Schrijven is zilver, spreken is goud
(1994)–Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdOratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba
[pagina 78]
| |
3.3. Koloniale leescultuurGegevens over vroeg-negentiende eeuws boekenbezit en leesgewoonten zijn uitermate schaars. Voorzover er al een naam bekend is, bewaren zowel de contemporaine als latere bronnen een diep stilzwijgen over de voor ons juist zo interessante bijzonderheden omtrent de verenigingen. Enkele passanten die over hun bezoek aan de eilanden schreven deelden soms iets mede over lezen en boeken. Andere mogelijke bronnen als brieven, dagboeken, reisbeschrijvingen en contemporaine of historische romans ontbreken tot nu toe jammer genoeg nog. Via incidentele historisch-biografische bronnen weten we soms nog iets over particulier boekenbezit in de eerste helft van de 19de eeuw. Zo weten we via De Pool (1988) dat Mordechay Ricardo begin 19de eeuw al veel boeken bezat, maar we kennen de titels niet. Van de bekende Curaçaose musicusdichter J.S. Corsen weten we via Rutten (1983) dat er bij hem thuis in het midden van de eeuw een ruim voorziene boekenkast was, met vooral veel Franse literatuur erin, ‘zodat zijn leeshonger op geen enkele wijze aan banden werd gelegd’, evenwel eveneens zonder verdere bijzonderheden of titels. Renkema (1981: 68-69) klaagde erover dat de planters zo weinig landbouwkundige werken bezaten, maar de ‘reisverhalen, historische werken en de geschriften van Rousseau en Voltaire’ die hij in het bezit had aangetroffen interesseren ons juist meer. Naast krante-berichten in de vorm van advertenties vormt onderzoek van boedelbeschrijvingen zoals Renkema verrichtte, een van de weinige mogelijkheden om meer details over particulier boekenbezit te weten te komen. Onderzoek in een groot aantal boedelbeschrijvingen van plantagebezitters en stadsbewoners, van eenvoudige handwerkslieden tot de rijkste families, alleenstaande mannen en vrouwen zowel als gezinshoofden, verdeeld over een tijdvak van 1820 tot 1873, leverde slechts een mager resultaat op wat eventueel boekenbezit betreft. Meestal werd er geen enkel boek, zelfs geen bijbel, in de boedelbeschrijving vermeld. De rijke weduwe A.C. Ellis bezat drie boeken, G. Striddels was met twee kisten met daarin 32 ‘hoogduitsche boekdeelen’ een uitzondering. Zelfs in de wel zeer aanzienlijke boedel van Mej. G. Berch, gescheiden van A. Evertsz, waarvan de beschrijving drie weken in beslag nam en 145 dubbele pagina's besloeg, volgeschreven met zilveren en gouden sieraden in allerlei vorm, obligaties, hypotheken, huizen, grond en slaven, waren slechts ‘een hebreeuws bijbeltje met karetten band in goud gemonteerd’ en ‘een bijbel met zilveren slootje’ aanwezig, weliswaar dertien schilderijen, maar geen boeken.Ga naar eind[29] Met deze gegevens kunnen we niets anders dan concluderen dat het bezit van een eigen bibliotheek van enige omvang kennelijk nogal uitzonderlijk was. Zijn de gegevens over vroeg-negentiende eeuws boekenbezit dus uiterst schaars, we weten wel dat er veel meer gelezen werd dan de plaatselijke drukker produceerde. Wat men las, werd geïmporteerd. Het is bekend dat boeken soms geveild werden, maar we hebben geen enkele catalogus. De partijen zullen waarschijnlijk ook wel niet zo uitgebreid geweest zijn, dat zo'n catalogus nodig was. Uit Lee's advertenties weten we dat hij buitenlandse boeken in de verkoop had, maar hoe groot zal de rechtstreeks door de lezer gerealiseerde import geweest zijn? Tijdschriften kwamen we, op ‘Spectators’ na, nog niet tegen; die verschenen ook pas in de loop van de negentiende eeuw in groter getale. Wat het lezen betreft kunnen we drie vormen onderscheiden. Waar de welgestelde zich het aanschaffen van een eigen boekerij kon veroorloven, moesten minderbedeelde individuen zich organiseren om toch in staat te zijn de (kostbare) boeken te bemachtigen; ze richtten een leesvereniging op. Daarnaast werd een minder gesloten bibliotheekwezen net voor de eeuwhelft het domein van particulier initiatief; leesbevordering was in tegenstelling tot vandaag de dag nog geen onderwerp van enige overheidszorg. In sommige gevallen namen nieuw in de kolonie gearriveerde passanten en kolonisten boeken mee, dat is in elk geval bekend van dominee G.B. Bosch en pastoor M.J. Niewindt.Ga naar eind[30] | |
