| |
| |
| |
22 Een ‘alternatief’ literair circuit
De Papiamentstalige literatuur had zich vanaf het begin van de eeuw ontwikkeld onder het patronaat van de kerk, ze was in de door de missie uitgebrachte bladen verschenen of op haar persen geproduceerd. De inhoud was dientengevolge in overeenstemming met de opvattingen die de kerk over literatuur koesterde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden zich enkele schrijvers op eigen houtje op het gladde pad der letteren gewaagd, los van het missie-Papiamento en los van het Nederlandstalige establishment. Ze publiceerden en distribueerden hun werkjes geheel zelf.
Dat dergelijke activiteiten aanvankelijk nog argwanend bekeken werden, blijkt wel uit de reactie van Curom-radio-programmaleider Herman de Man, die toch een open oog had voor de oratuur en alles wat des volks was, had. Hij beoordeelde de opkomende Papiamentstalige volksliteratuur, bepaald niet al te gunstig: ‘Juist in onze dagen begint dit vertelvermogen schriftelijke gestalte te krijgen, dus over te gaan van het gesproken tot het geschreven woord. Helaas zijn de eerste pogingen daartoe veelal een misgreep geweest. Inplaats dat de jonge onervaren auteurs zich gericht hadden op de levende vertelselschat, en daaruit een episch werk voortbrachten, doken zij onder in obscure geschiedenissen van niet al te brave dochtertjes uit naburige landen, die hier een wel eeuwenoude, maar niet eerbare existentie vinden. De geheele instelling dezer jonge publicisten lijkt mij fout. Ze zijn namelijk ook al bezorgder om de geldelijke resultaten van hun werk, dan voor de ideële zijde ervan. In een van de verhalen zag ik zelfs advertenties afgedrukt. Het is natuurlijk toe te juichen dat het Landskind van Curaçao zich nu ook op papier gaat uiten. Eenige leiding lijkt echter gewenst.’
Een decennium later zou Cola Debrot zich veel positiever uitlaten. In zijn vele overzichten van de Antilliaanse literatuur vroeg Debrot al vanaf 1955, maar daarna steeds weer, aandacht voor enkele van deze ‘alternatieve’ auteurs die zich in de periferie van het land der letteren ophielden.
De Papiamentstalige ‘novela’ werd na de oorlog heel populair. Pierre Lauffer ruilde het genre al spoedig in voor serieuzer werk en werd volledig gecanoniseerd, Guillermo Rosario bleef het genre tientallen jaren trouw en drong veel minder in het officiële circuit door, en
| |
| |
Amador Nita bleef altijd min of meer een outsider: hij werd wel genoemd, maar niet kritisch begeleid. Dat gold ook voor Tuyuchi (A.E. Leito) en Azijn Banana (O.E. van Kampen), die weliswaar veel vaker genoemd, maar evenmin besproken werden. Ze waren zeer populair bij de talrijke lezers, maar telden in de overzichten niet echt mee.
Deze auteurs hielden, evenals talrijke anderen die minder bekend bleven, alles zoveel mogelijk in eigen hand. Naast hun schrijverschap bewogen ze zich als ‘kleine zelfstandigen’ op het terrein van het uitgeven waar ze via de plaatselijke drukkers, op eigen pers of zelfs met een eenvoudige stencilmachine in eigen beheer publiceerden. Het noodzakelijke tikwerk, de lay out, de omslagband en de eventuele illustraties verzorgden ze zelf. Veelal waren de uitgaven zo dun dat een compleet verhaal ettelijke wekelijkse vervolgen besloeg: dat gaf een aansluiting bij het vertrouwde feuilleton en een handige klantenbinding. De distributie van deze uitgaven vond via colportage en straatverkoop plaats, geheel buiten de reguliere boekhandels om, terwijl ze in die tijd ook niet in de bibliotheken werden opgenomen. De lezers waren niet de literaire lezers, maar de consumenten van massa-lectuur. Omdat deze auteurs-illustrators-zetters-drukkers-binders-uitgevers-colporteurs soms financieel van hun uitgaafjes afhankelijk waren, gebood de economie een hoge produktie in deze eenmansbedrijfjes. Zelfs wekelijks als het een tijdschriftje betrof, maar ook de novelas moesten in hoog tempo de deur uit, wilde de kassa blijven rinkelen. Deze succesrijke novela-schrijvers en -uitgevers behoorden tot de eersten die op de Antillen van hun pen wilden en ook konden leven.
