1 Vormen van oraliteit
Het vertrekpunt van een beschrijving van de Antilliaanse literatuur is paradoxaal, want van wat er ‘vóór de letters’ als ‘oratuur’ - hier en in het vervolg kortheidshalve voor ‘orale literatuur’ gebruikt - werd voortgebracht, kunnen we nu alleen nog kennisnemen dank zij de letters, waarin ze aan ons, laat-twintigste-eeuwers, is overgeleverd. De zegslieden zijn immers overleden en met hen is, zoals het gezegde wil, een boekenkast in vlammen opgegaan, zonder dat we ooit zullen weten wat de inhoud daarvan is geweest en tot welke vroege periode ze terugging.
Volgens de algemene mening van onderzoekers is de Antilliaanse oratuur ouder dan de geschreven literatuur. Direct daarop moet dan wel de opmerking volgen dat de behandeling van de oratuur ‘van het begin’ geen enkel moment zal mogen suggereren, dat de Antilliaanse woordkunst oraal begon en daarna in uitsluitend geschreven vorm werd voortgezet. De oratuur mag niet beschreven worden als een afgesloten begin-hoofdstuk; haar invloeden gaan door tot vandaag de dag.
Bij specifieke gelegenheden voorzagen specialisten in de behoeften van het collectieve geheugen van de orale maatschappij. Hun recitaties hadden een encyclopedisch, recreatief en normerend karakter, dat ze verwoordden door middel van ritmische, akoestische en semantische herhaling, door gebruik te maken van melodie en dans, en door via de aangename vertelling het nuttige te brengen aan de luisterende groep die actief respondeerde.
Eventuele oratuur zou natuurlijk allereerst gezocht moeten worden bij de oorspronkelijke Indiaanse bewoners van de zes eilanden, maar van hun prehistorie hebben we niet meer dan enkele geografische aanduidingen en plantenamen, werktuigen, versierd aardewerk en rotstekeningen. Het enige voorbeeld dat sinds Nicolaas van Meeteren er in 1947 en Cola Debrot in 1955 op wezen, nog wel eens wordt geciteerd, is een Arubaans rijmpje (of misschien bezweringsformule) ‘Dori dori mako, si mi muri, keende ta derami? / Ami ami ami / Dori dori mako, ora mi muri keende ta yorami? / Ami ami ami.’ [‘Kikvors, lieve kikvors, als ik sterf wie zal mij begraven? / Ikke ikke ik / Kikvors, lieve kikvors, als ik sterf wie zal om mij wenen? / Ikke ikke ik.’] Cola Debrot gaf de oude rijmregels op gezag van K. Martin, een Duitse geoloog, die in 1885 Aruba bezocht en die ze hoorde van een