[pagina 79]
| |
Maar ook autochtone Joden bezaten boeken, evenals sommige plantage-eigenaren en een waarnemend gouverneur.Ga naar eind[31] Dat waren dus allen aanzienlijke en rijke personen; wat niet wilde zeggen dat het omgekeerde ook gold, dat rijk zijn zeker betekende er een bibliotheek op na te houden. In een enkel geval kon via intekenlijsten nog wat achterhaald worden over wat er in het moederland rechtstreeks gekocht werd.Ga naar eind[32] Mag lezen dan geen algemene gewoonte geweest zijn, ook niet van de aanzienlijken, er waren individuele uitzonderingen. Lezen was in de kolonie niet zo uitzonderlijk als men soms wel wilde doen geloven. (Emmanuel 1970: 444) | |
Leesverenigingen en uitleenbibliothekenUit de ons ter beschikking staande gegevens weten we dat er in de negentiende eeuw enkele leesverenigingen actief zijn geweest, maar veel meer dan het bestaan ervan is helaas niet overgeleverd. Boeken uit particulier bezit werden wel (vaak) uitgeleend. Dat duidt op schaarste of zuinigheid. Dominee Bosch stelde zijn ‘aanmerkelyke’ boekerij voor vrienden beschikbaar. Uit dit particuliere initiatief kwam volgens Hartog in het jaar 1821 het eerste officiële leesgezelschap voort, zonder dat hij evenwel meer bijzonderheden verstrekte dan dat het maar korte tijd bestond.Ga naar eind[33] Uit enkele krante-berichten kunnen we wel opmaken dat het ‘lees college’ zoals het zich noemde een officieel karakter had, met inschrijving, afspraken over het lezen, een veiling nadat de boeken gelezen waren, een daaruit eventueel voortvloeiende restitutie van het inschrijfgeld, terwijl er een uitleenadministratie was met een lijst die door een administrateur werd bijgehouden. Omdat er niets bekend is over eventueel gezamenlijk lezen, maar in de krant alleen het rondgaan van de boeken gesuggereerd werd, nemen we aan hier met een ‘leescirkel’ te doen te hebben.Ga naar eind[34] Behalve een paar berichtjes in de krant ontbreken alle gegevens over deze waarschijnlijk oudste Curaçaose leescirkel. Rond 1829 moet er een leesvereniging onder de naam Neêrlandsch Eersteling op Sint-Maarten geweest zijn, waarover we ook maar via slechts één getuige wel heel summier zijn ingelicht, wat extra jammer is omdat de officiële naamgeving wel een zekere organisatiegraad suggereerde.Ga naar eind[35] Een nieuwe vorm van leesorganisatie ontstond vanaf de eeuwhelft toen een besloten bibliotheek een gebruikelijk onderdeel werd van een algemene sociëteit, die als hoofddoel het ‘gezellig verkeer’ voor haar leden nastreefde. Op 1 januari 1850 begon er blijkens een advertentie een Leessociëteit in Hotel Concordia. Deze heeft in elk geval een aantal jaren gefunctioneerd.Ga naar eind[36] De hotels waren plaatsen waar altijd lectuur in speciaal daarvoor ingerichte leeskamers aanwezig was, als trekpleister en service voor het buitenlandse publiek in het algemeen en voor geabonneerde ingezetenen. Later bleek het dat de vereniging zich ‘Leessociëteit tot Nut en Uitspanning’ noemde en dus een meer georganiseerd karakter gekregen had, ook al omdat de leden via advertenties ter vergadering opgeroepen werden. Wat er op die bijeenkomsten gedaan werd - werden er alleen zakelijke aspecten afgehandeld of werd er