Johan Hartog schreef: ‘Het Curaçaose uitgeversbedrijf is zo wanhopig georganiseerd, dat deze schrijvers vaak zelf hun producten moeten laten drukken, wat dan op een povere manier gebeurt, terwijl wie niet weet in welke paar winkeltjes die brochuurtjes te krijgen zijn, ze nergens kopen of bestellen kan.’ Maar hij schreef dit vanaf Aruba; op Curaçao waren ze wel degelijk, hoewel slechts korte tijd te koop. De voorraad moest snel verkocht, want de volgende week was er weer nieuw werk. Het waren vluchtige produkten. J.E. Reinecke duidde in zijn bibliografie van het Papiamento het genre aan met ‘pulp-literatuur’, die naast de officiële literatuur een plaatsje zocht en voldoende ruimte vond: ‘Curaçao and Aruba have been notable for the production of “pulp”literature - partly paralleled by the chapbooks in Nigerian English - in the form of brief “novelas” and detective stories, often mimeographed instead of printed.’
| |
| |
De term ‘alternatief’ suggereert een van het normale patroon afwijkende werkwijze, maar ze was in de jaren na de Tweede Wereldoorlog wel degelijk algemeen verbreid. Eigenlijk hebben alle ‘officiële’ schrijvers wel een of andere binding gehad met door auteurs zelf georganiseerde netwerken, eer ze uit de schaduw daarvan naar de officieel erkende kanalen konden overstappen.
In zijn verhaal ‘Onkel Patrice’ vertelt Boeli van Leeuwen hoe ook hij op zo'n ‘alternatieve’ manier begon, toen hij in 1947 met behulp van een oom van zijn vrouw op een klein handpersje zijn poëziedebuut vervaardigde: ‘De totale oplage bestond uit vijftig exemplaren, waarvan tien mislukten. Van de veertig overgebleven bundeltjes heb ik er acht verkocht in de winkel van Abram Salas. Een tiental werd verdeeld onder vrienden en de rest is in de loop der jaren door kakkerlakken opgevreten.’ Aldus het verhaal. Van Leeuwens roman, De rots der struikeling, zou als officieel literair debuut op de in die tijd (en later) door velen gevolgde weg, bij de paters op Scherpenheuvel gedrukt worden. Maar bij nader inzien werd het daar geweigerd omdat het verhaal een ‘pornografische inslag’ zou hebben. Toen heeft Boeli het in eigen beheer uitgegeven, met subsidie van boekhandelaar Abram Salas, ‘die mijn eerste roman in manuscript las en met zijn zachte stem zei: “Het is een mooi boek. Heb je hulp nodig?” En ook metterdaad hulp heeft verleend toen niemand anders het wou drukken omdat het vies was en obsceen.’
Tip Marugg werkte jarenlang achter de schermen mee aan de Lorito Real en schijnt Paachi van Kampen geregeld vervangen te hebben zonder dat iemand dat opmerkte. Frank Martinus Arion was in zijn jeugd veel in het drukkerijtje-uitgeverijtje van Amador Nita, die overigens ‘tante’ moest zeggen tegen Martinus' tweede moeder, en hij hielp met de distributie en de straatverkoop van de boekjes: ‘Belangrijker dan bijverdienste was bij dit verkopen de romantiek van met een groep jongens in de buitenwijken gedropt te worden en al huis aan huis verkopende naar de stad toe te lopen.’ Ook met zijn vroege eigen dichtwerk is Martinus op ‘Nita-manier’ langs de huizen gegaan om het uit te venten, hij is nooit voor een van zijn publikaties door het C.C.C. financieel gesteund.
