Schrijven is zilver, spreken is goud
(1994)–Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdOratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba
[pagina 333]
| |
Hoofdstuk VIII
| |
[pagina 334]
| |
Pionier Cola Debrot verdient het dat we ook het einde van ons overzicht met hem beginnen. ‘De moeilijkheden die bij de samenstelling van een overzicht van de letterkunde in de Nederlandse Antillen rijzen, zijn van tweeërlei aard. De eerste betreft het materiaal als zodanig en is het gevolg van de gebrekkige inventarisatie van onze literatuur; onze literaire catalogi, het zij volmondig erkend, munten in de eerste plaats uit in onvolledigheid.’ (Debrot 1955, 1985: 107) Debrot zag de in de jaren vijftig nog gebrekkige bibliotheek-voorziening als de hoofdoorzaak van zijn probleem. Daarin is intussen veel verbeterd: in de bibliotheken zijn op alle eilanden, met uitzondering van Bonaire, ware schatkamers van Arubiana, Antilliana of Caribiana ingericht. Dank zij de bibliografische arbeid bij de Sticusa en aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen, waar Maritza Coomans-Eustatia en Stanley Criens aan bibliografieën werkten en werken, hebben we nu een aantal algemene en deeloverzichten tot onze beschikking. Toch valt er net als veertig jaar geleden nog heel wat te doen. Omdat dit boek voornamelijk op gepubliceerde documenten gebaseerd is, zou nader archiefonderzoek wellicht nog heel wat opleveren. Daarbij valt niet alleen, en misschien zelfs niet in de eerste plaats, aan die archieven te denken waarin het Nederlands koloniale verleden is gedocumenteerd, maar vooral ook aan die van andere kolonisatoren en meer nog de kerkelijke en regionale contacten: archieven in Spanje en Engeland, kerkelijke archieven in Italië, en vooral bibliotheken en archieven in Venezuela. Maar ook persoonlijke documentatie en verenigingsarchieven zouden interessant materiaal kunnen opleveren. Carel de Haseth bewees het met zijn artikelen over Cornelis Gorsira (Kerstkrant Amigoe 1991; 1992). De reconstructie van de toneelgeschiedenis zou met behulp van door de groepen bewaard archiefmateriaal onderzocht moeten worden. Maritza Coomans-Eustatia heeft interessante vondsten gedaan die uitnodigen tot systematische exploratie. Wat verder onderzoek ook zal opleveren, vast staat wel dat er inderdaad al veel definitief weg is. Dat heeft een ernstig gebrek aan detailkennis omtrent heel wat zaken tot gevolg. ‘De vraag laat zich stellen of bij volledige inventarisering het oordeel over onze literatuur anders zou uitvallen dan bij de huidige stand van zaken.’ (Debrot 1955, 1985: 109) Debrot dacht van niet omdat hij wilde aansluiten bij het Caraïbische gebied in zijn totaliteit. Maar ook daar is nog veel niet of onvoldoende onderzocht. Waar het beeld dat geconstrueerd wordt nooit op volledigheid kan bogen, is veronderstelde representativiteit het substituut.
Het doel van dit boek was op grond van documenten een overzicht te geven van de ontwikkeling van de Arubaanse en Nederlands Antilliaanse literatuur. Het materiaal leidde allereerst naar de oratuur van de vele jaren ‘voor de letters’. Die was er ontegenzeggelijk in georganiseerde vorm en kende een traditie met speciale ‘vertolkers’. Ze lijkt met haar liederenschat een integraal onderdeel van het dagelijks leven geweest te zijn. Specifieke vormen waren traditie bij vaste daarvoor aangewezen gelegenheden. Voortgaand onderzoek zou vooral moeten proberen om, met behulp van de overgeleverde varianten, de oorspronkelijke vormen zo zuiver mogelijk te reconstrueren. De erkenning van het vluchtige dat aan de oratuur inherent is, zou moeten inspireren tot blijvende aandacht voor de moderne vormen die een grote rol spelen. Het ontbreekt bijvoorbeeld nog aan nauwgezette documentatie en studie omtrent de oratuur rond het jaarlijkse carnaval. Zodra er faciliteiten in de vorm van drukkerij, uitgeverij en boekhandel aanwezig waren, ontstonden er vormen van literatuur. In de koloniale fase bracht die voornamelijk in de nieuwsbladen verschijnende gelegenheidsgedichten voort. Literatuur was nog geen apart domein maar speelde wel een beperkte rol in het dagelijkse leven; ze sloot nauw bij het Eurocentrische | |
