Schrijven is zilver, spreken is goud
(1994)–Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdOratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba
[pagina 121]
| |
4.5. Een volk dat leest is een beschaafd volkDe Pool (1935) getuigde dat er einde vorige eeuw op Curaçao veel gelezen werd, hij las er het hoge peil van de toenmalige beschaving aan af. Welke mogelijkheden bezaten de inwoners? De georganiseerde leesactiviteiten zouden in vijf categorieën ingedeeld kunnen worden. Naast de particuliere, zouden er verenigings-, winkel- en openbare bibliotheken onderscheiden kunnen worden. Daarnaast waren er georganiseerde leesverenigingen. De leesbevordering werd in de decennia na de emancipatie serieus genomen.Ga naar eind[75] Wie dat wilde kon eind negentiende eeuw een aardig particulier bibliotheekje opbouwen uit de winkelvoorraden waarmee de aan drukkerijen en krante-redacties verbonden boekdistributiecentra wekelijks in de bladen adverteerden. Neumann, Jonckheer en vooral Bethencourt waren goed voorzien. Daarnaast bleek het door de steeds beter en sneller wordende verbindingen mogelijk rechtstreeks van de Nederlandse exporteur zowel boeken als tijdschriften te betrekken. Gedetailleerde gegevens of er van deze mogelijkheden gebruik werd gemaakt ontbreken. De zich in de krant weken- of zelfs maandenlang herhalende advertenties duidden in elk geval niet op een grote omzet of omloopsnelheid van de aangeboden titels. Wie niet wilde of kon kopen had echter diverse mogelijkheden om via lenen zijn lectuurvoorziening op peil te houden. Even veelzijdig als het verenigingsleven was, ontwikkelden zich de verenigingsbibliotheken in sociëteit, loge, maatschappij, militair tehuis of toneelgebouw. Geen enkele organisatie wilde het zonder een eigen boekerij stellen.Ga naar eind[76] Indien het financieel enigszins mogelijk was, richtte men als zichzelf repecterende vereniging een leestafel met kranten en tijdschriften of een leesbibliotheek in, voorzien van boekwerken, een administratie en een bibliothecaris. Er waren rond de eeuwwisseling veelvuldig particuliere initiatieven om boeken aan te schaffen en uit te lenen. Dat soort zaken werd in die dagen nog niet als een cultuurtaak van de overheid gezien. Maar wat was er nu precies aanwezig in die bibliotheken? Wat zouden ze ons nu nog kunnen leren omtrent lezen en letterkunde? | |
Het Leesgezelschap Tot Nut en GenoegenEen leesgezelschap was volgens de contemporaine Van Dale een ‘gezelschap van personen, die voor gemeenschappelijke rekening boeken enz. lezen. Ook: gezelschap waar voorlezingen gehouden worden’. Beide vormen komen we tegen rond de eeuwwisseling; over beide zijn nadere gegevens schaars. Begin jaren zeventig bestonden op Curaçao in elk geval twee leesgezelschappen. Over ‘het zeer geheime Concordia’ liggen vele sluiers die om opheldering vragenGa naar eind[77], van Concordia et Profectus (1880) is nauwelijks iets bekendGa naar eind[78], wat ook geldt voor het leesgezelschap ‘Wilhelmina’ dat in 1905 als instituut lid was van de Groep Nederlandsche Antillen van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Van La Precaucion is iets meer overgeleverd, het wilde in 1872 een zondagsschool openen, voor ‘kosteloos onderwijs aan de armen, in de Nederlandsche en Spaansche taal en de vakken voor het lager onderwijs’. De inschrijving hiervoor vond plaats in de vergaderzaal, die dit gezelschap dus kennelijk had.Ga naar eind[79] De voordrachten voor leden, een geleerde bibliothecaris in de persoon van L. Kranwinkel, een eigen zaal waar zo'n honderd mensen in konden, de maandelijkse bijeenkomsten, en het zondagsschool-initiatief duiden op een aanzienlijk leesgezelschap. Van het ‘Leesgezelschap Tot Nut en Genoegen’ is een keurig gedrukt officieel reglement bewaard, gedateerd op 7 februari 1883, dat als voornaamste doel noemde, ‘aan de leden, zooveel de middelen dat toelaten, nuttige en aangename lectuur te verschaffen’. Het aantal leden bestond uit niet meer dan vijfentwintig. Toelating moest schriftelijk aan het bestuur verzocht | |
[pagina 122]
| |
