Schrijven is zilver, spreken is goud
(1994)–Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdOratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba
[pagina 36]
| |
1.2. De literaire ambiente‘Ta berde?...Tin un literatura Papiamento?’ (Is het waar?...Is er Papiamentstalige literatuur?), had A.d.C. zich in 1936 retorisch afgevraagd. Als bewijs noemde hij een aantal auteurs en hun werken en gaf hij een tentatieve karakterisering van wat volgens hem tot de literatuur in het Papiamento hoorde. In de meer dan vijftig jaar die sindsdien verstreken, werd op heel verschillende wijze bevestigd dat er inderdaad Antilliaanse literatuur wás, niet alleen in het Papiamento, maar ook in het Engels, Nederlands en Spaans. Steeds weer noemde men daarbij zangers, vertellers en schrijvers, ‘cuenta’, boeken en tijdschriften als bewijs. Sinds ‘Dertig mei 1969’ zochten critici naar het ‘eigen karakter’ daarvan, naar wat voor een eigen leespubliek bestemd was en door dat leespubliek als eigen ondervonden werd. In feite zochten ze steeds naar een exclusieve essentialistische definitie die nauwkeurig zou kunnen omschrijven wat Antilliaanse literatuur eigenlijk ‘is’, al het andere daarbij als ‘apocrief’ uitsluitend. De vraag leverde steeds weer onoverkomelijke problemen en volstrekt arbitraire antwoorden op. | |
Culture is practisedVanaf de eerste artikelen over de Antilliaanse literatuur diende een mogelijke alternatieve route zich als vanzelfsprekend aan. Het orale hoorde in zijn diverse vormen tot zowel het dagelijkse slavenleven van hard werken als de feestelijke hoogtijdagen. Scheppers en vertolkers brachten hun creaties in nauw contact met hun publiek. Liederen en vertellingen functioneerden in de toenmalige maatschappij. Ook later begeleidde het gelegenheidsgedicht de mijlpalen en was de met verve gebrachte redevoering het hoogtepunt van de feestelijke bijeenkomst. De literatuur hoorde in haar diverse verschijningsvormen als vanzelfsprekend bij het sociale leven. Toen de Engels-Caraïbische Nobelprijswinnaar Derek Walcott in 1981 gevraagd werd waarom hij niet had deelgenomen aan het Carifesta (Caribbean Festival of the Arts) dat in Barbados was gehouden, antwoordde hij: ‘Those who attend the Carifesta are in fact celebrating the absence of every condition for a genuine culture and that is the one that fulfills a role in daily life: culture is practised!’ Hij hekelde het gebrek aan culturele infrastructuur op de kleine en geïsoleerde Caraïbische eilanden en voorspelde de teleurstelling van de kunstenaar/schrijver die, zodra hij terug was op zijn eigen eiland en in zijn geïsoleerde positie, afgesneden van elke traditie of cultuur, zich weer aan het werk moest zetten, maar dat eigenlijk niet kon omdat de noodzakelijke faciliteiten daartoe geheel ontbraken.Ga naar eind[14] Een literatuurbeschouwing die niet in de eerste plaats wil achterhalen wat het wezen van literatuur als zodanig ‘is’, maar die onderzoekt wat mensen met literatuur ‘doen’ lijkt het bij uitstek geschikte uitgangspunt voor een beschrijving van de Antilliaanse literatuurgeschiedenis. Welke rol speelden al deze mensen, die in het verleden aan bepaalde activiteiten het predikaat ‘literair’ toekenden? Sinds de wegwijzers Vodicka (1942), Jauss (1967), Jakobson (1968) en Schmidt (1982) richt de benadering van literatuur zich steeds meer op het totale literaire communicatieproces, zowel de produktie, de promotie en distributie als de receptie.Ga naar eind[15] Aan welke handelingsrollen kende de Antilliaan in verleden en heden het predikaat literair toe? Een