan; in de Vlaamse letterkunde ging de jonge Streuvels er mee voor. Teirlinck was 't ook niet vreemd, meer dan enig ander is die weg opgegaan de schrijver van Het Kindeke Jezus in Vlaanderen. 'n Tegenpool van deze primitivistiese litteratuur is de richting die 't leven met moderne verfijning wil aanvoelen, zoals de oudere Toussaint Van Boelare en 'n hele schaar jongeren: Jan Van Nijlen, André en Alfons De Ridder, Paul Kenis e.a. De Boomgaard-groep kwam op tegen de Streuvels-imitatie met al dat forse, ruwe, geweldige, tegen het uitbeelden van primaire mensentypen en primi- | |
[pagina 16]
| |
tieve karakters, die als vergroeid zijn met de grond. De dorpslucht was hun te benauwend; door hun kultuur waren zij te epicuristies verfijnd om op te kunnen gaan in al wat er zo grof, zo populair, zo weinig geestelik, zo weinig bezadigd en bezonken was in de ouderwetse Vlaamse kultuurGa naar eind40). Zij wilden er tegenover stellen meer innerlike verdieping, 'n ruimer en warmer aanvoelen van 't menselike, en in 't biezonder van 't bonte stadsleven. Het streven naar breder uitgrijpend geestesleven, waarin Van Langendonck, Vermeylen en Karel Van de Woestijne door hun filosofiese kultuurrichting voorafgingen, heeft deze groep voortgezet. Lijnrecht staat zij tegenover de Vlaamse school, die met fierheid of 'n zekere wellust haar sympathie voor 't volkseigen uit.
Bij al de verscheidenheid bleef gemeenschappelik de strijd voor de Vlaamse herleving. De meeste schrijvers schreven ook hun genegenheid uit voor dorp, stad en landstreek waarin ze geboren waren, en onwillekeurig gingen dan hun dromen naar vroeger, naar oud-Vlaanderen, oud-Brugge, oud-Brabant en Schoon Lier. 'n Spontaan opgeweld, of uit kultuur geboren natuurverlangen zette 't landschap steeds in 't centrum der belangstelling, reeds bij Conscience en Gezelle, evenzeer bij Van de Woestijne, Streuvels, Teirlinck, Timmermans en allen. Het geslacht van Conscience gaf de liefdevolle verheerliking van 't schone Vlaanderenland, Gezelle betrachtte en begreep 't leven in de natuurdingen in z'n hogere ordening. Toen kwamen de verschillende seizoenen aan de beurt. Van de lente werden levensblij door de Brabantse Leeuwerik de Sotternieën gefloten en de ontbottende groei voelbaar bewust gemaakt door Streuvels; de tijd die de heerschappij van de grote zomer vereerde, dweepte met zonlicht en zomers natuurleven; nauweliks waren de tinten en koleuren van de herfst en de verre witte winterlanden gevolgd, toen, achter Pallieter aan, de oorlog kwam. | |
[pagina 17]
| |
3. Vlaams volk en Vlaamse schrijvers.‘Wer den Dichter will verstehen,
musz in Dichters
Lande gehen’.
't Had z'n reden wel, dat de Vlaamse kriticus Vermeylen bij herhaling er op wees, dat in 't nauw verband tussen de kunst en 't volk datgene gezocht moet worden, wat de Vlaamse litteratuur haar eigen karakter geeft. Dat was 'n waarschuwing vooral voor de Noord-Nederlander, die om taal- en wezens-verwantschap de letterkunde van Zuid-Nederland te veel annex aan de zijne beschouwt. Behalve in de klank ligt er voor hem 'n biezondere, doordringende bekoring in de Vlaamse kunst, doordat 't Vlaams wezen dat er zich vindt en uitspreekt, voor hem is het verwante en tòch àndere. Omdat er geen letterkunde is, die, zoals Jules Persijn zegt, zo dadelik van uit 't volksleven overstapt in haar dichterschapGa naar eind41), moeten we de Vlaamse natie zeker eens voor 'n Hollandse spiegel zetten. In Vlaanderen, dat bijna alles waardoor 't groot is, haalt uit burgers- en boerenhuis en uit nog volkser woonsten, zijn de schrijvers, van Ledeganck de spoelder in 'n weverij tot de dorpsbanketbakker Streuvels, bijna allen voortgekomen uit kleinburgerlike kringen, die maar weinig ontwikkeling of vorming genoten. Ze verkeren in direkte aanraking met 't volk en met al wat daar in leeft: volksgeest, volkstaal, volkszeden en -gebruiken. Dat milieuverschil bracht voor de Vlaamse letterkunde mee, dat zij veel meer dan de Nederlandse 'n volkskunst is en de sfeer waarin ze ons verplaatst dus 'n andere. Folkloristiese elementen, volksgebruiken en volksgezegden kregen 'n belangrijk aandeel; de kleine man was gewoonlik de hoofdpersoon in de prozalitteratuur, en zo werden vooral veel bruiloften, kermissen, processies en begrafenissen uitgewerkt. Slechts bij uitzondering werd 't grootstadsleven beschreven. Maar, ook de hele geest van de Vlaamse kunst is anders dan de Nederlandse. In de Noord-Nederlandse letterkunde dringt zich wel eens 't vermoeden bij ons op, dat er meer geschreven wordt met de hersenen dan met 't hart; de Vlaamse letterkunde die in de regel meer in onmiddellike aanraking met 't leven zelf bleef, geeft ons | |