ook gezamenlijk gelezen, waren er discussies en inleidingen - viel jammergenoeg niet te achterhalen. Op 25 april 1863 treffen we nogmaals een dergelijke Leessociëteit aan in het Internationaal Hotel, die ‘nieuwsbladen’ in verschillende talen volgens een officieel omschreven programma voor ‘heeren inteekenaren’ ter lezing aanbood. Het speciale leesvertrek was de gehele dag en ook 's avonds open en stond onder toezicht van ‘een geschikt persoon’. De contributie was opgenomen in het normale lidmaatschapsgeld.Ga naar eind[37] De overgeleverde gegevens zijn schaars. Er werd in verschillende talen gelezen, er was een bediende voor de ‘heren’ aanwezig. De leessociëteit was als onderdeeltje van het totale sociëteitsleven een mannenaangelegenheid, van vrouwelijke lezers bleek niets. Stelde dominee Bosch zijn bibliotheek nog gratis beschikbaar als vriendendienst, rond de eeuwhelft werd voor het eerst het uitlenen van boeken op commerciële basis aangepakt. Naast de leesverenigingen namen particulieren het initiatief tot een vroege vorm van een | |
[pagina 80]
| |
commerciële uitleenbibliotheek. Op 1 maart 1842 opende Cornelis Gorsira zijn particuliere bibliotheek voor alle belangstellenden die tegen betaling van anderhalve gulden per maand werken konden lenen, waartoe hij een reglement en een catalogus had samengesteld, waarvan het eerste deel voor vijftig cent te koop was. Uit latere krante-berichten weten we dat de bibliotheek het meer dan tien jaar heeft volgehouden, maar bijzonderheden ontbreken.Ga naar eind[38] Wel kan geconcludeerd worden dat het lidmaatschap van een dergelijke bibliotheek alleen bij regelmatig lezen loonde, want het maandelijkse contributiebedrag beliep immers de gemiddelde nieuwwaarde van een boek. Particulieren, hotelexploitanten en specifieke leesverenigingen organiseerden dus leesvormen waar boeken en vanaf de eeuwhelft ook tijdschriften, circuleerden tegen een vaste maandelijkse contributie. Zonder uitzondering kunnen we wegens gebrek aan concrete gegevens niets naders erover te weten komen. Het Antilliaanse leesonderzoek verkeert nog in een beginfase, via eventuele particuliere archieven valt er misschien nog veel te achterhalen. Uit de ons nu ter beschikking staande gegevens weten we in elk geval dat diverse leesverenigingen in het koloniaal culturele leven een zekere rol hebben gespeeld. Hadden de sociëteiten een besloten karakter, de particuliere uitleen stond open voor iedereen die het maandelijkse abonnementsgeld betaalde. Bibliotheken die aan een boekhandel verbonden waren, zoals A. Bethencourt die later zou exploiteren, kende men in de eerste helft van de eeuw nog niet. Het mag ook duidelijk zijn dat het bibliotheekwezen een zaak van particulier initiatief geacht werd. Bij elkaar lijkt het wel dat er in de kolonie, met een bevolking van zo'n vijfentwintigduizend, heel wat gelezen werd, maar deze gegevens hebben betrekking op een halve eeuw. We weten niets over het aantal leden, de uitleencijfers, hoe lang de leesclubs het volhielden. Wat wel vaststaat is dat via al deze kanalen alleen buitenlandse lectuur bij de lezer kwam, domweg omdat er nog nauwelijks eigen leesstof voorhanden was. Behalve een krant(je) en incidentele uitgaafjes was de Curaçaose lezer voor zijn leesontwikkeling aangewezen op wat uit den vreemde kwam. Wat de overige eilanden als Bonaire, Saba en Sint-Eustatius betreft weten we over het begin van de negentiende eeuw helemaal niets; we zullen ons van het lezen daar niet veel moeten voorstellen, want dominee Bosch (1836: 91) schreef over Aruba: ‘De tijd wordt er, op eene enkele uitzondering na, niet met lezen doorgebragt, ook omdat men eene spreuk uit de oudheid, verkeerdelijk uitgelegt, en van voorouders gehoord heeft: “Dat men van lezen gek kan worden”.’
