| |
| |
| |
04.6 One happy island
Hebben boeken invloed? Kan lezen van iemand een beter of een slechter mens maken? Vroeger dacht de rooms-katholieke kerk van wel en propageerde goede boeken en bestreed de slechte lectuur ídil-listisch’ te vuur en te zwaard. Met het geïsoleerde Papiaments lukte dat de katholieken aardig omdat de kerk daar invloed op had, maar met Spaanse, Nederlandse, Engelse en Franse boeken was dat een stuk moeilijker. Tegenwoordig zijn we wat minder overtuigd van de al dan niet positieve of negatieve invloed van lectuur en literatuur, hoewel die idee in de jeugdliteratuur nog steeds aanwezig lijkt. Zo claimen de onderwijskundigen de jeugdliteratuur nogal eens als onderdeel van hun vakgebied, waarbij ze de pedagogische waarde of onwaarde laten prevaleren boven het literaire niveau. Ook schrijvers denken met hun boek het goede doel te kunnen en te moeten dienen. Daar is niets op tegen als dat maar in een goed verteld verhaal gebeurt.
| |
Herman (Manchi) Hennep
De eerste prozapublicatie van Herman (Manchi) Hennep (Aruba 1942-2015) de roman voor jongeren Buscando felicidad (2002) beschrijft de relatie tussen twee jonge mensen die dreigde stuk te lopen op diverse intriges en penibele situaties. De twee ‘kregen’ elkaar tenslotte toch, ondanks hun verschillen, omdat ze beiden zowel onderling als met hun ouders en opvoeders open gesprekken konden voeren en elkaar hun problemen zonder omwegen konden voorleggen. Terwijl de relaties tussen kinderen en ouders in de Nederlandstalige jeugdboeken van een paar decennia eerder als Desiree Correa, Mosa's eiland en Richard Piternella, Niet huilen bij de zee stuk liepen op gebrek aan contact en openlijke gesprekken, wees Hennep in Buscando Felicidad juist op het belang van openheid en een wederzijdse vertrouwensrelatie. Dat hij daarbij het incesttaboe niet uit de weg ging, pleitte voor zijn eerlijkheid als auteur. Jonge lezers waardeerden dit taboedoorbrekende thema en lazen zo bovendien impliciet over de pedagogische waarde van een open communicatie. De conclusie is duidelijk: Hennep publiceerde een waardevol jeugdboek omdat het naast de pedagogische criterium aan het literaire voldeed door zijn thema origineel en adequaat uit te werken.
Met de roman voor young adults Tres diferente ruta (2006) heeft Hennep opnieuw een actueel jongerenthema naar voren gebracht, namelijk het het drugsprobleem en het is er hem in zijn verhaal om te doen jongeren een duidelijke keuzemogelijkheid te bieden. Drie jongeren, twee jongens en een meisje, die op drie totaal verschillende wijze door hun ouders verwaarloosd worden, gaan alle drie het verkeerde pad op. Ze lopen van huis weg en komen op straat in aanraking met minder fraaie vrienden en zaken, die hen op de weg van kwaad naar erger brengen. Jeremy's vader drinkt en slaat zijn vrouw, de ouders van Roy hebben het zo druk met hun carrière en maatschappelijk succes dat ze totaal geen aandacht hebben voor hun opgroeiende zoon. Rita wordt geadopteerd omdat haar moeder niet voor haar kan zorgen. Als het adoptief echtpaar zelf toch kinderen krijgt, betekent dat het einde voor Rita.
Door hulp van een oude vrouw en zijn oma lukt het Jeremy tenslotte uit zijn uitzichtloze leven te treden. Hij gaat naar samba dat uitgebreid beschreven wordt. Roy is onverbeterlijk, maar het meest tragisch blijkt het meisje Rita die als choller en drugsverslaafde ook nog aids oploopt en zich met een overdosis van haar leven en lijden verlost. Dat ze op haar beurt een kind achterlaat zoals haar moeder haar indertijd afstond, krijgt een positief einde omdat deze moeder nu alsnog haar kleindochter opvangt en opvoedt.
| |
| |
Vanaf de proloog maakt Herman Hennep er geen geheim van dat hij zijn verhaal met een pedagogisch doel aan de lezer aanbiedt:
Ta mi deseo pa tanto hoben como adulto, ora lesa e buki aki, haya un tiki mas informacion con pa preveni, cu nan yiu, ora bin den contacto cu droga, no sa kico pa haci.