[pagina 18]
| |
't spontane, 't enthoesiaste, 't algemeen menselike; zij is vóór alles 'n gevoelskunst. ‘Er is een merkelijk verschil,’ zegt Teirlinck, ‘tusschen den geest der Hollanders en dien der Vlaamsche litteratuur. Wij zijn eigenlijk de heethoofden, de romantiekers tegenover de rustig zich ontwikkeld hebbende, tot bezadigde kracht aangelande Hollanders.... Wij hebben in ons nog poortersidealen’Ga naar eind42). 't Moet erkend, de Vlamingen, bij de Fransen en Waalse landgenoten aangeschreven als zwijgzaam en bedaard, gelden voor de Hollander als hartstochtelik en heftig. Zij zijn verwanten, bij wie 't gevoel gemakkelik wordt bewogen, die tot geestdrift meer geneigd zijn en zich voor pathos minder generen. De Vlaming heeft een idealistiese ontvlambaarheid, waarop de koele nuchterheid en de berekende nauwgezetheid van de Hollander heel weinig reageert. Aldus: ‘Hollandsch realisme contra Vlaamsch idealisme. Holland blijft in zijn zakelijke plooi en Vlaanderen is een flapuit’Ga naar eind43). 't Warm medelijden, 't pathetiese, 'n wat sterk aangezette gevoeligheid zijn dus niet 't gevolg van aanwensel of mode, maar zeer karakteristiek als uiting van 'n andere volksaard. Deze grondtoon van 't bewegend gemoed geeft aan de Vlaamse vertellingen al gauw voor óns gevoel iets romanties. Maar 't is reëel, dat oude gebruiken, legenden en geloof de volkse verbeelding dikwels doen terugzien naar verleden tijden, dat 't hart van 't volk zich in 't wonderlike en 't wonderbare zo graag vermeit en rond een kern van werkelikheid zijn fantasieën weeftGa naar eind44). Voor 'n volkskind als Timmermans, die Holland en zelfs Vlaanderen beklaagt, ‘omdat 't zich stilaan in een glazen kasken is gaan steken’, is Romantiek niets meer en niets minder dan ‘durven te leven’Ga naar eind45). Op de diep menselike romantiek, die in ons allen leeft, is de hele Vlaamse letterkunde afgestemd. Zuinig is men in Vlaanderen met princiepen, van ideeën leeft men er niet. Zelfs bij de voortdurende strijd blijft een principiële studie van de Vlaamse Beweging nog altijd uit. Verruiming van de gezichtskring bracht de letterkunde maar matig, daarvoor in de plaats gaf zij de innigheid van 't menselik hart. De kunst is dus niet zwaar geladen van geestelikheid. Ook de reeds vermelde leemte aan letterkundige kritiek vindt zo haar reden in de aard van de Vlaming, bij wie we over 't algemeen aantreffen ‘plus de sensibilité que de réflexion, plus d'esprit d'observation que d'aptitude à la méditation, plus de lyrisme verbal que de concentration intellectuelle’Ga naar eind46). Veel minder zelfstandig dan de Hollander, wiens geest doordrenkt is van de protestantse zuurdesem die 't individuële vooropzet, zoekt de Vlaming eerder leiding en voorlichting en leunt gauwer | |
[pagina 19]
| |
tegen sterke voorbeelden, waardoor 't dichterepigonen-aantal steeds belangrijk is. 'n Scherp op 't verschil der tijden ingestelde Hollandse geest mag ook wel voorzichtig oordelen, als hij bij de Vlaamse letterkunde in 'n sfeer van lang verleden tijden wordt verplaatst. De Vlamingen die zo fris en jong kunnen zijn, misschien juist omdat de kultuur nog niet vele facetten aan hun geest heeft geslepen, hebben nog altijd fragmenten van 'n Middeleeuwse ziel diep in hun wezen. Zo kwam 't, dat de Vlaamse schrijvers, van J. Fr. Willems tot de allerjongste generatie toe, telkens teruggrepen naar het oud-Vlaamse lied, de mirakelspelen, naar de Vos ReinaerdeGa naar eind47), naar oude motieven, geestelike en profane, voor toneelspelen, als Tijl, Smidje Smee, Halewijn, enz. Het meest zuiver nationale element zijn de eenvoudige mensen op 't land en in de kleine stad, waar moderne invloeden 't leven nog niet hebben gericht. Daar leeft de volksgeest nog, die zijn adekwate uitdrukking vond in de taal der litteratuur. Minderwaardig is 't dus niet, als 'n kunstenaar - toch zeker bij deze gecompliceerde kultuur-verhoudingen - dat gedeelte van 't volk representeert. Ver van 'n dor intellektuële dogmatiese opvatting heeft dit Vlaams volk 'n allersimpelst, eenvoudig weg vertrouwend geloof; 't godsdienstig gevoel zit er vergroeid in zeden, geankerd in dagelikse gewoonten; de gemoedelike vroomheid en naïeve devotie der talrijke Maria-kapellekens en bedevaartplaatsen. herinnert aan de zinne- en mirakelspelen. In dit volk, waarin 't geloof bidt, schudt de lach en roert de zinnelikheid tevens. De oud-Hollandse geest van Teniers, Ostade en Jan Steen, de geest van Bredero's blijspelen bleef in Vlaanderen bewaard. Het is de vrijere meer natuurlike zinnelikheid, die terugwijst naar boerden en sotternieën. Het schilderachtig en schaterlachend volk, dat in de keuken leeft en zijn pinten drinkt, is geneigd om te genieten van de gaven van 't leven. Zo is 't ook te verstaan, dat bij 'n ommegang in Vlaanderen de schetterende mallemolen draait nabij de stille kerk en de bedevaarder regelrecht uit de religieuse atmosfeer de kermis oploopt. 