Al weten we nu wel van het bestaan van enkele leesverenigingen en bibliotheken, we weten niet meer wát daar gelezen werd. Het is daarom gelukkig dat we over die inhoudelijke kant iets meer aan de weet kunnen komen via enkele inboedellijsten waarin particuliere bibliotheken beschreven werden, vanaf het begin van de eeuw tot na de eeuwhelft. Blijft natuurlijk de heikele vraag of extrapolatie geoorloofd is, of welgestelde particulieren hetzelfde aanschaften als wat in een bibliotheek circuleerde. | |
‘Zeg mij wat uw boeken zijn...’Enkele boedelbeschrijvingen leverden via de erin opgeschreven titels een aantal gegevens op omtrent leesinteresse, onderwerpen en genres, taalvoorkeur, ouderdom en waarde van vroegnegentiende eeuwse bibliotheken. Naarmate de eeuw vorderde lijken de bibliotheken in omvang toe te nemen. Reden om er enigszins uitvoerig bij stil te staan.
Haim Abinun DeLima (1765-1833) behoorde misschien niet tot het echte patriciaat zoals Krafft (1951) dat beschreef, maar in elk geval wel tot de aanzienlijke ingezetenen, want hij was onder meer officier van de Nationale Garde geweest, lid van de Grote Raad, de eerste Joodse verte- | |
[pagina 81]
| |
genwoordiger in de schoolcommissie van 1816, enig Joods lid in de commissie die in 1818 orde op zaken moest stellen in het geldwezen, en leidende figuur in de Joodse gemeente als strijdbaar woordvoerder en afgevaardigde in het conflict van 1820 dat de Joodse gemeente in tweeën scheurde. Zijn uiteenzettingen in de krant leidden tot de door de gouverneur opgelegde bepaling van preventieve censuur, die tot 1 januari 1866 van kracht zou blijven. Zowel de hem opgelegde belastingaanslagen als de boedelbeschrijving toonden zijn economische welstand, bestaande uit onder meer grond, huizen, de plantage Oostpunt en een flink aantal van vijfentwintig slaven. Huizenbezitter-handelaar-plantage-eigenaar Haim Abinun DeLima was dus zowel een sociaal vooraanstaand als economisch welvarend persoon, die het zich kon veroorloven een eigen bibliotheek aan te schaffen. Uit de inventarislijst blijkt dat er zich in twee boekenkasten een catalogus bevond, die bij de boedelbeschrijving kennelijk werd gecopieerd. Waarschijnlijk hebben we de lange in extenso weergegeven lijst van boeken dus te danken aan de nauwkeurigheid waarmee DeLima zelf zijn bezit heeft bijgehouden. Hij bezat 391 banden.Ga naar eind[39] DeLima's bibliotheek bevatte boeken in het Nederlands (70 titels), Engels (28 titels), Spaans (17 titels), Frans (30 titels) en woordenboeken voor Latijn, Italiaans, Portugees en Duits. DeLima bezat weinig over taalkunde, kunst, filosofie en godsdienst, maar des te meer over sociaal-politieke problemen, literatuur, aardrijkskunde, geschiedenis en vooral reisbeschrijvingen. Met name het groot aantal naslagwerken was opvallend. Gezien de totale omvang van de bibliotheek bezat DeLima niet erg veel literatuur, maar Cervantes' Don Quichotte, Gellerts brieven, Homerus' Ilias en Odyssee, een vertaling van Ovidius' Metamorphosen, Fénélons Télémaque en de complete werken in negentien delen van Vader Cats waren present. Als Curaçaoenaar zal DeLima zich voor Elisabeth Maria Post: Reinhart of Natuur en Godsdienst geïnteresseerd hebben, dat zich immers in de naburige zusterkolonie afspeelde. Er was kennelijk geen taal die DeLima's literaire voorkeur bepaalde: Nederlands (6), Frans (5), Spaans (2), Engels (1) Het is op basis van de vaak summier aangeduide titels, zonder enige bijzonderheid opgeschreven, moeilijk na te gaan waarvan de boeken afkomstig waren. Een gering aantal werken kwam volgens de drukkerij- en uitgeverijgegevens waarschijnlijk uit Spanje, een enkel uit Duitsland, wat meer uit Frankrijk, de Verenigde