De drie door Hennep beschreven jongeren hebben maar weinig schoolse opvoeding genoten omdat ze de school alle drie vroegtijdig verlaten. Nu het Papiaments als vak ook in het voortgezet onderwijs van Aruba wordt gegeven, vraagt dat voldoende leesstof. Juist voor jongeren in die leeftijdsfase is er een groot gebrek aan Papiamentstalige boeken die hen aanspreken. Tres diferente ruta verdient een vaste plaats in de ciclo basico en epb, niet alleen omdat het zulke opvoedende kwaliteiten bezit, maar meer nog omdat de auteur er ook in zijn tweede jeugdboek in is geslaagd een afwisselende verhaalstructuur te scheppen en het pedagogisch bedoelde thema tot een goed leesbaar en interessant verhaal te componeren.
In 1995 publiceerde Elston A. Thomas in Teror di droga over zijn persoonlijke ervaringen met een drugsverleden.
| |
Ursula, een migratieroman
Herman Hennep: Ursula (2011) werd oorspronkelijk in het Nederlands geschreven maar uiteindelijk in het Papiamento gepubliceerd. Dit verhaal is langer dan de vorige en bespreekt een volstrekt ander thema, namelijk de Duitse kant vóór, tijdens en ná de Tweede Wereldoorlog aan de hand van het vrouwelijke titelpersonage Ursula, haar Duitse ouders, haar dochter Frieda en haar zoon Dieter en verdere familieleden. In feite is Ursula een roman met migratie en inburgering als thema.
Ursula is aan het begin van het verhaal vijftien jaar en enigst kind van haar ouders die in Hannover wonen. Ze is verplicht lid van de Bund der Deutschen Mädchen, een jeugdafdeling van het Nationaal Socialisme. Na een onbezorgde jeugd gaat ze werken op een boerderij en ‘assistent veeartsenijkunde’ studeren, waarna ze verplicht in de Arbeidsdienst wordt opgenomen. Het net van de nazi's sluit zich meer en meer rondom haar. Dan komt de Kristalnacht in 1938 en breekt de oorlog uit. Als ze verplicht tewerk gesteld wordt in een fabriek ontmoet ze daar de Nederlander Joop. Ze verliezen elkaar uit het oog. Ursula wordt door een collega verkracht en krijgt in 1949 een baby Frieda. Pas in 1954 zoekt Joop zijn Ursula op. Hij accepteert Frieda en ze trouwen. In 1964 verhuist de familie naar Nederland, waar dan nog steeds een Anti-Duitse stemming heerst. Na de oorlog heerst er haat tegen alles wat Duits is, ook tegenover de ‘onschuldige’ Duitsers die gedwongen werden door de Nazi's mee te werken aan het verderfelijke systeem. Discriminatie en taalproblemen maken Ursula eenzaam in Nederland. Dan lezen we nadere bijzonderheden over de wederwaardigheden van de familie. Joop raakt meer en meer aan de drank en sterft. Frieda ontmoet de Zuid-Amerikaan Mario. Ze trouwen en gaan uiteindelijk naar het geboorteland van Mario, maar ze komen geregeld naar Nederland. Dieter gaat in Duitsland wonen raakt evenals zijn vader Joop aan de drank en sterft.
Alle leden van de familie leven als het waren in of tussen twee werelden en twee culturen: Duitsland, Nederland, Zuid-Amerika en nergens wortelen ze helemaal, maar leren langzamerhand steeds meer en meer zich aan te passen aan de onvermijdelijke omstandigheden.
| |
| |
| |
Isaac Chin
Toen Where is Choy? verscheen, verborg de auteur ervan zich nog achter het nietszeggend pseudoniem ‘Himself’. Die prudentie was onnodig want de persoonlijke herinneringen en de Lago-geschiedenis die in Where is Choy? aan de orde kwamen, waren het lezen door inhoud en stijl meer dan waard. Met het tweede boek, de verhalenbundel Tilly the White-Liver Woman, (2006) heeft de auteur deze beginnersgêne van zich afgezet en publiceert hij onder de eigen naam Isaac Chin. Met deze verhalenbundel heeft de auteur zijn schrijverschap zonder meer bevestigd. ‘Tilly’ is een afwisselende bundel verhalen geworden die opvalt door een grote verscheidenheid aan beschreven onderwerpen en een steeds weer adequate, ironiserende stijl met een heel eigen individuele taalcode.
