Basja Pataka
Van het in 1958 opgevoerde Basja Pataka weten we gelukkig meer. Een beginfragment werd afgedrukt in Creole Drum en Jan Voorhoeve wijdde er in de Nieuwe West-Indische Gids van 1966 een studie aan. Deze noemt het een stuk over collaboratie, op groepsniveau en op individueel niveau. De marrons hebben vrede gesloten met de blanken, waarbij ze hebben beloofd alle weglopers naar hun meesters terug te sturen. De slavenopzichter Basja Pataka is aanvankelijk het toonbeeld van een collaborateur die met de blanken samenwerkt om van de plantage in Coronie zo hoog mogelijke opbrengsten te halen. Dan dreigt er een cycloon. De slaven willen deze stoppen door tegen het verbod in de Congo-Tombe te dansen. Basja Pataka heeft gefaald en trekt zich dat zo aan dat hij twee jaar teruggetrokken leeft, zonder ook maar een woord te zeggen. Het zal duidelijk zijn dat Bruma zich hier heeft laten inspireren door de opstand van Tata Colin in 1836, waaraan Ruud Mungroo in 1982 een novelle zou wijden. Na twee jaar zwijgen ontwaakt Basja Pataka uit zijn lethargie en wordt leider van een grote slavenopstand.
In 1960 zou Eddy Bruma nog een emancipatie-stuk aan Tata Kolin gewijd hebben, maar ook dat is niet bewaard gebleven. Er is meer verloren gegaan, zoals een stuk over twee blanken, een smokkelaar, een Franse déporté en een Hindostaan, waarover we in een van zijn brieven van Jan Voorhoeve nog wat bijzonderheden kunnen lezen. Deze zou er met Eddy Bruma en Han Voskuil aan gewerkt hebben. In de bekende roman Bij nader inzien (1963) verwijst J.J. Voskuil nog naar deze geschiedenis. In deze studentenroman heeft Eddy Bruma model gestaan voor het personage Stanley King.
Peter Meel wist ook nog gegevens over een kerstspel op te duiken over Johannes King en zijn broer, de granman Noa Adrai. Volgens Jan Voorhoeve was het thema het bekende conflict tussen kerkelijke en wereldlijke overheid, waarbij Bruma de twee hoofdpersonen als twee ‘verdomd trotse en hoogmoedige kerels’ afgeschilderd zou hebben die tot aan het eind weigeren hun hoofd te buigen en aan het einde tot niet meer dan een schijnoplossing komen.
Na 1960 is Eddy Bruma's inspiratie kennelijk opgedroogd. ‘Hoewel hij aanzien bleef genieten als één van de pioniers van de Srananliteratuur berustte deze reputatie op werk uit het verleden,’ oordeelde Peter Meel in zijn dissertatie.
Hebben we voor de literatuurgeschiedenis veel verloren aan al die zoekgeraakte, uitgeleende en nooit terugbezorgde stukken van Eddy Bruma? Zijn politieke engagement was volgens tijdgenoten groter dan zijn literaire talent. Jan Voorhoeve (ver)oordeelde het literaire werk scherp. Bruma ‘doet roerend zijn best om het volk te begrijpen. Zijn mislukte toneelstukken als Boni en zijn Helmersachtige poëzie (hij schrijft ook betere gedichten maar die krijgt niemand te lezen) vormen het bewijs,’ citeerde Peter Meel.
Waarschijnlijk betreft Voorhoeve's volgende oordeel het niet bewaard gebleven stuk Boni doro: ‘Eddy heeft weer een toneelstuk laten uitvoeren over Boni. Een zeldzaam rotstuk, de eerste helft met een intellectueel probleem over de verhouding tussen blank en zwart (een probleem uit Nederland voor hem en ook in Nederland geschreven), het tweede deel laat het eerste thema onuitgewerkt zwemmen en gaat helemaal over het leiderschap, dat afbrokkelt wanneer de leidersfiguur werkelijk leiding geeft, ook in zelfbeheersing. Dus van vechtjas tot leider wordt. Precies zijn huidige problematiek, maar zo intellectueeel en half doordacht opgeschreven, dat ik er nijdig om was. Ik heb het Eddy ook midden in zijn groep verweten. Zijn zielige gezicht erbij heeft mij overigens stante pede weer vertederd. Hij vond het echt rot, dat ik er zo over dacht.’ Jan Voorhoeve kon ongemeen fel zjn in zijn reacties, maar toch.