't Breughelse ferment zit er nog altijd in mensen en gebruiken. De mens staat er in de wetten van Hemel en aarde. Half-realisten waren dus de schrijvers, die de levenshouding van de mens tot God weglieten. Werkelikheden werden vertolkt door 'n Gezelle, 'n Streuvels, 'n Timmermans en zelfs 'n Teirlinck. Gaat men door 't land der Vlaamse kunstenaars naar de eenvoudige mensen, naar de kerken, de markten, naar de huizen met trapgevels en ruitjes en uithangborden, die de zeden, de aard en de | |
[pagina 20]
| |
levensuiting van 't volk bewaard hebben, dan is 't opvallend, hoe de volksgeaardheid haar sterk-karakteristieke kanten heeft naar de verschillende streken in Vlaanderen. Men ziet er de bronnen van minder eenvormige, gedifferentiëerde regionalistiese stromingen. Zo is 't Liers Nethedal tussen de dorre Kempen en 't groene weelderige Brabant geheel anders dan de vlakke landen, waar de Leie als verstild plat in ligt. Uit de Lierse School na Tony Bergmann en Isidoor Opsomer spreekt 'n ander gemoed dan we vernemen in 't gezegende gewest, waar Karel Van de Woestijne teder leerde leven, waar de mystieke Minne beeldhouwde, Valerius De Saedeleer in lijnen alles vereenvoudigde, waar Gustaaf Van de Woestijne en Albijn Van den Abeele kinderlik vertellend schilderden, Servaes 't boerenleven gaf en z'n mystieke visies wrocht.
Na dit alles mogen we ons de Vlaming toch niet voorstellen als 'n Middeleeuwer tout court, en vooral niet de jonge Vlaming van na de oorlog, die de traditie van zich af begint te schudden, de pastoraliteit van z'n volk en z'n taal eraan wil geven, die 't leven wil voelen en zien door de ogen van de nieuwe tijd en voor moderne verfijning de deuren heeft openstaan. Naar de diepere grond van deze tijdstroom moeten we peilen in 't licht van 't idealisme der jonge dichters, die als leiding gevende persoonlikheden de geestelike toekomst van 't volk vooruitstuwen. *** Hoe 't innerlik wezen van 't Vlaamse volk is gespecifieerd te midden der andere volkeren, lezen we in Conscience, Gezelle, Streuvels, Timmermans. Hun zielsnatuurlikheid verbindt hun verschillen in verdieping en rijping, in soberheid en kinderlikheid. In Conscience, die 'n kind was in gevoelens en gedachten, spreekt de kinderlikheid van de argeloze. ‘Guido Gezelle is de Vlaamse ziel’, placht Hugo Verriest te zeggen. Niemand is zo volledig veelzijdig 't harmonieus toonbeeld van de Vlaamse volksziel als Gezelle, die de lagere ongelouterde natuur van 't volk, de overdadige zinnelikheid liet beheersen door 't mystiekeGa naar eind48). Een der spiegels, waar Vlaanderen zich steeds in herkennen zalGa naar eind49), is ook de forse uitbeelder van 't Vlaams boeren- en arbeidersleven, Stijn Streuvels. Geworteld en gegroeid uit 't onbezoedeld Vlaams wezen is vooral Felix Timmermans' werk. Geheel doordrongen van de gevoelens, die in 't volk leven, en met 't uitdrukkingsvermogen van dat volk, heeft zijn kinderlik emotieve natuur de waarheid van 't menselik hart, 't gemoedsleven en de verbeeldingen van de Vlaamse een- | |
[pagina 21]
| |
voudige van harte in woord gebrachtGa naar eind50). Nu 't langzaam aan gaat verdwijnen dat oude Vlaanderen, dat vroom en zinnelik is, spontaan en innig romanties, gaat 't nog eens aan zijn poëtiese levensvisie voorbij, om in doorvoelde waarheid vastgelegd te worden. En dat deed Timmermans veel zuiverder - wijl 't hem volledig eigen was, en taal en inhoud bij hem organies konden vergroeien - dan de Vlaams-voelende, Brussels-denkende schrijvers der Vlaamse litteratuur ‘d'expression française’, voor wie oud-Vlaanderen als 'n prentje en 'n sprookje was. Veel andere schrijvers zijn evengoed buiten de grenzen in de schakering van andere nationaliteit denkbaar - ze zijn daarom niet minder groot. Meer Europees-, of Nederlands- zo ge wilt, dan Vlaams-georiënteerd waren door hun kulturele geaardheid de leiders der Van Nu en Straks-generatie en ten dele ook het op hen volgende tussengeslacht. Van Langendonck stond bijv. veel meer op 'n algemeen Nederlandse bodem dan 'n Gezelle. August Vermeylen en Van de Woestijne hebben zich tot Europeërs ontwikkeld. Vernuftige cerebraliteit en precieusheid, pikante ironie op 'n melancholiese ondergrond kan van geen ras-Vlaming zijn, dunkt me; en dat is Teirlinck dan ook zeker niet. Veel Vlaamse schrijvers gaven eenzijdige kunst of in verfijning of in 't instinktieve of in 'n anarchistiese of oppervlakkig poëtiese richting. De meesten hadden 'n zelfde ‘teveel’ als de grofgezonde, dolvrolike, volbloedige ‘natuurmens’ Pallieter, die zo openhartig zit in elke Vlaming als Nurks stiekum in elke Hollander, en die we 't klaarst voorstellen naast ‘de natuurmens’, zoals de Hollandse kultuurmens graag zou zijn en met vegetarisme, sandalen, zonnebaden hoopt te wordenGa naar eind51). | |