Staten en Engeland, maar het overgrote deel uit Nederland. Dit lijkt wel aannemelijk gezien het drukke scheepvaartverkeer tussen het Caraïbische gebied en de Verenigde Staten, het tweevoudige Engelse tussenbewind, en natuurlijk de koloniale band met de Republiek en het Koninkrijk, kortom met Nederland. Er blijkt wel uit dat de Curaçaose haven ook voor cultuurgoederen open stond. De gemiddelde ouderdom van DeLima's boeken bedroeg bij zijn sterfdatum in 1833 meer dan enkele decennia. Hij bewaarde zijn boeken in die afgesloten kasten kennelijk zorgvuldig.
Mathias Erasmus van der Dijs, overleden op 26 april 1859 en eigenaar van plantage Savonet, liet een groot aantal boeken na, die hij zorgvuldig bewaard had in onder andere ‘een mahony houten kast met glazen deur’. Om de totale boekenvoorraad nauwkeurig titel na titel, voorzien van auteursnaam en de staat waarin het boek verkeerde, op te schrijven had de ‘commis ter koloniale Secretary’ M.C. Römer meer dan zestig pagina's van zijn boedelbeschrijving nodig.Ga naar eind[40] Van der Dijs las in elk geval drie talen, want er waren zestig titels in het Frans, negentien in het Engels en niet minder dan 148 titels in het Nederlands. Daarnaast was er wat in het Duits en in het Italiaans aanwezig en had Van der Dijs Latijnse woordenboeken en werken om zelf Grieks te leren: een spraakkunst, een woordenboek en een leesboek voor beginners en gevorderden. Opvallend is dat hij nauwelijks Spaans bezat en dan nog woordenboeken en een werk om die taal te leren met behulp van het Nederlands. Met 230 titels was Van der Dijs' bibliotheek nog heel wat groter dan die van H.A. DeLima in 1823, die 145 titels bevatte. | |
[pagina 82]
| |
De constatering dat de laatste 391 banden bezat en Van der Dijs iets meer dan 660 maakt het verschil nog sprekender. Als Van der Dijs alles gelezen had wat hij in zijn kast bewaarde, las hij veel. Hij bezat nogal wat woordenboeken en encyclopedieën en een tiental tijdschrifttitels in 86 delen. Dat toont een algemene en brede belangstelling en de rest van de boeken geeft daar eveneens blijk van. Van der Dijs had werken op allerlei gebied, zoals filosofie en godsdienst, maatschappelijke vraagstukken en de zuivere en toegepaste wetenschappen. Hij bezat nogal wat over scheikunde en mineralen, maar vooral boeken over praktische geneeskunde. Ook had hij als plantageeigenaar enkele werken aangeschaft over de landbouw. Hij had flinke belangstelling voor talen, want hij bezat woordenboeken en spraakkunsten en boeken voor stijlleer. Op grond daarvan lijkt er nogal wat letterkunde te verwachten, maar dat valt met zo'n twintig titels nogal tegen. Daartegenover staat een grote belangstelling voor geschiedenis en staatkundige vraagstukken, wat minder voor land- en volkenkundige werken, maar wel weer heel veel reisbeschrijvingen. Van der Dijs bezat Buffon, Montesquieu, Rousseau en de complete Voltaire-editie van 1823, ‘ingebonden in half Engelsche band, compleet in 65 deelen’. Die uitvoering in linnen, leer of anderszins werd steeds vermeld, want dat bepaalde natuurlijk mede de waarde van de boeken en daar was het in de boedelbeschrijving om begonnen. Welk letterkundig werk bezat Van der Dijs, wat was op dat gebied zijn smaak, wat had hij in het negentiende eeuwse Curaçao kunnen kopen? Voorzover dat op slechts twintig titels is na te gaan zien we overwegend Nederlandstalig, daarna Franstalig en slechts één Engelstalig literair werk. Hij bezat de fabels van Esopus, werk van Ovidius en Homerus' Ilias en Odyssee, Gellerts fabelen, A. de Lamartine, Nodier en Fénelon. Van de Nederlandse literatuur had hij Vondels Gijsbrecht en Palamedes, R. Feith, I. da Costa, Cornelis Loots, Helmers en Bilderdijk.