[pagina 335]
| |
gedachtengoed van de witte elite aan. Wellicht zou archiefonderzoek nog interessant materiaal kunnen opleveren over de individuele en georganiseerde leesgewoontes van die maatschappelijke groep. Toneelvoorstellingen werden in een vroeg stadium verzorgd. Van de bijna twee eeuwen oude toneelgeschiedenis zou een afzonderlijke detailstudie gemaakt kunnen worden; een aanpak in de trant van Boskaljon (1958) zou veel interessants opleveren. De mondelinge traditie vond haar bevestiging in de ‘elocuencia’. De dichter-orator schitterde niet alleen in de negentiende eeuwse ‘gezellige vereniging’ maar speelde tot voor kort ook een belangrijke rol in allerlei bijeenkomsten op alle zes de eilanden. Vele aankomende dichters gebruikten het nieuwsblad als proeftuintje. De journalist-auteur en de negentiende eeuwse veelal vertaalde en geadapteerde feuilletons verdienen nadere bestudering. Over de begrenzing van de Antilliaanse literatuur, wie en wat er wel dan niet toe zou behoren, werd en wordt heel wat gepraat en geschreven. Het werk dat door het ‘alternatieve circuit’ geproduceerd, gedistribueerd en massaal geconsumeerd werd en wordt, maakt discussie over de kwalitatieve afbakening noodzakelijk. Welke rol kan de literatuur spelen bij de invoering van het Papiamento en Engels als onderwijstaal; op welk niveau maken de jongeren kennis met hun moedertaal?
De Antilliaanse literatuur kent een veeltalige ontwikkeling en ontplooiing. Het Papiamento werd op de Benedenwindse eilanden steeds belangrijker; op de Bovenwinden werd het Engels altijd en in alle sectoren van het leven gebruikt. De Antillen dronken uit drieërlei culturele bron: de oorspronkelijk Indiaanse (hoewel die invloed in de literatuur moeilijk te traceren valt), de Europese van passant en kolonist of verre voorvader en naaste buurman, de Afrikaanse traditie die voor de grote meerderheid van de bevolking telt. Acculturatie, creolisering zou Cola Debrot zeggen, ‘een nieuwe mens’ zei Pierre Lauffer, waren het positieve gevolg. (Koot & Ringeling 1984) Ondanks alle twintigste eeuwse pogingen slaagde het ‘Nederlandse element’ er nooit in zijn taal in wat achtereenvolgens kolonie, rijksdeel of koninkrijkspartner genoemd werd, te integreren. In de tijd van de slavernij bezaten de Europese talen Engels, Nederlands en Spaans het monopolie in de literatuur, maar werd de oratuur in de volkstalen verwoord. Na de emancipatie werd het Papiamento ook geschreven, gedrukt en gelezen. In de loop van deze eeuw werd de ‘taalstrijd’ mede door de literatuur beslist ten gunste van de moedertalen. De literatuur was in haar beginfase en nog lang daarna voornamelijk produkt van het hoofdeiland Curaçao. Dat was niet alleen het grootste eiland, daar woonden steeds de meeste mensen en daar bevond zich het bestuur in de vorm van koloniaal gouvernement of centrale landsregering. De laatste decennia ontstonden er ook op de overige eilanden, vooral op Aruba en Sint-Maarten, literaire centra van enige betekenis. Het ‘letterkundig leven’ begon met de oratuur, waarna de literatuur pas veel later zou volgen, evenals de auratuur. Ze spelen alle drie tot vandaag de dag hun belangrijke rol. Oratuur, auratuur en literatuur vormen geen gescheiden entiteiten maar beïnvloeden elkaar in hoge mate, zodat er diverse mengvormen onstonden. Poëzie was vanaf het begin een veeltalig verschijnsel waarbij op verschillende momenten wel een bepaalde taal de voorkeur genoot. Het naar de redactie van een krant ‘ingezonden’ gelegenheidsgedicht ontstond al aan het begin van de vorige eeuw en is tot nu toe een veelgebruikt middel om aan de maatschappelijke discussie deel te nemen. Ook het toneelleven kent een lange traditie. Al vroeg brachten zich in een vereniging organiserende personen het bekende internationale repertoire. De toneelliteratuur ging de weg van vertaling en adapatatie naar origineel werk. Het proza ontstond in de nieuwsbladen. Schrijvers van ingezonden stukken ontwikkelden zich soms tot originele vertellers. Feuilletons, conta cuenta en combersashon waren | |