[pagina 22]
| |
4. Verandering van geestesgesteldheid en het optreden der Vlaamse letterkundigen na de oorlog.'t Geslacht van nu - rond 1900 geboren - had 'n idealistiese levensbeschouwing horen inluiden door filosofen als W. James, R. Eucken, Bergson, door kardinaal Mercier en Sertillanges van katholieke zijde. Voor de nieuwe tijd werd in lekenkringen 't Thomisme in glorie hersteld door Jacques Maritain en werd Max Scheler de invloedrijkste filosoof.
Toen na de oorlog heet opsloeg de drift om 't leven leeg te zuigen tot in zijn heerlikste en giftigste sappen, zag de eerste generatie der 20ste eeuw plots scherp de innerlike ontwrichting der maatschappij en begreep de vroegere leus van ‘vooruitgang’ als verderfelik. De sceptiese stemming tegenover al 't overgeleverde bracht naast mateloze verbijsterende genotsverdwazing bij velen, die 't geloof aan alle geestelike waarden schijnen te hebben verloren, een hevige ernst bij 'n andere groep, die 't geloof in 'n betere toekomst hoog in haar heroïese harten houdt en roept om profeten. In alle landen was rumoer; fel en vinnig richtte zich de aanklacht tegen 't oude geslacht, dat schuldig werd verklaard. Om nieuw leven voor te bereiden werd als voorwaarde gevoeld: breken met de tradities en met 'n onverzettelik willen daden stellen. 't Werd de crisis van Sturm und Drang. Absolutisties in zijn princiepen is bij allen 't idealisme. Liefde en eenheid, broederschap en gemeenschap zijn de parolen der jeugd die zich in grote groepen aaneensloot. De jeugdige ongebondenheid en gezagsminachting is in z'n felle activiteit niet ontkomen aan 't gevaar van 't menselik subjectivisme: men sloeg tot uitersten over. Omarmend, omvattend is 't gebaar der jonge generatie in tegenstelling met de snijdende beweging die 't experimenteer-mes van de 19de eeuw had gemaakt. Alomvattend ook grijpt de nieuwe beweging 't sociaal, intellectueel en religieus leven aan. Door de jeugd gedragen, kon nu 'n zuiver mechaniese gemeenschap als 't communisme op economiese wetten gebouwd en 't fascisme de wereld voor nieuwe verhoudingen stellen. | |
[pagina 23]
| |
Bij de analyse in elementen was de ‘oorzakelike’ verklaring der ‘wetenschap’ 'n illusie gebleken; zonder de oorzaak gevonden te hebben had deze zich doodgelopen. Nu gaat men weer staan tegenover de totaliteit als eenheid, tegenover 't gestructureerd innerlik georganiseerde geheel en streeft men naar 'n invoelend verstaan van samenhang en motivering. Zo richt zich de wetenschap naar zinvolle synthesen tussen leven en dood. 'n Bloei beleeft de religieuse overtuiging. Er gaat 'n drang door de rangen naar verzuivering van eigen leven en liefde, naar persoonlikheidskultuur en offervaardigheid voor de medeschepselen. Men wil 't geloof, bevrijd van 't intellekt; d.w.z. bevrijd van de dorre, dode abstractie diep beleven, men wil 't dogma, maar volop beleefd in 't dagelikse doen. Als 'n doorgangshuis wordt meer begrepen de wereld, waardoor de Heemtrekkers in fraternele samenhorigheid pelgrimeren naar God. Met 't oppervlakkig maar-aan-leven geen vrede meer nemend heeft 't katholicisme gelijktijdig met de stormloop tegen de vermaterialisering, die 'n handicap was voor de katholieke beschaving, mutatis mutandis niet principiëel maar takties z'n houding gewijzigd en 't apostolaat staat in top. De jonge kunstenaar van nu, gericht op de hoge waarden die boven de kunst nog staan, wil als apostel gaan onder de mensen. Dat streven uitte zich zelfs zó, dat uit eigen kamp de bedenking rees of sommigen der jongeren niet meer aanleg hebben tot zendeling dan tot artiest.Ga naar eind52)
Ook in Vlaanderen is de hartslag van de tijd aan te voelen. Wijl de Vlaamse kurve in 't politieke kulmineert hebben de jongeren zich hier vooral opgeworpen tot beoordelaars van politieke actie, hopend in 'n nationalisties ideaal. Minder luidruchtig of geruchtmakend, in stilte en inkeer, verdiept zich hun religieuse overtuiging.