worden. Dat jaarlijks gekozen bestuur bestond uit vijf ‘commissarissen’ die een voorzitter uit hun midden kozen en de werkzaamheden onderling regelden. De algemene vergadering besliste over de aanneming van de leden. Er was een nogal hoge financiële drempel. De middelen werden verkregen door ‘entreegelden’ ten bedrage van vijftien gulden, een forse contributie van 25 gulden per jaar (per kwartaal vooruit te voldoen), boetes die lang niet mals waren, en een jaarlijkse verkoopactie, waar ‘de gerouleerd hebbende boeken’ verkocht zouden worden aan de meest biedende. Wie op deze kennelijk belangrijk geachte vergadering niet aanwezig was, betaalde niet minder dan drie gulden boete. Wanneer de ‘lijst’ niet behoorlijk werd ingevuld moest een gulden boete betaald worden; op de ‘lijst’ werd bijgehouden welke werken iemand leende. Het ‘doorlenen’ aan derden kostte een lid direct al niet minder dan vijf en bij herhaling zelfs tien gulden boete, een fors bedrag! Een strenge bepaling die op Curaçao kennelijk niet overbodig was, gezien de herhaaldelijk gemelde gewoonte om kranten en boeken van en aan elkaar te lenen in plaats van zelf te kopen. Een rekensommetje leert dat het gezelschap in elk geval kon beschikken over een aardig bedrag aan inleggelden, contributies, talrijke mogelijke boetes en de jaarlijkse verkoop van de gelezen exemplaren. De nuttige en aangename lectuur werd gevormd door tijdschriften, ‘illustraties’ en boekwerken, zonder verdere aanduidingen, die door het bestuur besteld zouden worden, kennelijk zonder inspraak van de leden. De kranten, vaak zo'n veelzeggende informatiebron, zwegen over dit leesgezelschap: er waren geen berichten over vergaderingen. Maar uit een oproep voor de jaarlijkse verkoop (C.C. 23, 30 VIII 1895) blijkt dat het leesgezelschap na ruim tien jaar nog bestond en Nederlandse, Duitse, Engelse en Franse tijdschriften met algemene inhoud liet roulerenGa naar eind[80], lectuur die het nuttige en aangename verenigde. Deze groep mensen organiseerde zich om populair-wetenschappelijke tijdschriften voor gezamenlijke rekening te lezen, een ‘leescirkel’ dus. Een bode bracht de leesstof rond; er was geen sprake van regelmatige bijeenkomsten om over het gelezene te discussiëren, alleen van een jaarvergadering en algemene vergaderingen. Het gezelschap bezat geen eigen lokaliteit, de algemene vergaderingen werden bij een van de leden thuis gehouden en de jaarlijkse verkoop vond binnen het Fort plaats. Wie waren de leden? Gezien de aanzienlijke inleggelden en contributies moeten het wel leden van aanzienlijke stand geweest zijn. De namen van de bestuursleden verraden iets, de overige leden bleven in het duister, want de ledenlijsten en de administratie zijn niet bewaard. De eerste voorzitter E.D.E. van den Bossche was Gezaghebber van Aruba, Bonaire en Sint-Maarten en Voorzitter van de Koloniale Raad. Eerste secretaris J.A. Tydeman was predikant op Bonaire en Curaçao. Willemse zou misschien de latere waarnemend gezaghebber van Saba geweest kunnen zijn. Een aanzienlijk gezelschap van Nederlanders dus. Hoeveel leesgezelschappen er rond de eeuwwisseling waren, hun officiële status, doel en werkwijze, hun activiteiten, wie er lid waren, wat ze lazen, in welke talen en over welke onderwerpen, en hoe ze hun boeken aanschaften, dat blijven voorlopig nog open vragen. | |
De bibliotheek van Sociëteit De GezelligheidDe op 12 april 1871 op W.K.C. Sassens initiatief opgerichte sociëteit richtte al heel snel een speciale leeskamer in, waar alle enigszins op de voorgrond tredende bladen als de Star Herald van Panama, de Revista Chilena, de Fliegende Blätter, de Illustrierte Zeitung, El Mundo Nuevo, Harper's Magazine, de New York Herald, een keur van Nederlandse bladen, waaronder de Nieuwe Rotterdamsche Courant en de Maasbode lagen. Alles wat op Curaçao verscheen, controversieel | |
[pagina 123]
| |