Edward de Jongh's belangstelling voor Nita's activiteiten leidde ertoe dat hij zelfs als auteur ging meewerken. Omdat hij ‘financieel nauwelijks wijzer werd van een dergelijke uitgave’ begon hij voor zichzelf, in het alternatieve circuit: ‘Het slechts twintig pagina's tellende Morto na Seru Fortuna is mijn eerste korte verhaal dat ik zelf verzorgde en verkocht. Ik raakte alle vijfhonderd exemplaren snel
| |
| |
kwijt, vooral ook, denk ik, door de aantrekkelijke omslag die ik zelf maakte.’
| |
Tuyuchi en zijn novelas
Dat Tuyuchi bekend werd door zijn verhalen en dialogen, verschenen in het weekblad La Cruz, werd al in het vorige hoofdstuk verteld, maar hij gaf ook tientallen Papiamentstalige novellen uit. Zulke met het Spaans woord aangeduide ‘novelas’ waren heel goedkope ‘boekjes’ van zo'n twaalf tot dertig bladzijden, meestal slecht leesbaar gestencild op goedkoop en slecht papier (de papierschaarste van na de oorlog), geniet, voorzien van een primitieve omslagtekening en gelardeerd met advertenties van de plaatselijke middenstand. De verhalen waren soms origineel, maar meestal vertalingen of navertellende bewerkingen van buitenlandse voorbeelden. Tuyuchi was beroemd om zijn meestbekende personage Tom Richardson, detective ‘di fama mundial’.
Naast de bloedstollende verhalen van liefde en wraak leverde Tuyuchi serieuzer werk, zoals in 1946 met Jeanne d'Arc, dat in de deftige West-Indische Gids zelfs kort aangekondigd werd: ‘Ook dit boek is met kerkelijke goedkeuring uitgegeven. Het geeft in 85 bladzijden de bekende geschiedenis van Jeanne d'Arc en verrijkt aldus de Papiamentsche literatuur voor oud en jong.’ Minder droog dan een dergelijke aankondiging was de kritische reactie op Amor pa dos ruman: ‘De Curaçaose literatuurlijst is wederom met een aanwinst verrijkt. Wat de inhoud betreft, deze wijkt in zoverre van de meeste detectiveverhalen af, dat er van verwikkelingen, die tot een climax leiden en door de detective worden ontward op een andere wijze dan de meeste lezers verwachten, geen spoor te vinden is. Door een Curaçaoenaar geschreven in zijn landstaal, hebben wij verwacht dat de schrijver meer zorg zou hebben besteed aan zijn woorden en uitdrukkingen, en getracht zou hebben zijn eigen taal zuiverder te schrijven en niet te doorspekken met Spaanse en andere uitdrukkingen, soms zelfs in een verkeerde betekenis enz.’
Een recensie van dit soort werkjes kwam niet zo vaak voor. Het was lectuur die direct gelezen, doorgeleend en al snel stukgelezen in het niets verdween, zodat de openbare bibliotheken op Aruba en Curaçao slechts over een beperkt aantal titels beschikken. Tuyuchi werd echter ook in later tijd gewaardeerd, omdat hij volgens niemand minder dan Pierre Lauffer met zijn veelgelezen boekjes aanzienlijk heeft bijgedragen aan de leescultuur in het Papiamento.
| |
| |
| |
Oscar van Kampen en de Lorito Real
Een tweede auteur die zich in het randgebied van de officiële letteren bevond, maar later in de overzichten erkenning kreeg, was Oscar Enau van Kampen, die onder het pseudoniem Azijn Banana en zijn humoristisch weekblad Lorito Real (1948-1958) beroemdheid verwierf met zijn in het weekblad ‘geschreven en getekende parodieën, met een uitgesproken politieke inslag’. Als leerling van de Hendrikschool redigeerde Van Kampen, samen met Efraim Jonckheer, al een ‘onovertroffen schoolkrantje’. ‘Samen vormden ze de kern van een opstandige groep, die vanaf de banken van onze eerste openbare school het eiland Curaçao uit de greep van de Hollandse Missie zou verlossen!’ oordeelden Chris Engels en Johan van der Walle. Lorito Real was niet uitgesproken anti-katholiek, maar het algemeen satiriek produkt van een volstrekt onafhankelijke geest.