Toen de bouw voor 't ideale Vlaanderen der Aktivisten bij 't einde van de oorlog was ineengezakt, maakte de Vlaamse Beweging 'n crisis doorGa naar eind53). In de wilde overwinningsroes werd 'n campagne op touw gezet door militaire en franskiljonse kringen tegen alles wat Vlaams was. Veel Vlamingen boetten er hun maatschappelike positie bij in; achter menig voorman vielen de poorten van de gevangenis dicht; velen vluchtten naar 'n veilig toevluchtsoord en vestigden zich in Holland. Maar de ontstemming over de behandeling der Vlaamse soldaten aan 't front, de beloofde hervormingen, 't gevoelde gemis aan 'n Vlaamse Hogeschool, de vrijwording van 't Ierse en Poolse volk en 't uitblijven der amnestie wekten in Vlaanderen de ontevredenheid op. En veel heviger dan politieke leiders als Frans Van Cauwelaert, greep 't jongere geslacht de traditie op | |
[pagina 24]
| |
van de jeugdige opstandeling rond 1880, Albrecht Rodenbach. De Blauwvoet vloog weer, er kwam 'n storm op die heviger dan ooit aanhield. Het Vlaams nationalisme stelde zich actief-anti-Belgies in. Het extremisties strijdprogramma kreeg ondanks de afkeuring door de hogere geestelikheid woordvoerders in 't Parlement. Dit moment uit de Vlaamse strijd heeft Felix Timmermans met ironie en parodie - maar gemoedelik gesproken - gesymboliseerd in de satire van Boudewijn.
Op geestelik, wetenschappelik en economies gebied is er na de oorlog onder eigen volk in Vlaanderen tevens 'n verinnerliking, 'n consolidering te konstateren. 't Streven der leiders is aan Vlaanderen meer kultuur te geven en, met eigen kultuurvorming, en ontwikkeling van eigen krachten, de toekomst voor te bereiden. Dat de Vlaming binnenkort de hogere studies in eigen taal zal kunnen doen, is van een niet te onderschatten betekenis voor 't Vlaamse leven, voor Vlaanderen in België. De Hollandse beschaving heeft veel meer invloed gekregen in Vlaanderen. Voor de oorlog (1913) was er al 'n sterke vereniging tot bevordering van de beschaafde Nederlandse uitspraak. Nu de jonge generatie, om op te lossen in 't universele leven, zich verheft boven specifiek particularistiese sentimenten, wendt zij zich ook af van de dialekten, en schrijven de jongere Vlamingen, bijna allen meegaande in de eenvormigheidsstrekking, Nederlands met zeer weinig Vlaamse eigenaardigheden. De regionalistiese uiting wijkt zienderoogen terug onder 't wassend getij van 'n algemeen Nederlandse kultuurvloed. Was voor de oorlog taal hoofdzaak, en ontstonden toen litteraire werken vooral uit drang om Vlaams te schrijven, de litteratuur van nu, die er een is van de idee en tot voor korte tijd speciaal van kritiekdrukte, wijst ook op 'n veranderde instelling.