[pagina 336]
| |
al direct na de emancipatie in zwang. Voor sommmigen werden ze de vingeroefening voor verhalen en roman-feuilletons. De roman werd de enige vorm waarin het Nederlands zou domineren. Een serieuze auteur is in de Nederlandse Antillen en Aruba altijd een amateur, nooit een professional, omdat er met publiceren geen boterham te verdienen valt. De aanvankelijk nagenoeg afwezige vrouw kreeg in de loop van de twintigste eeuw een steeds belangrijker rol: eerst als louter consument van de Openbare Boekerij, later als organisator omdat het moderne bibliotheekwezen nagenoeg geheel in vrouwelijke handen is, als participant in de literaire salon en speciaal door haar opgerichte toneelvereniging en declamatieclub, als producent van toneeladaptaties en van dicht- en verhalenbundels, als onderwijsgevende, en vooral als motor achter de zich ontwikkelende jeugdliteratuur. Aan het einde van de achttiende eeuw ontstonden de eerste activiteiten van een soort ‘literair bedrijf’, in de vorm van uitgeverijen, boekhandels en bibliotheken. De krant fungeerde decennia lang als het enige literaire medium, totdat het specifieke letterkundige tijdschrift opkwam. De literatuurkritiek en het onderwijs van de eigen literatuur dateren pas van veel later datum. Daar zou de discussie over wat tot de Antilliaanse literatuur gerekend moet worden tot een zekere concensus leiden. Bestaat er één Antilliaanse literatuur of is er sprake van de letterkunde van zes cultureel van elkaar verschillende eilanden? De Nederlandse Antillen zijn een staatkundige constructie. Het is waar dat de bevolking zich vooral eilandelijk identificeert, dat een eenheidsgedachte een vooral Nederlands koloniale fictie was. (Koot & Ringeling 1984) Maar ondanks alle detailverschillen lopen er belangrijke lijnen parallel. Natuurlijk is het mogelijk om die verschillen te benadrukken, dit boek richtte zich vooral op de overeenkomsten. Er bleek toch meer gelijk dan eigen uit. De Nederlandse Antillen vormden van 1845-1986 een staatkundige eenheid. Nederland bracht als kolonisator zes in twee groepen ver uit elkaar gelegen en geïsoleerde eilanden samen. Het moederland voerde zowel in de vorige als de tegenwoordige eeuw een politiek die zich in tegenstelling tot de zo winstgevende belangrijke ‘Oost’ weinig gelegen liet liggen aan de kleine verliesopleverende eilanden en een stuk Zuidamerikaans vasteland in de ‘West’. Van de geringe aandacht ging een groter deel naar de plantage-kolonie Suriname dan naar de droge, op handel aangewezen Caraïbische eilanden uit. Zowel in Suriname als de Nederlandse Antillen vormde zich een eigen koloniale en post-koloniale literatuur. Het Nederlands ontwikkelde zich in deze beide nauw, een tijdlang zelfs staatkundig, met elkaar verbonden en toch gescheiden landen geheel anders. Een vergelijkende studie van de officiële taal en de literatuur van enerzijds Suriname, anderzijds de zes Antilliaanse eilanden en de rol daarbij van Nederland als kolonisator blijft een intrigerende vraag die in een niet al te verre toekomst nauwkeurig onderzoek en poging tot bestudering verdient. Ambitieuzer maar sedert het op initiatief van de Vlaamse Raad op 11 en 12 oktober 1991 gehouden colloquium niet meer volstrekt ondenkbare opgave zou gevonden kunnen worden in de studie van de positie van de Antilliaanse literatuur in het geheel van de Nederlandstalige, van ‘het Nederlands in de wereld’. De Arubaanse en Nederlands-Antilliaanse literatuur vormen een organisch deel van de Caraïbische literatuur. (De Roo 1980) Als de eilanden hun ‘vensters openzetten’, zoals Cola Debrot dat jarenlang bepleitte, welke verschillen, maar vooral: welke overeenkomsten, zouden dan blijken? Zou er in die grote archipel, ondanks alle uit de koloniale situatie resulterende taaldifferentiatie, niet een veel belangrijker cultuurhomogeniteit bestaan? Vergelijkende bestudering van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse literatuur vanuit een Caraïbisch perspectief lijkt noodzakelijk om deze uit haar regionale isolement te bevrijden. |
|