Cola Debrot roemde het al in 1949 en bleef in zijn latere overzichten het tijdschrift steeds weer noemen: ‘het wordt met buitengewoon talent geredigeerd, zowel wat betreft het Papiamentse als het Nederlandse gedeelte; het volgt de gebeurtenissen op de voet, het is typisch Curaçaos en circuleert in alle kringen van de bevolking.’
Het weekblaadje werd op goedkoop krantepapier gedrukt en bevatte veel advertenties. Het was tweetalig Nederlands-Papiamento, zodat het door zowel Nederlanders als Curaçaoenaars gelezen werd; veel artikelen werden in beide talen afgedrukt. De standaardomvang was zestien pagina's. Kenmerkend was het veelvuldig gebruik van illustratieve tekeningen. Van Kampen was niet alleen een goed stilist maar ook een zeer vaardig tekenaar. Zijn karikaturen op de voorkaft, die de politieke actualiteit betroffen, en de wekelijkse prijsvraag in de vorm van een levensbeschrijving vergezeld van karikatuur (de rubriek: wie is?) achter in het blad maakten het vooral populair. Vaste rubrieken waren korte commentaren op actualiteiten in de ‘loradas de lorito’ en de strip ‘Azijn Banana’ met zijn vaste uitdrukkingen. Naast hoogst origineel werk bevatte het blad (afgezaagde) moppen die zonder meer uit Engelse, Spaanse en Nederlandse bladen werden overgenomen of in het Papiamento vertaald. Uit een dergelijke onevenwichtigheid blijkt wel dat zo'n eenmansbedrijf het zonder enige kritische begeleiding moest stellen.
Inhoudelijk kenmerkte het blad zich door veel politieke kritiek, waarbij in hoog tempo werd ingespeeld op de actualiteit. Bij opzienbarende gebeurtenissen werd al gauw gevraagd: wat zou de ‘lorito’ er deze week over zeggen? Dat bevorderde de verkoop niet weinig.
| |
| |
Strikt literair was het blad niet; aan officieel gedoe had het lak. Slechts nu en dan verscheen er een gedicht in, maar ook dan was het meestal parodie en satire. Sommige auteurs werden via een karikatuur ‘vereeuwigd’. Van tijd tot tijd werd een nieuw uitgekomen nummer van De Stoep geparodieerd. Via een eigen roman-feuilleton ‘Amor cu complicacion’ [Liefde met complicaties] werd ook dat populaire genre in het belachelijke getrokken.
Een abonnement was niet mogelijk, het blad werd wekelijks uitsluitend los verkocht voor 25 cent per exemplaar. Vaste verkooppunten waren kiosk, refresquería, barberia en later ook wel een enkele boekhandel. Het werd op Curaçao tot op Band'abao gedistribueerd, ook op Bonaire en Aruba.
Behalve Debrot die het tijdschrift zeer waardeerde, roemde ook Luc Tournier nog in later tijd, ondanks de talrijke satirieke aanvallen die hij in het tijdschrift had moeten verduren, het ‘eenmanswerk’ van deze auteur-uitgever, die tien jaar lang, iedere zaterdag weer keurig op tijd het volk een schaterlach bezorgde: ‘Zijn prestatie was uniek. Een politiek spotblad, een schotschrift van het lichtere genre. Niemand heeft kunnen raden of Oscar van Kampen op het ogenblik dat hij schreef nu aan het spotten of aan het prijzen was.’
De populariteit van het tijdschrift blijkt uit het aantal epigonen, die door het succes aangestoken, iets dergelijks wilden proberen, maar daarin niet slaagden. Het leek er even op dat het humoristische weekblad een Curaçaose cultus zou worden. Vanaf 5 juli 1950 verscheen Chaparrin, vanaf 10 maart 1951 de Sapo abuzador, vanaf 28 juli 1951 de Palabrua redado. Het laatste weekblad hield het van 1951 tot 1956 vol, maar werd nooit zo bekend als de Lorito Real.
| |
A.P. Nita en zijn Casa Editorial Emile
Amador Nita was schrijver, uitgever en stimulator die anderen tot schrijven bewoog. Hoewel hij al in de oorlog debuteerde, lag het zwaartepunt van zijn literaire activiteiten erna. In de door hem zelf uitgegeven kranten heeft hij volgens Frank Martinus veel eigen poëzie gepubliceerd, die echter nooit werd gebundeld. Daarnaast schreef hij een groot aantal novelas, ‘korte verhalen over heftige liefdes, prostitutie, overspel en gewelddadige wraakmoorden’, zoals Edward de Jongh ze karakteriseerde. In dit werk sloot hij bij de heersende traditie aan, al had het een heel eigen retorische stijl.