De verhalen hebben een lengte die varieert van enkele bladzijden tot een dozijn pagina's. Verhalen horen tot de kleine literaire vormen en de schrijver ervan zal zich moeten beperken. In kort bestek dienen een of meer personen te worden gekarakteriseerd, een situatie geschetst en een intrige in gang te worden gezet die onverbiddelijk naar de clou van een verrassend verhaaleinde moet leiden. Vanaf de eerste zin dient de verhalenverteller de lezer in de greep te hebben. Ik zal niet elk begin of einde van elk verhaal citeren, maar u kunt van me aannemen dat Chin zowel de opening als de afsluiting beheerst. Hij heeft zich ontpopt als een echte verhalenverteller die met zijn kunst jongleert. Dat blijkt de hele bundel door. Een verhalenbundel moet bovendien de lezer na afloop van een verhaal direct opnieuw beetpakken voor het volgende verhaal. Dat lukt alleen maar als de auteur voldoende afwisseling in zijn verhalen brengt. Ook die ritmiek beheerst de auteur, al hanteert hij wel een paar keer eenzelfde slot en maakt hij zich er een keer van af door het verhaal uiteindelijk als een droom te presenteren. Dat is zowel cliché als te gemakkelijk.
Soms zijn de verhalen kennelijk autobiografisch en kunnen ze op werkelijkheid getoest worden aan de hand van de memoires in Where is Choy? Dat is met name in het laatste korte verhaal het geval. In andere voorbeelden laat de auteur de hoofdpersoon die heel vaak een ik-persoon is, iemand ontmoeten die hem een verhaal vertelt, waarmee hij zowel aansluit bij de orale traditie als bij de traditie om op deze wijze het waarheidsgehalte voor de lezer te versterken. De verhalen spelen zich af in Guyana, Trinidad en Aruba, alle drie landen waarmee de auteur een nauwe band heeft als land van geboorte, van jeugd en van werk. De verhalen gaan over vroeger en nu en behelzen vaak persoonlijke relaties als trouwe vriendschappen tussen mannen en man-vrouw-verhoudingen. Chin houdt er kennelijk van om ‘the battle of the sexes’ met relativerende humor te beschrijven. Een derde groep verhalen zijn op detectives geïnspireerd en behelzen relazen over moord en doodslag. Deze thema's worden gemengd beschouwingen over onderwijs, met persoonsverwisselingen, spookverhalen, het al dan niet gewonnen hebben van de hoofdprijs in de loterij en het nu van voldoende computerkennis: Bill Gates helpt je om de juiste hemel'gate' van Petrus goed te kunnen passeren. Isaac Chin schrijft niet zwaarwichtig en heeft zelf kennelijk plezier in zijn vertellingen die hij met smaak opdist in een Engels dat hij baseert op verschillende varianten van Caribisch standaard naar lokaal eilandelijk in sommige dialogen
| |
Ruben Odor: Mi bida y aids
Ruben Odor publiceerde in 1987 de dichtbundel Luz y sombra bij Charuba. In 1993 gaf de Women's Club di Aruba de bundel Mi bida y aids uit. Ruben Odor schreef toen nog onder het pseudoniem ‘Ego sum’ [ik ben], maar hij zou in een vermeerderde vervolguitgave en de Engelse vertaling My Life with Aids (1994) zijn eigen naam gebruiken.