dergelijke benadering is voor de Antillen niet nieuw, want al in 1931 noemde De Pool niet alleen een aantal auteurs, maar besprak hij de centrale rol van drukker-uitgever-boekhandelaar Agustin Bethencourt, benadrukte hij het belang van Teatro Naar, de rol van het onderwijs, de activiteiten van genootschappen en salons. In 1985 stelde De Haseth dat er pas van Antilliaanse literatuur sprake was, zodra de ‘eigen bevolking’ erin slaagde om ‘eigen vormen’ te vinden voor haar literatuurbeoefening in een ‘werkelijke ononderbroken ontwikkeling’. In feite eiste hij een als zodanig in de Antillliaanse | |
[pagina 37]
| |
maatschappij herkenbaar literair ‘bedrijf’, een systematiek van activiteiten van producenten, distributeurs en consumenten. De communicatie tussen producenten en consumenten kwam op de Antillen bepaald niet uit de lucht vallen. Om een eigen literaire ‘infrastructuur’ te ontwikkelen waren er steeds weer vormen van organisatie nodig. Volgens sommige inleiders waren er al in de tijd van de slavernij beroepszangers en -vertellers, zoals de ‘sacristan’ en de ‘hinchado di cuenta’, die gevraagd werden bij specifieke gelegenheden als de ‘ocho dia’-bijeenkomsten. De Antilliaanse orale traditie is al oud en bloeit tot vandaag de dag, niet alleen in het alledaagse leven maar ook in een georganiseerde toneelcultuur. Wanneer begonnen de eerste inwoners zich te organiseren in toneelclubs en wie wist de eerste stukken te schrijven? Wat was de positie van de auteur? ‘Op het eiland kent men het begrip artiest niet eens; je bent hier een man die een boek schrijft; zoals iemand een hondehok timmert, in de trant van: ruim de rommel op, we gaan eten,’ zei de Curaçaose Boeli van Leeuwen eens.Ga naar eind[16] ‘En hoe beoordelen ze hier een boek? Een vent houdt me aan op straat en zegt: je hebt een goed boek geschreven. Ik zeg: heb je het gelezen? Nee, ik heb het van Enrique gehoord. Ik zeg: heeft Enrique het gelezen? Nee, Enrique heeft het van Pablo. En Pablo? Uiteindelijk komt er een neef op de proppen die onderwijzer is en het gelezen heeft. En die vertelt aan vijftig mensen dat-ie het goed vindt. En dan wordt het geijkt. Daar varen ze op en baseren ze hun oordeel over mij op.’Ga naar eind[17] Dit soort smakelijke verhalen behoort tot de anecdotiek. Hoe gaan de Antillianen op hun eilanden werkelijk met literatuur om? Wat gebeurt er gedurende de lange weg die afgelegd moet worden eer de schrijver zijn lezer heeft bereikt? Hoe gaat dat in zijn werk als een schrijver zijn manuscript af heeft? Brengt hij het naar een professionele uitgever of naar een drukkerij waar hij zelf voor alle kosten en risico's moet opdraaien, hoe verloopt daarna de distributie via boekhandel en bibliotheek, hoe wordt het op het eiland en daarbuiten bekend dat er een nieuw literair werk verscheen, hoe wordt het beoordeeld, zijn er critici, wat doet men ermee in het literatuur-onderwijs? Welke opvattingen omtrent aard en functie van de literatuur verwoordde men in de loop van de tijd? Wat was in verleden en heden de invloed van buiten op de eigen ontwikkeling en hoe trad van tijd tot tijd de literatuur over de landsgrenzen? Met misschien enigszins gezochte maar toch wel verduidelijkende metaforiek zouden we kunnen spreken van de spelers en het spel. Volgens welke regels werd het (literaire) spel gespeeld, wie deden eraan mee, welke regels golden bij het spel, hoe zag het clubverband waarbinnen men speelde eruit, speelde men als amateur of was men beroeps, speelde men zelf of keek men toe, wie beoordeelde het gespeelde spel, hoe werd het spel aangeleerd.
