Aan de lezer
In 1934 publiceerde Anton de Kom (1898-1945) zijn herschrijving van de geschiedenis van zijn land, Wij slaven van Suriname, waarin hij onder meer schreef: ‘Tussen de kust en de bergen sluimert onze moeder, Sranang, sedert duizend en nogmaals duizend jaren. (...) Mensen zijn er nauwelijks om van deze schoonheid te genieten. In het benedenland wonen de Warans, de Arowakken en de Caraïben, zwakke uitstervende Indianenstammen, machteloze afstammelingen der oorspronkelijke bevolking, die door de blanken van de beste plaatsen werden verdrongen. In het bovenland de Trio's en de Ojana's (...) en Marrons. De wijde vlakten der savannen, de bossen en de hoge granietbergen van moeder Sranang slapen sinds honderd eeuwen.’ Op 22-jarige leeftijd trok Anton de Kom naar Nederland, waar hij actief was in linkse kringen, maar hij keerde eind 1932 naar zijn vaderland terug. Hij ging eigenlijk om familieredenen, maar zijn bezoek kreeg al gauw andere dimensies toen hij ontdekte hoe mensonterend de toestand in de Nederlandse kolonie Suriname was, met zijn erbarmelijke woon- en werkomstandigheden, armoede en zelfs honger. De wereldrecessie had ook in Suriname hard toegeslagen, vooral bij de allerarmsten.
Vanaf dat hij voet aan wal zet wordt Anton de Kom voortdurend door de autoriteiten in de gaten gehouden. Hij richt een adviesbureau op, en wordt vervolgens door de koloniale overheid als ongewenst persoon uitgewezen. In Nederland teruggekeerd, schrijft Anton de Kom de geschiedenis van zijn land vanuit de gekoloniseerde, de onderdrukte die zich vrijmaakt, want ‘beter dan in de geschiedenisboeken der blanken is de mishandeling van onze vaders opgetekend in onze eigen harten, nooit heeft het leed der slavernij sterker tot mij gesproken dan uit de ogen van mijn grootmoeder, wanneer zij ons, kinderen, voor de hut in Paramaribo, de verhalen over de oude tijd vertelde.’ (34-3)
Anton de Kom is de eerste Nederlands-Caribische auteur van enige betekenis die zo sterk verzet tegen de koloniale heersers heeft aangetekend. Dat verzet uitte hij door middel van scherp protest tegen lichamelijke uitbuiting van slaaf en arbeider, maar ook tegen geestelijke brainwashingsmethoden van het Eurocentrisch onderwijs: ‘Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken, dan dit geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen. Het heeft lang geduurd voor ik mijzelf geheel van de obsessie bevrijd had, dat een neger altijd en onvoorwaardelijk de mindere moest zijn van iedere blanke’(49)
Het was 1934 - een tijd waarin dit soort opmerkingen nog zonder meer noodzakelijk waren. Ook in Europa bleef De Kom actief. Hij stierf in april 1945 in een concentratiekamp in Duitsland. Hij heeft slechts een paar boeken nagelaten, maar zijn invloed is zo groot geworden dat de universiteit van Suriname naar hem vernoemd werd. De Surinaamse dichter R. Dobru (1935-1983) wijdde aan de vooravond van Surinames onafhankelijkheid in 1975 een gedicht aan de nagedachtenis van Anton de Kom, dat hij opdraagt aan diens dochter Judith de Kom.