of niet, werd automatisch ter lezing gelegd in deze cosmopolitisch georiënteerde bibliotheek. (Hartog 1971) Het eerste reglement van de bibliotheek dateert van 17 september 1874. Men stelde een ‘bibliotheekknecht’ aan, die later officieel bibliothecaris werd genoemd. De uitleen-afdeling was niet minder dan zeven uur per dag open.Ga naar eind[81] De bibliotheek was overwegend literair. Van de talen was het Nederlands het best vertegenwoordigd met een heel gevarieerd aanbod. Maar Spaans was een heel goede tweede, zeker als we in gedachten houden dat men de boeken in Nederland aanschafte. (Hartog 1971) Er waren ook veel in het Spaans vertaalde werken. In het Frans vertaald werk daarentegen kwam weinig voor, in het Duits op enkele Russische auteurs na helemaal niet. Dat zegt iets over de taalvoorkeur bij het lezen.Ga naar eind[82] Er is hier van een aanzienlijke verenigingsbibliotheek sprake, met een grote voorraad algemene naslagwerken, informatieve boeken, serieuze literatuur en ontspannende lectuur in vier talen - kortom ‘nut en genoegen’ in overvloed voor de bemiddelde leden. De Franse Dumas was er ook in Nederlandse en Spaanse vertaling, niet in het Engels. De Spaanse auteur Perez Galdos kwam niet in vertaling voor. De Duitse Goethe kon men ook in het Engels en Spaans, niet in het Nederlands lenen. Charles Dickens was er in het Engels, Nederlands en Spaans, Flaubert in het Frans en Spaans, evenals P. Bourget. Uit deze vertalingen blijkt nogmaals dat Spaans een relatief belangrijke taal in de bibliotheek moet zijn geweest. Tegenover al deze boeken valt het op hoe weinig er van en over Latijns-Amerika was. Over de regio bezat men alleen een paar reisbeschrijvingen, zoals die van Dominee G.B. Bosch, H. van Kol en K. Martin. Dat men van eigen Curaçaose bodem alleen maar Spaanstalig werk had, in de vorm van almanakken, Corona Funebre, en van D.D. Salas Raul en Josefina toont nog een keer het belang van het Spaans aan. Dit soort sociëteitsbibliotheken, die open waren voor lezen en lenen ten behoeve van leden en hun introducees, kregen al min of meer het karakter van een algemene bibliotheek, want ze waren niet meer strikt besloten. Maar veel vragen blijven onbeantwoord wegens het ontbreken van gegevens omtrent de administratie: welke titels werden hoe frekwent aan wie uitgeleend. Alleen ‘heren’ waren sociëteitslid, wat was de rol van de vrouw, namen de herenleden ook boeken mee voor de dames thuis?Ga naar eind[83] | |
De winkelbibliotheek van de Gebroeders JonckheerTegenover de relatief besloten verenigingsbibliotheken, die zich toch allereerst op de eigen leden richtten, zouden we de zogenaamde winkelbibliotheken kunnen stellen, die hun economische bestaansrecht juist aan een zo groot mogelijke lezerskring moesten ontlenen. Hadden de eerste vooral de ‘nuttige’ boeken die tot een verstandelijke, zedekundige of religieuze ontwikkeling moesten bijdragen, de tweede zullen ongetwijfeld de ‘aangename’ in voorraad gehad hebben, waarvan de eigenaar van zo'n winkelbibliotheek veronderstelde dat ze veel zouden worden geleend en dus de investering zouden rechtvaardigen. Commercie contra ideologie, of idealisme dat economisch dekkend was? Het post-emancipatoire Curaçao heeft in elk geval twee belangrijke uitleenbibliotheken gekend, die aan een drukkerij-uitgeverij-boekhandel verbonden waren. Met name A. Bethencourt y Hijos moet in zijn zaak een grote bibliotheek gehad hebben, maar alle gegevens daarover ontbreken.Ga naar eind[84] De krantenadvertenties en Bethencourts speciale bladen om zijn boeken aan te kondigen maakten geen specifieke melding van de bibliotheek. Van de bibliotheek van de Gebroeders Jonckheer bleef op gelukkige wijze een catalogus bewaard, waarin tegelijk het uitleenreglement werd opgenomen.Ga naar eind[85] Voor de klanten gold een vaste abonnementsprijs, niet een tarief per werkelijk geleend exemplaar. De leners moesten twee gulden per kwartaal of 75 cent per maand vooruit betalen. Daarvoor mochten ze één boek maximaal twee weken in huis | |
[pagina 124]
| |