Laten we hem eens vergelijken met Casper Lodewijk van Uytrecht, die 20 juli 1862 overleed en wiens inventaris in negen dagen werd opgemaakt, met daarin 29 relatief dichtbeschreven pagina's met boeken.Ga naar eind[41] Deze bibliotheek bevatte ruim driehonderd titels en bijna zevenhonderd banden en was dus nog weer wat uitgebreider dan die van M.E. van der Dijs. Van Uytrecht bezat het meeste in het Nederlands (190 titels), maar las kennelijk ook veel Frans (114 titels) en Engels (81 titels). Ook hij bezat niet veel Spaans werk (14 titels). Waarschijnlijk was dat toch nog moeilijk te krijgen in het midden van de vorige eeuw; er was in 1867 dus inderdaad ruimte voor boekhandel Bethencourt. Van Uytrecht bezat nog acht Duitse titels en vijf in het Latijn. We kunnen dus zeggen dat hij in elk geval Nederlands, Frans en Engels regelmatig las en Spaans minder frekwent. Als we letten op de onderwerpen valt opnieuw de enorme spreiding in belangstelling op. Evenals Van der Dijs las hij veel over maatschappelijke problemen, zuivere wetenschappen en hun toepassing. Hij had nogal wat belangstelling voor recht, militaire vraagstukken, de vrijmetselarij en bezat ook een aantal werken over landbouw en geneeskunde. Ook bezat hij veel omtrent geschiedenis en aardrijkskunde en zelfs nog iets meer over godsdienst en filosofische vraagstukken dan Van der Dijs. Maar vooral opvallend was de grote aandacht voor taalkunde, woordenboeken, grammatica's, methodes om vreemde talen te leren, en literatuur. Van Uytrecht las kennelijk niet alleen in diverse talen, maar hij bestudeerde deze waarschijnlijk ook grondig, getuige zijn spraakleren, oefenboeken, stijlleren en woordenboeken die hij van alle bezat. Hij kocht daarbij kennelijk wat hij kon krijgen en in de taal die toevallig beschikbaar was.Ga naar eind[42] Zijn literaire belangstelling omvatte niet alleen een tijdsspanne van enkele eeuwen, maar was op een groot deel van de hele Europese literaire traditie gericht. Hij bezat weliswaar niet veel uit de Oudheid, maar des te meer vanaf de Renaissance tot zijn eigen tijd toe. Aanwezig waren Vergilius' Eneis, Vondels berijming van Publius Vergilius, Boccaccio en drie delen over de middeleeuwse troubadours, Cervantes, Shakespeare, Milton, Torquato Tasso, | |
[pagina 83]
| |
Pope, Addison, Fielding, Young, L. Sterne, Gellert, Walter Scott, Daudet en Buffon. Niet alleen Voltaire, Montesquieu, Rousseau, Racine, Corneille, Boileau stonden in de boekenkast, maar ook Eugène Sue. Van de Nederlandse literatuur bezat hij alleen maar iets van Vondel, Helmers, Bilderdijk, Tollens en Loots - het geijkte rijtje. Kennelijk voelde hij zich meer thuis in de Engelse en Franse letteren dan in de Nederlandse. Hij las soms in Franse vertaling, maar verder nagenoeg steeds in het origineel. Van Fénelons Télémaque bezat hij een exemplaar in het Frans en Spaans; van Lesage twee werken in het originele Frans en een in het Spaans. Ook hij las waarschijnlijk in de taal waarin een boek op het eiland voorhanden was. Wat weer opvalt, is de leeftijd van de boeken. Exemplaren uit de achttiende eeuw en dus honderd jaar oud, en uit het begin van de negentiende eeuw zijn heel gewoon. Vaak vermeldde de boedelbeschrijver deze jaartallen van uitgave er even bij. Ze tonen aan dat een boek in die tijd langer meeging dan tegenwoordig. Uit de aard van een boedelbeschrijving na iemands overlijden, mag je wel aannemen dat de boeken door zo iemand overwegend in de kracht van zijn leven en dus enkele decennia eerder aangeschaft zullen zijn; de hier genoemde inventarissen geven dus eerder een beeld van voor het midden van de negentiende eeuw dan van de tijd erna.