In hoeverre speelde het Moederland een rol in de literaire ontwikkeling? Kreeg de kolonie een kans haar cultuur op eigen wijze te ontwikkelen? De Nederlands-koloniale politiek had in het verleden immer verreweg de meeste aandacht voor het ‘grote Rijk van Insulinde’, en voorzover ze naar ‘De West’ keek, zag ze voornamelijk Suriname, dat immers nog vier keer de omvang van Nederland had en bij tijden een bloeiende plantage-economie kende. Dat Nederland zijn kolonies eeuwenlang slechts als wingewesten beschouwde was achteraf gelukkig voor de Antillen. De moederlandse verwaarlozing ‘in het kwadraat’ van de zes Antilliaanse eilanden, die als barre rotsen in de Caraïbische Zee aan hun kolonisten bovendien geen mogelijkheid boden binnen enkele jaren schatrijk te repatriëren, creëerden een vroege eilandelijke witte elite en kleurlingen, zwarten en slaven die elk in redelijke rust hun eigen ongestoorde gang konden gaan - het ‘verwaarloosde kind’ stond relatief op eigen benen. Pas met de zich sedert het begin van de twintigste eeuw ontwikkelende ‘ethisch politieke richting’ werd door het moederland in deze | |
[pagina 38]
| |
autonome ontwikkeling ingegrepen, maar toen was het voor de vernederlandsing te laat: de Antillen bezaten al een eigen culturele traditie en de toen afgedwongen holandisashon werd nooit meer dan een vernisje. | |
De opzetHoe heeft zich het concept ‘Antilliaanse literatuur’ in de Antilliaanse maatschappij ontwikkeld? Omdat een literair werk allereerst een taalwerk is, zal er in elk hoofdstuk een beknopte schets gegeven worden van de posities van de verschillende talen, waarbij vooral gelet wordt op de rol van het Nederlands als koloniaal opgelegde taal en op het zich ontwikkelende Papiamento en Engels. Deze poly-linguale situatie wordt beschouwd tegen de achtergrond van de koloniale en post-koloniale geschiedenis. Dat uitgangspunt lijkt voor een onderzoek naar de literaire ontwikkeling niet alleen nuttig, maar is bovendien mogelijk omdat juist omtrent de taalontwikkeling in het verleden het nodige vooronderzoek heeft plaatsgevonden - vanaf de denigrerende beschrijvingen door negentiende-eeuwse passanten, via de missionaire linguïstiek en talrijke voorstellen betreffende spelling, de grammatica's, de woordenlijsten en de studies over de herkomst van het Papiamento, tot de dissertaties van Smeulders (1987), Muller (1989) en Dijkhoff (1993). Na een algemene beschrijving van de taalsituatie wordt onderzocht hoe het zat met de leden en hun activiteiten en opvattingen van specifieke organisaties, en wat deze georganiseerde groeperingen al dan niet tot de Antilliaanse literatuur rekenden, en die analyse moet uitlopen op een antwoord op de vraag welke opvattingen deze ‘instituten’ huldigden met betrekking tot aard en functie van literatuur.Ga naar eind[18] | |
Twee voorbeeldenZodra de pers (het gedrukte woord) op Curaçao zijn intrede deed aan het begin van de negentiende eeuw, was een van de ‘redactionele’ doelstellingen die William Lee als eigenaarredacteur van The Curaçao Gazette zei te willen verwezenlijken: de literatuur. Het wie, wat, waar, waarom en hoe van zo'n ontwikkeling dient besproken te worden. Wat waren de activiteiten van een instituut als de gedrukte pers: welke literatuur verscheen in de krant. Hoe was de reactie van tijdgenoten, waren er veel abonnés? Waren er contemporaine receptie-documenten? Hoe was de latere reactie? Hoe oordeelden dergelijke organisaties over aard en functie van literatuur? (Oversteegen 1982) In de jaren twintig van de vorige eeuw werd een eerste amateur-toneelvereniging opgericht. Wat waren haar formele doelstellingen? Bezat een dergelijke vereniging