Naast de verstrooiende novelas schreef Amador Nita een aantal
| |
| |
pamfletten over sociaal-politiek-economische knelpunten, zowel in het Nederlands als in het Papiamento, om met zijn dringende oproepen iedereen te bereiken. Binnen de Antilliaanse letteren was Amador Nita begin jaren vijftig een volstrekt unieke figuur die dingen schreef op een wijze waarop niemand anders dat voor hem gedaan had, noch een decennium na hem zou doen. Hij zette de negentiende-eeuwse pamfletten-traditie op waardige wijze voort. In 1952 verscheen zijn bekend gebleven en rond ‘Dertig mei 1969’ herdrukte De sociale wensdromen van het landskind in de gelijke delen van het nieuwe koninkrijk, dat tegen Nederland was gericht en daarom in het Nederlands geschreven werd. Met de openingszin die als motto van de hele ‘brochure’ kon gelden werd direct de toon gezet: ‘Gelijk de glorie van Hitler onder de puinhopen van Berlijn, alzo verging het die der koloniale mogendheden,’ waarop ogenblikkelijk de vergelijking met de strijd van Indonesië tegen het Nederlandse kolonialisme volgde. Nita hield een fel pleidooi voor gelijkheid in sociale verhoudingen tussen vreemdelingen en landskinderen, beiden vanaf 1954 immers inwoners van het Nieuwe Koninkrijk. Hij bouwde zijn betoog evenwichtig en bewust op: eerst het sprekende contrast via een voorbeeld, daarna een algemeen betogend overzicht, tenslotte zijn pleidooi. In parallel opgebouwde scènes pleitte Nita ervoor een einde te maken aan de bevoorrechting van de Nederlanders boven de landskinderen: hongerloonpolitiek tegenover het bevoorrechtingssysteem. Met ingehouden sarcasme (zelf noemde hij het ‘een humoristische trant’) schreef Nita over de ‘tropenadel’, de in de tropen omhooggevallen Nederlandse werknemer, de voor deze geregelde huisvesting in luxe woningen en wijken, het dédain van deze Shell-mensen ten opzichte van het Papiamento en de Curaçaose cultuur: hier is immers geen cultuur! In schril contrast met deze luxe leefde de Curaçaose arbeider in zijn eenvoudige huisje in relatieve armoede. Nita eiste daarom gelijke loonschalen en sociale voorzieningen, gelijke beloning bij gelijke prestatie en een gelijke pensioenleeftijd. Andere punten van kritiek waren de macht van de Nederlanders bij de Shell en andere Nederlandse bedrijven, de economische bevoorrechting van de handel die in handen van de vreemdelingen was, de pro-Hollandse journalistieke voorkeur van de Nederlandstalige bladen, de afwezigheid van contact tussen de lokale en de Nederlandse arbeider. De tijd dat de ‘macamba’, de Nederlander, de feitelijke heerser was moet in de gelijke delen van het Nieuwe Koninkrijk als voorbij worden beschouwd. Laat het niet op een bloedige strijd als in Indonesië aankomen, want het is zeker dat ‘het landskind niet langer meer genoegen zal nemen met de vallende kruimels van de goedgedekte Hollandse tafel’.
| |
| |
Het rond de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut in 1954 gepubliceerde Pueblo... te na unda bo ta bai? bevatte een fel protest tegen ‘e Gran Lider’, de nieuwe politieke leiders die via de verkiezingen persoonlijke macht zochten, een protest tegen het door deze ‘leiders’ gepredikte nationalisme, de politieke intolerantie. In de passage waar Nita zinspeelde op een mogelijke volksopstand, plundering en brandstichting tengevolge van een dergelijke houding van de nieuwe politici, heeft men later een welhaast profetische voorspelling van ‘Dertig mei 1969’ gezien. In het pamflet kwam Nita tot de conclusie dat, als het volk weer tot slavernij zou vervallen, het zijn eigen schuld was wegens zijn lethargische houding. Nita riep daarom op tot geestelijke onafhankelijkheid, hij pleitte voor vrijheid van drukpers en onbelemmerde mogelijkheid een persoonlijke opinie te geven.