| |
| |
Op ongeveer twee-derde deel van de bundel schrijft de dichter ‘mijn hart is een opgerichte antenne naar alle golven der gevoeligheid’. Als Ruben Odor eind 1991 hoort dat hij door het HIV-virus besmet is, schrijft hij aanvankelijk in een dagelijkse stortvloed van gedichten beurtelings zijn wanhoop en hoop op de ontdekking van nieuwe geneesmiddelen, zijn verzet, zijn kracht, vechtlust en acceptatie, zijn innerlijke strijd en de schuldvraag van zich af in een aantal gedichten die alle sterk op zijn nieuwe levenssituatie betrokken zijn. Uit de datering valt af te leiden dat de drang om zich door middel van gedichten te uiten bij vlagen komt. Sommige gedichten zijn als gebeden, andere overwegen zelfs een einde aan het leven te maken. Enkele keren overweegt de ‘ik’ zijn handen maar af te hakken of zodanig te branden dat hij niet meer schrijven kan. Angst voor en verlangen naar de dood strijden in sommige verzen om de voorrang. De zieke is eenzaam en roept om contact. Maar schrijven is toch niet zinloos. Alleen zijn gedichten zullen er later nog over zijn als een levend teken!
Een steeds terugkomende vraag is het waarom van het schrijven. Deze gedichten hebben een dubbelfunctie, want ze bevatten troost voor de dichter zèlf en een waarschuwing voor de lezer. De gedichten laten zich lezen alsof ze in een schrijfroes in één keer zijn opgeschreven, zonder franje en daardoor zeer indringend. Het is moeilijk om te schrijven dat iemand in een leven-en-dood-situatie mooie gedichten heeft gemaakt - maar zo is het wel.
| |
Roland W. Peterson: verzamelde gedichten van verstilde eenvoud
Roland W. Peterson was tot zijn pensionering in 2001 in diverse functies werkzaam bij het Korps Politie op Aruba. Hij schreef in zijn vrije tijd korte verhalen voor kinderen. Daarnaast publiceerde hij al jarenlang gedichten en persoonlijke overpeinzingen in lokale Arubaanse bladen. Een collectie daarvan werd in 2005 en 2013 gebundeld onder de titel Silent Emotions.
Poëzie is persoonlijke expressie én communicatie met luisteraars en lezers, ze is emotie en idee, ze kan luidruchtig zijn en verstild in zichzelf gekeerd. Silent Emotions (2013) van Roland W. Peterson verwoordt persoonlijke emoties en gedachten in een onnadrukkelijke toon, alsof de teksten niet voor een krantenpubliek bestemd waren maar slechts papieren verwoording van een innerlijk gesprek, of beter gezegd: een gesprek met het eigen innerlijk. Zo is deze tweede bundel gedichten en beschouwingen een voortzetting van de al veel eerder verschenen bundel die eveneens - wat verwarrend - als titel Silent Emotions meekreeg.
Roland W. Peterson opende in 2005 zijn eerste bundel Silent Emotions met een voorwoord als een statement over aard en functie van zijn gedichten:
I have come to accept that my
thoughts are free and have no
classification. They come and go,
randomly, as I reminisce, when
I hear something, when I see or do
something. It is then that my silent
moments are so filled with meaning
and melancholy that I feel the need
Dat is ook exact inhoud en vorm van de tweede bundel. De gedachte dat je als schrijver en dichter alleen effect bereikt met stemverheffing en weidse armgebaren of met grote woorden op
| |
| |
papier, staat verre van deze auteur, die in een door hem in zijn teksten geschapen klimaat van verstilling juist meer aandacht en indruk wekt. Peterson's gedichten zijn pretentieloos maar zeker niet inhoudloos in hun meestentijds milde maatschappelijke kritiek en persoonlijke ontboezemingen van een redelijk denkende en voelende persoonlijkheid.
Sommige gedichten zijn deels metrisch, met over de versregels verspreid onregelmatig rijm, van tijd tot tijd vinden we bijdragen in de vorm van lyrisch proza, maar altijd heerst de vrijheid van de dichter voor wie inhoud belangrijker lijkt dan een doorgewrochte vormvastheid.