Op kunstgebied was voor de oorlog reeds in verschillende landen 'n opstand te konstateren; futuristen in Italië, cubisten in Frankrijk, expressionisten in Duitsland wilden breken met 't oudeGa naar eind54); onder en na de oorlog volgden elkaar op met manifesten en opvoeringen onder geweldig tumult Dada, 't Surrealisme en 't Bouddhisties nihilisme; en nu nog laat men ‘de vensters open naar het Oosten, alsof elke nacht een openbaring kan binnenvliegen’Ga naar eind55). Achter de talrijke zwenkingen der jongeren, die drijven op ebbe en vloed van 't tijdsgebeuren, schuilt de vrees zich in 'n keus te beperken, zich zelf te fixeren; ‘kiezen is verliezen’ zei Coornhert. Al is met zekerheid en in juistheid nog niet te bepalen, waar 't heengaat, 't streven is kenmerkend voor de nieuwe beweging. | |
[pagina 25]
| |
De poëzie onderging de invloed van de 19de eeuwse Walt Whitman en van de eigentijdse Paul Claudel, Charles Vildrac, G. Apollinaire, Bl. Cendrars, Andrée Breton, Jacob, Werfel, Else Lasker-Schüler en tal van anderen die Europese vernieuwingsdrang vertolkten. Ten dele was de jongste beweging in de Vlaamse litteratuur reactie op vroeger; tegelijkertijd kondigden de jongeren hun nieuwe boodschap aanGa naar eind56). Over 't principiëel aarzelend geslacht der fijnproevers heen, grepen zij naar de produkten der individualistiese negentigers om een tekort aan te tonen en 'n bescheiden staat op te maken van wat die generatie aan belangrijke werken achterliet. Hun actief-ingestelde geest veroordeelde - altijd absoluut - het zich opsluiten in eigen vreugde- of smart-stemmingen met toevallige impressionistiese sensaties. De drang naar gemeenschap stuwde hen de straat op, naar religieuse ommegangen en politieke stoeten, of richtte hun aandacht op de kring in eigen huis. Niet gelijk 't vorige geslacht met zijn depressieve affecten in de litteratuur, willen zij staan in 't volle moderne of gewone getrouwe leven, en trachten zij de kunst, het aestheties gevoel met 't leven en met de civilisatie te verzoenen. Met 'n zakeliker kijk op de dingen der werkelikheid, waar ze met beide benen in willen blijven staan, laten zij zich inspireren door 't doodgewone feit of ding in de dagelikse omgeving, om 't te toetsen naar z'n innerlike ‘waarde’. Zo betrekt de moderne poëzie naast de verheven poëtiese dingen van de Renaissance ook de banaal alledaagse dingen der praktijk binnen haar alomvattende sympathie. God, de mens en 't leven zijn hun onderwerpen. Het essentiële in de verhouding mens - wereld willen zij uitbeelden. Men wil 'n levenshouding in de vorm van 't kunstwerk schoon beleden zien, lijk 'n Bloy, Rimbaud en andere jonge Fransen dat gaven. Was voor de oorlog de belangstelling voor religieuse faktoren en ervaringen reeds stijgend, nu is de naastenliefde van 't Christendom, 't Geloof bezielingsstof geworden voor de jongeren, vooral de katholieken onder hen, die verreweg 't grootste aandeel hebben in deze stroming. Zo heeft de religieuse ethiese traditie van 't Davidsfonds en Gezelle's school haar moderne voortzetting gevonden. Na de vreugde van 't leven in God, door Gezelle bezongen, spreken de jongeren met hartstocht over de stralende dood, en de tragiek van de opgang tot God of God zelf is 't, waarop klank en vers zijn afgestemd. Bij dit trachten naar algehele verinnerliking ziet men af van uitschildering van al maar uiterlikheid, ook van precieuse vormkultivering. 't Rytme der zeer artistieke sonnetten van de gratievolle | |
[pagina 26]
| |
Parnassianen is de jongeren te sterk eenzijdig genormaliseerd. Beweging en snelheid, motoren en sport, rekords, scherpe kleuren in mode, en uitingen in superlatief zijn karakteristiek voor deze tijd. Nu de kunstenaar dichter tot zijn tijd gekomen was, koos hij 't vrije dynamiese vers voor de explosie van 't verhevigd leven, waar 't ongebonden rytme van 'n intens verlangen door slaat, waar 't rijm slechts als toevallig in voorkomt. Beu van alle ingenieuse aesthetiese versieringen - want vooral on-‘litterair’ wil men zijn - zeggen zij alles zo sober en zo rechtstreeks mogelik. De vroegere uitdrukking werd te slap bevonden om de gespannen gevoelens te dragen, en die spanning is uiterst nerveus en gevoelig. Fragmentair, zo sterk mogelik gecondenseerd, fel van 'n ontstellende direktheid springen de beelden als hallucinaties naar voren. Wat de artistieke waarde betreft van 't modernste werk, lopen de waarderingen zeer sterk uiteen. Zeker, nog onvoldragen en onevenwichtig is de nieuwe kunst, maar daarmee is zij slechts de spiegel van deze tijd; we moeten tijd laten en afwachten, totdat de vreemdsoortigheid is aangepast of afgesleten, en rustige zelfbezinning vrucht zal dragenGa naar eind57).