officiële statuten en wat stond daarin? Wie vormden het bestuur, wie waren de leden en welke vormen van lidmaatschap hanteerde een dergelijke maatschappelijke instelling? Welke stukken werden er door zo'n vereniging gespeeld? Waar speelde ze en wat valt er over de opvoeringen te achterhalen? Richtte ze zich op eigen Antilliaans werk of was de invloed nog overwegend van het buitenland afkomstig? Deze studie wil recht doen aan de poly-linguale Antilliaanse taalsituatie op zes afzonderlijke, maar door historie, politiek en taalsituatie met elkaar verbonden eilanden. Organisaties worden in het leven geroepen, veroveren een bepaalde traditie met regels en normen, maar neigen ook naar petrificatie. Wijzigende omstandigheden vragen andere antwoorden - Cola Debrot benoemde dat als CNC-syndroom. Het bepaalde onze indeling in vijf elkaar chronologisch opvolgende hoofdstukken, die scharnieren rond de veelgebruikte jaartallen. Als einddatum diende het moment dat de Nederlandse Antillen werden opgesplitst, de eerste januari 1986. Wat over de literatuur van na die datum nog werd opgenomen was slechts om | |
[pagina 39]
| |
mogelijke toekomstige tendenzen aan te geven. Elk afzonderlijk hoofdstuk werd zo systematisch mogelijk volgens de veelgebruikte onderscheiden handelingsrollen van produktie, via distributie naar receptie ingedeeld. Het materiaal werd vooral verkregen door de bestudering van documenten - om met Albert Helman te spreken: wat niet gepubliceerd is, is niet geschreven. Dat houdt dus de beperking in dat we niet zullen kunnen nagaan wat de reactie buiten het officieel zich presenterende circuit om is geweest. Hoewel deze gepubliceerde documenten ook in het verleden gekend werden, leren ze ons helaas nog lang niet altijd automatisch wat hun contemporaine invloed is geweest. Een boek moet leesbaar zijn, wil het aan zijn doel beantwoorden. Terwille daarvan ontstond het tweede deel, dat in de aantekeningen details bevat die in het lopende verhaal teveel kronkelende zijwegen zouden opleveren, waardoor het zicht op de hoofdweg verloren zou gaan. Anbeek (1990: 20) schreef dat een literatuurgeschiedenis niet een werk is ‘waar iedereen in staat; daarvoor zijn encyclopedieën en lexica’. Maar het zal uit het eerste deel van dit hoofdstuk duidelijk zijn dat het daar in onze onderzoeks-situatie veelal nog aan ontbreekt. Bovendien was veel materiaal dermate moeilijk bereikbaar dat simpele literatuurverwijzingen tijdrovende of zelfs onmogelijke speurtochten tot gevolg zouden hebben. Vandaar dat gekozen werd voor royale aanhalingen uit dit soort moeilijk toegankelijke documenten, die terwille van de overzichtelijkheid in een tweede deel werden ondergebracht. Om dezelfde reden zullen er nogal wat tabellen opgenomen moeten worden. Dat juist op kleine eilanden de problemen groot kunnen zijn, is genoegzaam bekend. Waar volledigheid een illusie bleek, werd representativiteit noodgedwongen remplaçant. Dit boek wil niet alleen een voorstel tot een beschrijving van de Antilliaanse literatuur zijn, maar moet tevens als naslagwerk voor verder onderzoek kunnen fungeren. De stand van zaken in het onderzoek vraagt aanvulling en precisering aangaande vele details; voor toekomstige onderzoekers moet zoveel mogelijk een voorlopig tracee van alsnog onbegane wegen uitgelegd worden, zodat in elk geval dezelfde bronnen niet weer geheel vanaf een nul-situatie opnieuw doorgeploegd hoeven te worden. Wat volgt is het verslag van een tocht langs bekende en onbekende wegen, waarlangs naast de oude een aantal nieuwe wegwijzers geplaatst konden worden. Maar het blijven wegen die hierna nog veelal gedetailleerder kartering behoeven. |
|