Vooraf
‘He's not crazy, he's not crazy. He...readin' them kinda books’ (Camille Baly: Simadán 1961)
In januari 1986 nam Prof. Dr. J.J. Oversteegen op zijn enthousiaste en enthousiasmerende wijze deel aan een vierdaags op Curaçao georganiseerd Cola Debrot symposium. Aan het eind van de eerste dag keken we vanuit Fort Waakzaamheid over Willemstad uit en spraken we over de Antilliaanse literatuur. Een jaar later hernieuwden we het persoonlijk contact bij de vuurtoren van het Arubaanse Californië en werden de plannen om een literatuurgeschiedenis van de Nederlandse Antillen en Aruba te schrijven meer dan los beach-zand. Het betekende studie en tijdelijke verhuizing naar Nederland, wat mogelijk werd dankzij financiële en niet minder belangrijke morele steun van het op Aruba gevestigde UNOCA en het Haagse KABNAA. Dat NWO een jaar later over de streep was, zodra ik in Utrecht bij Dr. Will van Peer afstudeerde, betekende dat het project nu in zijn totaliteit mogelijk werd. Prof. Dr. W.J. van den Akker was onmiddellijk bereid om de verantwoordelijkheid voor dit proefschrift te dragen vanaf het moment dat de wettelijke regelingen het Professor Jaap Oversteegen op grond van zijn emeritaat niet langer mogelijk maakten om als promotor op te treden.
Niet minder belangrijk dan de materiële omstandigheden is de morele stimulans zonder welke geen werk van vier jaar lange adem tot stand kan komen. Hierbij spreek ik mijn dank uit aan allen die mij in hectische tijden persoonlijk gesteund en geadviseerd hebben. Ik noem Dolf Hoevertsz als verpersoonlijking van het Colegio Arubano, Joyce Pereira, Nico Blanksma, Siew Jadoenathmisier en Piet Pronk.
Alice van Romondt, Maritza Coomans-Eustatia en Carel de Haseth waren bereid om in een begeleidingscommissie tot voortdurende vraagbaak te dienen, maar ze waren bovenal ‘amiga y amigo di curazon’. In een adem moet hierbij de altijd helpende Harold Hollander, secretaris van de UNA, genoemd worden.
Het slagen van onderzoek hangt in hoge mate af van de medewerking en vooral van de medewerkers van de bibliotheken. In een werkstuk dat van de instituten uitgaat, past het de personen via de organisaties waaraan ze verbonden zijn te noemen. Ik ondervond meer dan zakelijke medewerking van de Biblioteca Nacional Aruba, de Biblioteka Publiko Korsou, het Antilliaanse Centraal Historisch Archief, de bibliotheken van de Universiteit van de Nederlandse Antillen, de Fundashon Mongui Maduro, het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam, het Algemeen Rijksarchief en het Depot van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Van Susan de Lange, Lourdes Croes en Emy Maduro kreeg ik meer medewerking dan normaal verlangd kan worden. Stimulerend waren de adviezen, gesprekken en kritische standpunten die Aart Broek, Jos de Roo en Michiel van Kempen met me deelden.
In Utrecht vond ik onderdak bij de Vakgroep Literatuurwetenschap, waar met name mijn kamergenoot Frank Brandsma mij heeft moeten verduren in mijn somtijdse rusteloosheid en lawaaierige wijze van werken. De gesprekken met medewerkers in de Muntstraat inspireerden tot volhouden.
Dat ik nu ook vaak overdag thuis op mijn werkkamer zat, en ‘niet naar school hoefde’ verbaasde mijn gezin, familie en mezelf aanvankelijk enigszins, maar het andere werkritme werd op den duur nieuwe routine. Dit project heeft me, ondanks de spanningen van het begin, vier plezierige jaren verschaft, waarvoor dankbaarheid past.