Veel litteraire tijdschriften doken in Vlaanderen op om kort daarna weer te verdwijnenGa naar eind58). Tijdens de oorlog begon de Antwerpse Athenaeumstudent Paul Van Ostayen in De GoedendagGa naar eind59) met theorieën over 't dynamies vers. 'n Nieuwe geest sprak kort daarna zich uit in 't tijdschrift Aula (1917)Ga naar eind60), dat te Gent, waar André Jolles de bezieler was, werd uitgegeven door 'n groep studenten, Wies Moens, Gaston Bursens e.a. Zuiverder uiting en van meer belang voor 't litteraire leven onder de oorlog was 't orgaan De Regenboog (1917). Dat er 'n regenboog van Vlaamse kunst boven Vlaanderen zou komen te staan, dat was de droom van Achilles Mussche vooral en enkelen der latere Fonteintje's-groep. Na drie maanden werd de uitgave van dit tijdschrift gestaakt. De anti-Vlaamse campagne, na de wapenstilstand, bracht de ‘Tijdzang aan Herman van der Reeck’ van Marnix Gijsen, de ‘Vlaamsche Psalm’ van Mussche en de ‘Celbrieven’ van de nationalistiese dichter, die geboren is uit strijden en lijden voor 't beginsel, Wies Moens. Toen de hevigheid was geluwd en men 'n positieve levensboodschap had horen uitspreken in 't Sienjaal (1918) van Paul Van Ostayen, schaarden de jongeren zich in Ruimte (Antwerpen 1920) tot 'n eenheidsfront. Hierin werd 't nieuw ideaal voor 't eerst geformuleerd. Het tijdschrift hoopte te zijn ‘de stille stem van een | |
[pagina 27]
| |
aarzelende morgen. Het denken en handelen van geestelijk bewustzijn - zo heet 't in de verantwoording - kan alleen omspannen worden door een ethiese leidregel. Ondubbelzinnig wordt het hier uitgesproken, dat wij die regel meenen te vinden in een gemeenschapsideaal.’ Het eerste nummer bracht de Boodschap van Wies Moens en 'n stuk van Marnix Gijsen, die in 't zelfde jaar zijn Loflitanie op St. Franciscus gaf. Toen men geëvolueerd was tot verdediging van eigen beginselen en kunst, en de katholieke drang zich manifesteerde, bleek samenblijven onmogelik, en bij gebrek aan belangstelling hield 't tijdschrift, financiëel genoodzaakt, op te verschijnen. Op die eerste onstuimige aandrang der nieuwe beweging volgde er 'n rust, 'n stilte, die, in ongeduldige onzekerheid omtrent de toekomst, al aanstonds 'n crisis, 'n litteraire inzinking deed vermoedenGa naar eind61). ‘Pogen’ werd de tietel van 't tijdschrift, dat 't katholieke driemanschap Wies Moens, Karel Van den Oever en Marnix Gijsen stichtten. Hierin werd vooral creatief werk gegeven en zodoende bedoelde 't de aanvulling te zijn van ‘Ter Waarheid’ (1921), dat 'n meer dokumenteerend karakter droeg. Door gebrek aan abonnementen moesten ook deze leidinggevende tijdschriften worden gestaakt (1925)Ga naar eind62). Intussen waren de vooroorlogse tijdschriften weer opgedoken en werden de oude richtingen voortgezet onder andere tietelsGa naar eind63). Ouderen uit 't Van Nu en Straks-geslacht en de generatie die tussen 1905 en 1914 was begonnen, zijn nog mee aan 't woord. De meesten hunner geloven in ontwikkeling van nieuw uit oud; als 'n verdere konsekwentie van 't oude is hun beweging dus te beschouwen. Zo is Het Roode ZeilGa naar eind64) van de groep die ‘Européen avant tout, Flamand par la même occasion’ wou zijn, duidelik de voortzetting van de vrijzinnige schooltraditie van August Vermeylen. Eveneens 't Brussels Fonteintje (1921-'22). De Fonteiniers zijn jongeren; 'n wezenlik nieuw geluid brachten zij niet; rustig volgen ze vooral Karel Van de Woestijne's versvorm. In prosodiese stemmingspoëzie dienen zij levensgenot aan, zachtzinnig ironies en overgevoelig somsGa naar eind65). Medewerkers of verwanten als Toussaint Van Boelare, Jan Van Nijlen, zelfs Urbain Van de Voorde, gaan slechts voorwaardelik in de nieuwe richting mee. De reeds vermelde Karel Van den Oever, die geestelik steeds jonger werd, was de enigste oudere, die zich volkomen bij de allerjongsten aansloot. 't Was de uitgroei van z'n innerlik wezen, dat in hem de renaissancist evolueerde tot 'n zeer militant en vereenvoudigd modern dichter. Ook had de godsdienstige verdieping die hij onderging onmiddellike invloed op z'n kunst. Na Pogen werkte | |
[pagina 28]
| |
hij mee aan Vlaamsche Arbeid, dat zich na de oorlog op 't nieuw getij liet meedrijven. Dit oorspronkelik katholiek vooruitstuwend tijdschrift, onder leiding van de internationale schoonheidsproever Jozef Muls, heeft zijn poorten al heel wijd opengezet. Waar de medewerkers vogels van diverse pluimage zijn en 'n krachtige richting gevende leiding ontbreekt, draagt 't 'n hybriedies karakterGa naar eind66).