Een interessante bibliotheek werd opgenomen in de boedelbeschrijving van Constant Paulus Hermanus Rojer, eigenaar van Puerto Marie, die op 18 april 1873 stierf, en die dus zijn boeken eveneens nog overwegend in de periode voor 1865 verzameld zal hebben. Deze bibliotheek was weliswaar veel kleiner, maar hier gaf Jan Hendrik Schotborgh in zijn beschrijving de geschatte waarde van de boeken - dat kwamen we nog niet eerder tegen. Rojer bezat 81 titels en ongeveer 240 banden, met een geschatte gezamenlijke waarde van Fl 163,15, oftewel twee gulden per titel en zeventig cent per band. In de beschrijving werd voortdurend melding gemaakt van uitvoering en staat van de boeken, beschadigingen werden steeds genoteerd. Rojer bezat nagenoeg alleen boeken in het Nederlands en slechts enkele in het Engels, Frans, Spaans en Duits. Van zijn aandacht voor deze talen getuigen talrijke oefenboeken. Hij bezat Homerus Ilias in het Nederlands en H. Beecher Stowe Uncle Tom's Cabin in het Nederlands en Frans. Ze waren elk vijftig cent waard.Ga naar eind[43] Wagenaars Nederlandsche Historiën in zestien delen werd gewaardeerd op twaalf gulden, het vervolg op die historiën in 48 delen op 24 gulden, de ‘bijvoegsels, registers en het register op de bijvoegsels’ samen op een gulden en een dubbeltje. Twintig delen Romeinse geschiedenis en vijfentwintig delen van een geschiedkundig woordenboek waren elk als partij twintig gulden waard; hetzelfde bedrag vertegenwoordigde een ‘prachtbijbel’ in zijn eentje. Een Volksalmanak werd geschat op een dubbeltje, evenals G.J. Simons' Beschryving van het Eiland Curaçao. In hoeverre waren deze prijzen reëel? We bezitten een catalogus van Bethencourt uit 1882 en enkele tijdschriften waarin deze grote boekhandel adverteerde, maar dat betrof Spaanse werken zodat een titelsgewijze vergelijking met nieuwprijzen jammergenoeg niet mogelijk is. Wel kunnen we bijvoorbeeld deze prijzen vergelijken met entreekaartjes voor Teatro Naar, die meestal tussen de een en twee gulden kostten, in verhouding met de boekenprijzen bepaald niet zo laag. Waarschijnlijk schatte Schotborgh de waarde van Rojers boeken niet al te hoog in, terwijl deze plantagehouder verder heel wat bezittingen had.Ga naar eind[44]
De koloniale drukpers was een vooralsnog pril fenomeen. Geen van de boedelbeschrijvingen bood vondsten van vroege lokale produktie. Dat leidt tot de constatering dat individuen die in de kolonie een eigen boekenbezit opbouwden, daarbij waren aangewezen op import. Het zou nog tot het einde van de negentiende eeuw duren eer Curaçao's drukker-uitgever-boekhandelaar A. Béthencourt e Hijos tot een produktie- en distributiecentrum van het gehele Caraïbische gebied en voor Latijns-Amerika uitgroeide. | |
[pagina 84]
| |