kom zit met ons mede aan de dis
want wij hebben uw vader gekend
als je terug bent in nederland
ga naar het graf van je vader
dat wij zijn boodschap opnieuw hebben gehoord
zeg hem dat wij bezig zijn
wij zijn nog niet gereed voor zijn beenderen
de grond is nog niet van ons
de ziekten zijn niet alle genezen
de armoe is nog niet uitgelepeld
maar wij hebben alvast de gereedschappen klaargezet
het kan niet lang meer duren
of er komt overwinning van het verzet
slechts de ogen van de bastiaans moeten nog
In tegenstelling tot de ‘Indische literatuur’ die uitsluitend bevat ‘wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden’, zoals Rob Nieuwenhuys in zijn klassieke Oost-Indische Spiegel (1972) zijn onderzoeksveld omschreef, heeft het Nederlands in het Caribisch gebied een dubbele literaire functie vervuld, namelijk als taal van de Nederlanders die óver het gebied schreven en publiceerden én als een van de talen van de Caribische auteurs zélf. Caribisch-Nederlandse literatuur wordt geschreven door Nederlanders over het Caribisch gebied. Deze literatuur is een klein segment van het geheel van de Nederlandse literatuur, namelijk die literatuur van Nederlandse schrijvers waarin het Caribisch gebied tot stofkeuze gemaakt wordt. Daarnaast is er de Nederlands-Caribische literatuur van Caribische auteurs uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, die het Nederlands hanteren en op die wijze een klein onderdeel vormen van de totale veeltalige Caribische literatuur die geschreven is in een van de Europese talen Spaans, Engels, Frans of Nederlands, of in de inheems ontstane creolentalen als bijvoorbeeld Sranan, Sarnami of Papiamento.
Grofweg zou gezegd kunnen worden dat dit onderscheid in twee groepen, Caribisch-Nederlands en Nederlands-Caribisch, samenvalt met wat wel eens de koloniale en post-koloniale literatuur genoemd wordt. De eerste werd geschreven vanuit de Westerse visie, de tweede ‘schreef terug’ en stelde aldus het Westerse beeld bij of corrigeerde het. Ook de vertrekpunten van deze twee literatuur staan diametraal tegenover elkaar. De eerste schreef immers in de eigen taal over een vreemde cultuur, de tweede in een tweede of zelfs derde taal over de eigen cultuur.
Een periodisering in grote lijnen van deze Caribisch-Nederlandse en Nederlands-Caribische literatuur gezamenlijk zou er als volgt kunnen uitzien: van ontdekking tot emancipatie (1492-1863), van emancipatie tot autonomie (1863-1954), van autonomie tot zelfbeschikking (1954 → nu). Elke periode heeft eigen karakteristieken. In de eerste periode overheerst de passantenliteratuur die van de letterkunde door de autochtoon; tijdens de tweede periode gaan passant en autochtoon gelijk op, al schrijft de laatste nog geheel in de traditie van de eerste; in de periode van de autonomie domineert de autochtoon de passant met eigen inhoud, thematiek en vormen. Waar de Caribisch-Nederlandse literatuur ene periode van vierhonderd jaar beslaat, is de Nederlands-Caribische literatuur met ene geschiedenis van tweehonderd jaar van jonger datum. Het was pas na de Tweede Wereldoorlog dat deze Nederlands-Caribische literatuur zich werkelijk ontplooide. Dat is mede de reden van de beperking tot de gekozen periode.
De dubbele inleiding op achtereenvolgens de Nederlands-Caribische literatuur en de Caribisch-Nederlandse literatuur wordt gepresenteerd in twee delen. Beide delen bevatten achtergrondinformatie over de ontwikkelingen van deze literaturen vanaf 1945 tot 2005. De eerste is chronologisch gerangschikt volgens jaartal. De de tweede is thematisch geordend volgens een elftal onderwerpen. Na een algemene inleiding worden beide delen ook afzonderlijk geïntroduceerd. De geciteerde secundaire literatuur van beide delen wordt in een aan het slot van de inleiding geplaatste literatuuropgave verantwoord.
Het is voor het eerst dat de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antilliaanse eilanden en Aruba op een dergelijk uitgebreide wijze onder een noemer gebracht wordt. Deze inleiding op de Nederlands-Caribische en de Caribisch-Nederlandse literatuur is te gebruiken als achtergrondinformatie bij de grote bloemlezingen van deze literatuur. Omgekeerd vormen deze bloemlezingen illustratie materiaal voor deze inleiding.
Michiel van Kempen
1995 Spiegel van de Surinaamse poëzie. Amsterdam: Meulenhoff
1999 Mama Sranan; 200 jaar Surinaamse verhaalkunst. Amsterdam: Contact
Michiel van Kempen & Wim Rutgers
2005 Noordoostpassanten; 400 jaar Nederlandse verhaalkunst over Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba. Amsterdam: Contact
Wim Rutgers
1996 Zingende eilanden. Amsterdam: De Bezige Bij
2001 Tropentaal; 200 jaar Antilliaanse vertelkunst. Amsterdam: Contact