halen. Als we van een langzame lezer uitgaan, was de prijs per geleend boek dus al gauw een kwartje, wat niet gering was in vergelijking met de toenmalige boekenprijs. Een snelle lezer was natuurlijk veel voordeliger uit. Wie dat wilde, kreeg nadrukkelijk de mogelijkheid om het geleende boek te kopen voor de prijs die voorin steeds vermeld was. Hier zien we dus de koppeling bibliotheek-boekhandel tot stand komen. Zodra tien abonnés om een boek vroegen, werd het gekocht en in de bibliotheek geplaatst. Zou dat leenaantal het economische break even point geweest zijn? Jonckheers winkelbibliotheek was bepaald niet zo groot. Voor hun geld konden, volgens het wervende praatje in de catalogus, ‘las numerosas clientes’ kiezen uit 77 auteurs en 190 titels die samen goed waren voor 375 banden. Iedere titel bestond dus uit gemiddeld twee delen - een vorm van normale klantenbinding. Hier verraadt de taal dat de gebroeders, in tegenstelling tot de deftige heren-sociëteit, kennelijk in de eerste plaats aan ‘dames’ uitleende. De winkelbibliotheek stond op een behoorlijk literair peil met een overwegend aanbod van fictie in de vorm van romans.Ga naar eind[86] Van Curaçao zelf was D.D. Salas met Josefina te leen, verder niets. Deze winkelbibliotheek lijkt te bevestigen dat men romans geneigd was te lenen. Maar de aanzienlijke verenigingsbibliotheken bezaten juist weer wel veel naslagwerken en informatieve lectuur. Het is jammer dat we over geen enkele administratie van dit soort bibliotheken meer beschikken. Na en naast de particuliere bibliotheken van incidentele lees-enthousiastelingen, besloten en enigszins elitaire leesgezelschappen die zich op eigen kring of de ontwikkeling van het volk richtten, verenigingsbibliotheken die hun deuren mede op een kier zetten voor introducees, commerciële winkelbibliotheken die openstonden voor iedereen die wilde betalen, verschenen in het eerste decennium van de twintigste eeuw de semi-openbare bibliotheken op basis van particulier initiatief en particulier kapitaal, maar met officieel overheidstoezicht. Pas in de jaren twintig zouden de eerste ‘echte’ openbare bibliotheken ontstaan op initiatief en met geld van de overheid. Na de Sociëteiten, de Vrijmetselaarsloges, (lees)verenigingen en de Kerk zal nu de Koloniale Overheid haar taak als volksopvoeder in dezen gaan inzien en aanvatten.Ga naar eind[87] | |
Lezen in missielandWat de ‘leesbevordering’ betreft verkeerde de R.K. kerk in een dualistische positie. Ze erkende het grote belang van lezen voor de volksontwikkeling en kende aan lectuur een essentiële karaktervormende invloed toe. Het was dus zaak dat het hele volk las en dat boeken en tijdschriften zo dicht mogelijk bij het lezerspubliek gebracht werden. Maar dan wel de juiste, katholieke lectuur. Daartoe dienden de verenigingen eigen bibliotheekorganisaties te ontwikkelen. Zo kregen de op het eiland gestationeerde en bezoekende militairen speciale ‘veilige’ boekerijen, en werd de jeugd door middel van de bibliotheek van de Runion San Hose en de Sint Thomas kring opgevoed. Moest de jeugd enerzijds afgeschermd worden van ‘slechte lectuur’, want die zou zeer nadelig zijn en die werd dan ook in felle bewoordingen bestreden, anderzijds was het lezen belangrijk om de eigen visie te verspreiden. Het gevolg was het propageren van eigen bladen en die vullen met de juiste pakkende leesstof in de vorm van populaire dialogen, feuilletons, recensies, algemeen ontwikkelende en vormende artikelen over de kerkgeschiedenis en grote religieuze voorgangers in verleden en heden: ‘De katholieke bladen bewerkte[n] het volk en wezen op het groote nut van goede en degelijke lectuur. Daar moest immers een dam opgeworpen worden tegen dien verderfelijken stroom van Spaansche en Engelsche lectuur, die het godsdienstig leven in zoovele harten en huisgezinnen verpestte.’ (Gouden jubileum 1920: 141) Bladen en boeken kenden via kerkelijke medewerkers hun eigen verspreidingskanalen, die ook al weer dichter bij het volk stonden dan de officiële boekhandels. Het ‘belangeloze’ | |
[pagina 125]
| |
auteurschap van de paters kende geen financieel winstoogmerk, waardoor de juiste lectuur, bovendien gedrukt op de eigen persen en door vrijwilligers gedistribueerd, voor enkele dubbeltjes bij de naar men nastreefde talrijke lezers terecht konden komen. De oplagen waren aanzienlijk. |
|