Merkwaardig is 't streven naar vernieuwing van 't toneel in Vlaanderen. Na Rodenbach's Gudrun, de Shakespeariaanse Starkadd van Alfred Hegenscheidt en de dichterlike, historiese en bijbelse drama's van Cyriel Verschaeve, hadden vlak voor de oorlog De Tière, Gaston Martens, Ernest Schmidt en Willem Putman successen geoogst met realistiese, neoromantiese stukken en zedencomedies. Na de oorlog drong de invloed van Strindberg en Paul Claudel in Vlaanderen binnen. De talrijke toneelmaatschappijen, die 'n belangrijke plaats in 't Vlaams volksleven innemen, leefden na de wapenstilstand weer op en gingen op zoek naar nieuwe stukken. Prosper Thuysbaert, die 'n open oog had voor die veranderde verlangens, bracht de eerste pogingen tot vernieuwing van 't toneel. Hij haalde Ghéon binnen die ‘le sens merveilleux’ als de gemeenschappelike beelding voor ‘l'idée catholique’ benut; en door 't hele land werden toen mirakelspelen opgevoerd. Verschillende auteurs voelden zich door dit genre aangetrokken, o.a. ook Felix TimmermansGa naar eind67). Ongeveer gelijktijdig verjoeg Dr. Oscar De Gruyter, rondtrekkend met z'n Vlaamsch Volkstooneel, dat hij aan de Yzer voor de frontsoldaten had gesticht, met moderne stukken de ‘draken’ uit de toneelzalen. Herman Teirlinck, intussen druk aan 't experimenteren gegaan, kwam plotseling met interessante moderniseringspogingen voor de dag. Hij kende zelf aan z'n stukken slechts destructieve waarde toe. In z'n theorieën naar aanleiding van z'n toneelwerk vroeg hij op de eerste plaats ‘Spel’ voor de ‘toeschouwer’, op zien gebaseerd; de handeling, niet 't woord, moest voorop worden gesteld, waardoor aan de verbeelding 'n groot aandeel zou worden gelatenGa naar eind68). Dit moest bereikt worden met modern-techniese hulpmiddelen, door verhevigde bewegelikheid, 't dynamiseren van tijd- en ruimtebegrip, door vereenvoudiging van de structuurvormen en veralgemening der karakters. Teirlinck ‘is een speler met de blokjesdoos geweest, oude geverfde blokjes’, zegt Jan Boon, ‘maar het is goed geweest dat Teirlinck verschenen is, want hij heeft de verstarring van onzen tooneelvorm kapot gedanst’Ga naar eind69). Zijn voor- | |
[pagina 29]
| |
beeld heeft veel invloed gehad, al kan de jongere generatie geen genoegen nemen met z'n puur aesthetiese experimenten, die de tweeslachtigheid van 'n gewild Middeleeuwer, ras-Renaissancist in zich dragen. Jongeren dan Teirlinck hebben, korte tijd na 't reveil in de poëzie, de katholieke geest in modern toneel teruggebracht. ‘God-zoekersspelen’ werden de werken van Frans Delbeke, Gerard Walschap, Dirk Van Sina en Anton Van de Velde genoemdGa naar eind70). Deze laatste en Paul De Mont, de neef van de oude dichter, vertolken tevens in hevige ernst en expressionistiese vurigheid 't Vlaams nationalisties revolutionair streven. Vooral Van de Velde, die een der markantste persoonlikheden is onder de Vlaamse jongeren, heeft grote verwachtingen gewekt. De bittere strijd van 't Vlaams leven, tegen geïmporteerde decadentie worstelend, deed hem naar de Tijl-idee van Charles De Coster teruggrijpen, maar pessimistieser gestemd dan deze, ziet hij de toekomst aan met starende vraagogenGa naar eind71). De Vlaamse toneelschrijvers hebben 'n verdienstelik verspreider van hun werk in 't Vlaamsch Volkstooneel, dat bij de benoeming van De Gruyter aan de Nederlandsche Schouwburg te Antwerpen in katholieke handen is gekomen bij de priester Jan Bernaerts en Jan BoonGa naar eind72). Onder de artistieke leiding van Johan de Meester maakte het 'n triomftocht door 't land. 't Streeft naar direkt kontakt met 't volk en ziet in aansluiting met de traditie, terug naar de geest der Middeleeuwen, zoals de keuze der opgevoerde stukken uitwijst. De leider - die bij de Russiese construktivist Meyerholt in de leer is geweest - sprak zich uit voor 't vergeestelikt stijlbeeld, voor moderne theatertechniek in schouwburg en openlucht met mechaniese en electriese hulpmiddelen. 't Streven naar gestyleerd spel met veruiterliking van woord en gedachte, in lijn en kleur van toneelbouw, in 't opstellen van figuratie, in standen, kostumering en vereenvoudigde décors, brengt nog te veel stijlberedenering voor 't voetlicht; het is wellicht nog in 't stadium van interessante vondsten der regie.
Afgezien van litteraire kritieken heeft de vernieuwing zich nog haast niet uitgesproken in proza. Terwijl de aandacht voor 't werk van Streuvels verzwakte, was Felix Timmermans de voornaamste prozaschrijver geworden. |
|