Frank Martinus schreef, ‘niemand heeft een scherpzinniger analyse (van onze sociaal-economische situatie) gegeven’. Verschillende critici rekenden Nita's sociaal-kritische werk tot de literatuur. De novelas en pamfletten van Nita hebben een sterk retorische stijl, die regelrecht uit de ‘elocuencia’ lijkt te stammen. Om zijn argumenten kracht bij te zetten, gebruikt hij veel breed opgezette vergelijkingen, talrijke herhalingen en retorische vragen, met welke middelen hij zorgvuldig naar een climax toewerkt. Centraal in zijn van grote betrokkenheid getuigende protest-geschriften zijn de pleidooien van een onafhankelijke geest voor de vrijheid van individuele meningsuiting. Frank Martinus karakteriseerde Nita als ‘romantisch’, ‘propagandistisch, tendentieus, geëngageerd’: ‘Nita blijft de verstokte enkeling; het grootste gedeelte van zijn werk van deze tijd is propagandistisch op politiek gebied, hoewel hij een enkele maal met zijn pen in een gedicht of novelle nog een toon weet te treffen, waarin het verlangen klinkt naar rust voor het moegestreden hart, naar een doodgewoon tevreden-zijn.’
Nita bezat zowel in de jaren dat hij op Aruba woonde, als op Curaçao, steeds een drukkerijtje en eenpersoons uitgeverij, die hij uit bewondering voor Rousseau, Casa Editorial ‘Emile’ noemde. Daar drukte hij zijn kranten en boekjes. Frank Martinus herinnerde zich dat het altijd een open huis was voor allerhande schrijvers en dichters die hem hielpen met het technisch samenstellen van zijn boeken en de distributie. Edward de Jongh herinnerde zich: ‘Nita stencilde zijn verhalen, deed er een kaftje omheen en, met behulp van drie, vier jongens die hij de wijken instuurde, verkocht hij ze à raison van 50 en later 75 cent. Hij verdiende daar aardig mee. Vooral jonge mensen lazen ze graag.’
| |
| |
Nita leefde van zijn pen en het eenvoudige drukkerijtje-uitgeverijtje. Dat was iets ongekends. Zelfs de zo populaire, goedverkopende Oscar van Kampen was voor zijn broodwinning hoofdredacteur van het Shellblad De Passaat, zijn Lorito Real betekende niet meer dan een aardige bijverdienste voor hem.
Nu publiceerde Nita niet alleen eigen werk, maar ook dat van anderen. Amador Nita's drukkerij-uitgeverij werd een centrum voor de alternatieven en hij hielp, voor zover uit de opgedoken gegevens is op te maken, zeker een dozijn auteurs met het uitgeven van meestal oorspronkelijke en soms vertaalde novelas, op het pad van publicatie. Edward de Jongh, Cornelis Raphaela en Tuyuchi publiceerden bij ‘Emile’, maar het gros van de auteurs drong niet tot de officiële literatuur door. Omdat Nita enkele jaren op Aruba woonde, waar hij zijn Amigu di Aruba uitgaf, bood hij ook daar een aantal auteurs een publicatiemogelijkheid voor hun verhalen.