De particuliere bibliotheken van een aanzienlijke Jood en drie vooraanstaande protestantse plantage-eigenaars toonden opvallende overeenkomst. Er heerste kennelijk een stevig verankerde traditie in wat men las, althans in zijn bezit had. Enkele honderden banden vormen voor onze begrippen natuurljk geen omvangrijke bibliotheken, maar ze zijn voor de negentiende eeuwse koloniale situatie in elk geval uitzonderlijk te noemen. De zorgvuldige manier waarop elk van de vier eigenaars met zijn boekenbezit omsprong, bewijst dat men het bezit koesterde, de talrijke oude exemplaren zijn een extra duidelijke aanwijzing daarvoor. Als ze alle vier hun respectabele bezit ook regelmatig raadpleegden en erin lazen duidt dat op eruditie van personen die cultureel hun woordje konden meespreken. Uit de vermelde titels blijkt dat de bibliotheek in de eerste plaats voor de ‘heer des huizes’ geweest zal zijn, òf en wat de dames lazen blijft in het duister. Pas rond de volgende eeuwwisseling traden de lezende dames op de voorgrond. Maar gebrek aan voldoende gegevens moet ons hoeden voor haastige conclusies. Uit het boekenbezit blijkt andermaal de normale multi-linguale situatie, waarbij het meest Nederlands gelezen werd, maar waar eveneens grote aandacht bestond voor het Frans en het Engels, minder voor het Duits, en vooralsnog maar heel weinig voor het Spaans. Die taal zou pas na de eeuwhelft dominant worden. Men las een werk in het origineel of men kocht het in die taal waarin het op dat moment beschikbaar was. Waar de geïmporteerde boeken vandaan kwamen en hoe ze werden ingevoerd - via een boekhandel, via de talrijke schepen die de haven aandeden - blijft vooralsnog in het duister. Inhoudelijk bleek er een grote spreiding in de belangstelling te bestaan, waarbij zoals Renkema al opgemerkt heeft de echte handboeken voor het landbouwbedrijf bij deze planters nagenoeg geheel ontbraken. De literatuur kreeg een relatief bescheiden plaatsje in de boekenkasten. Allerhande steeds weer raadpleegbare naslagwerken, diverse praktische handboeken omtrent politieke en juridische zaken en over genees-, natuur- en scheikunde waren belangrijker, evenals tegen de literatuur aanleunende genres als reisbeschrijvingen, geografica met kennis van landen en volkeren en, vooral opvallend, de boeken ten behoeve van taalstudie zoals de in groten getale aanwezige woordenboeken, grammatica's en handleidingen omtrent de stijlleer. Tijdschriften kocht men pas in de loop van de eeuw, maar ook die werden kennelijk zorgvuldig bewaard. Binnen de literatuur domineerde de aandacht voor de klassieke werken, de traditie, niet in de eerste plaats het modern actuele. In zijn lectuur zocht men de internationale culturele aansluiting; lezen diende nog niet als onderzoek naar een eigen nationaal bewustzijn. Of deze boekenbezitters en leesliefhebbers ook lid waren van een leesvereniging of uitleenbibliotheek blijft een intrigerende maar onopgeloste vraag. We weten het niet en we kunnen dus niets zeggen over eventuele verschillen tussen wat men kocht of leende. Geen van hen trad, voorzover bekend, op als werkend lid van een toneelvereniging. Geen van deze vier lezers nam ooit publiekelijk de literaire pen op, terwijl ze qua lees-belangstelling toch aansloten bij de auteursnamen die ook in de gelegenheidspoëzie naar voren kwamen. |
|