Opvallend mag wel genoemd worden dat er alleen proza geproduceerd en gelezen werd en dat de populaire poëzie in dit circuit niet aan bod kwam. Haast vanzelfsprekend was alles in het Papiamento, wat een grote stimulans zal hebben betekend om in die taal te lezen. Soms werd een verhaal eenvoudig gedrukt, maar meestal was het slecht gestencild en primitief verzorgd. Desondanks was het zeer in trek. Het werd - net als Nita's eigen novelas - verkocht via het distributienet dat Nita had opgebouwd. Over het algemeen waren de boekjes dun, nooit bevatten ze meer dan enkele tientallen pagina's. Dat had waarschijnlijk niet in de eerste plaats te maken met een gebrek aan fantasie van de auteurs; de aard van de novelas zou ellenlange verhalen hebben kunnen opleveren. Het was het gevolg van het wekelijkse verschijnen waardoor de produktietijd maar heel kort was. Tengevolge daarvan en als een vorm van klantenbinding werden nogal wat boeken in afleveringen gebracht. Zo verscheen A. Nita Su promer amor in vier delen, waardoor de klant in elk geval een maand gebonden werd. De prijs kon zo ook aardig oplopen, want er werd per deel gekocht.
Het zijn deze boekjes die Frank Martinus in 1958 deden opmerken dat de Papiamentstalige novelle zich hoofdzakelijk bewoog ‘op de vlakken van liefde, romantiek en noodlot’, dat ze ‘gevoelig op het sentimentele af’ was, een ‘zeer godsdienstige sfeer’ ademde en vol zat van ‘typisch Antilliaanse anecdotes, gewoonten en gebruiken, niet het minst het glimlachend bijgeloof’.
Was Nita een relatief actief auteur en uitgever van eenvoudige maar
| |
| |
populaire novelas, hij was lang niet de enige. Guillermo Rosario publiceerde in eigen beheer, Edward de Jongh startte al snel zijn Editorial Bartolomé, en naast hen waren er na de Tweede Wereldoorlog vele anderen die in eigen beheer uitgaven of via een voor de publicatie van uitsluitend eigen werk gesticht uitgeverijtje. Wilfrido Ortega is onder de talrijken de meest produktieve geworden. Van hem moeten zelfs meer dan vijftig titels verschenen zijn. Daarnaast publiceerden ‘gevestigde’ drukkers als De Curaçaosche Courant en de Verenigde Arubaanse Drukkerijen incidenteel een kleine novela.
De veelgelezen auteurs die wekelijks succes hadden met hun veelgevraagde boekjes, konden een voor die tijd aardige cent verdienen. Als ‘kleine zelfstandigen’ konden ze voortbouwen op de feuilleton-traditie van de missiebladen La Cruz en La Union. Ze hebben wegens hun populariteit de door de missie opgebouwde leestraditie voortgezet.
In navolging van de Spaanse novela kozen ze echter geheel andere stof: de Papiamentse lectuur seculariseerde. De novelas waren er uitsluitend voor publiek vermaak, Nita's brochures (zijn eigen aanduiding) dienden een serieus doel en waren voor die tijd een uniek verschijnsel, al vielen ze enigszins te vergelijken met de door Doktoor Da Costa Gomez gepubliceerde redevoeringen. Debrot rekende deze ‘politieke redevoeringen’ in zijn in 1955 gepubliceerde overzicht ook tot de literatuur. Soms sloten auteurs aan bij beproefde tradities als die van de dialoog en de conta cuenta. De humor- en satire-cultus zal ongetwijfeld aan het verkoopsucces hebben bijgedragen. Origineel en vertaald (naar 's lands gelegenheid geantillianiseerd) werk liepen door elkaar heen en werden lang niet altijd onderscheiden door een expliciete aanduiding. In tegenstelling tot het toneel dat veel vertaalde uit het wereldrepertoire, beperkten de novelisten zich tot vederlichte romannetjes.
Het eigen distributiesysteem van de Papiamentstalige novela ging geheel aan de officiële boekhandel en bibliotheek voorbij. In feite was de novela een wegwerpprodukt, niet iets om in de boekenkast te pronk te zetten. Talrijke oproepen in voorafgaande inleidingen duiden erop dat de boekjes vaak werden doorgeleend. Het aantal lezers zal daardoor ongetwijfeld veel groter dan de oplage geweest zijn. Tot slot is het bekend dat er vaak werd voorgelezen aan hen die de leeskunst minder goed machtig waren.
|
|