Het zijn kleine alledaagsheden die op papier betekenisvol worden, persoonlijke ervaringen uit het verleden vanuit zijn werk als politieman en zijn sociale verantwoordelijkheid, over de actualiteit rond maatschappelijke outcasts zoals chollers, en prostituees. Gedichten worden gewijd aan maatschappelijke organisaties zoals het Rode Kruis, het Kankerfonds en hun activiteiten. Daarnaast lezen we milde kritiek op sociaal-economische aspecten van het eiland, over politiek, maar vooral ook over de natuur, het Arubaanse landschap met zijn flora en fauna, de (trek)vogels, de shoco en de boa-plaag, de aantasting van de natuur en het belang van natuurbescherming. De onderwerpen zijn steeds weer onderwerpen van de dag, over schipbreuk, ziekte, over een hulpbehoevend oud vrouwtje, dan weer heel persoonlijk over de familie, over de kleinkinderen, over geluk en verlies, liefde, vreugde en rouw, jeugd en ouderdom, sociabiliteit en eenzaamheid, bloei en vergankelijkheid en bepaalde feestdagen als de viering van het kerstfeest of de herkomst van het Sinterklaasfeest.
Een terugkerend onderwerp is de aandacht die de auteur vraagt voor zijn geliefde San Nicolas, met zijn Santa Teresita kerk en zijn watertoren, maar ook de waarde van een oude majestueuze boom. Zo wordt Roland Peterson de lokale dichter van San Nicolas. De bundel bevat voor het merendeel Engelstalig werk met aan het einde een aantal gedichten in het Papiaments. De boekverzorging van Silent Emotions was in handen van Irene Peterson die ook illustraties bijdroeg in de vorm van foto's en tekeningen. Na het eenvoudige eerste deel van Silent Emotions kreeg de tweede uitgave daarmee een luxe uitstraling. In plaats van een aantal gefragmenteerde citaten geef ik één gedicht compleet weer om een indruk te geven van de poëtische kracht die uit ambachtelijke eenvoud voortkomt:
The little candle light in my heart.
| |
| |
| |
| |
| |
04.6.1 Jossy Tromp
Jossy Tromp (Aruba 1954) studeerde biologie en rechten. Hij was werkzaam aan het Colegio Arubano als docent biologie, conrector en rector tot aan zijn pensionering. Hij publiceerde in eigen beheer verhalenbundels en een gedichtenbundel. In 2005 presenteerde hij zijn werk op het literaire festival Crusa Lama.
Jossy Tromp geeft zijn werk uit in eigen beheer door middel van een vorm van publishing on demand waarbij een relatief klein aantal exemplaren wordt gedrukt en er vervolgens naarmate er vraag is, mondjesmaat wordt bijgedrukt. Zo slaagt hij erin weliswaar eenvoudige maar goed verzorgde uitgaven op de Arubaanse markt te brengen zonder met grote stapels onverkocht werk te blijven zitten - zoals nogal wat in eigen beheer publicerende auteurs tot hun narigheid overkomt. Dit concept vraagt dat de auteur zelf alles in eigen hand neemt: van manuscript tot lay out, omslagontwerp en - uitvoering en vervolgens druk- en bindwerk. Meestal is dat laatste bij Jossy Tromp een paar eenvoudige nietjes in de rug. Wel is de auteur daarbij zo verstandig steeds voor iemand te zorgen die de manuscripttekst becommentarieert en zo nodig corrigeert.
Cetilalma (1991) verbindt realiteit en fantasie, natuur en bovennatuur. Daarbij domineert een sfeer van verval, aandacht voor de fenomenen dood, het lugubere, soms het groteske. ‘Ik geloof niet dat ik een realistisch verhaal kan schrijven, ik ben daarin niet geïnteresseerd. Ik houd van fantasieverhalen die gaan over niet alledaagse dingen,’ zei Jossy Tromp toen zijn verhalen verschenen tegen interviewster Joyce Pereira.
Van de negen verhalen is het titelverhaal verreweg het langste met dertien pagina's van de totaal ruim veertig. Een ik-figuur loopt op een hete droge zanderige weg vol scherpe stenen omdat hij op bezoek wil bij zijn al jaren geleden overleden tante Carmelita. Naarmate hij vermoeid doorloopt in de hete zon wijkt de vlammende horizon steeds verder terug. Onderweg praat de ‘ik’ met zijn schaduw die hem waarschuwt niet verder te gaan. Maar die raad wordt in de wind geslagen. Uiteindelijk komt de ‘ik’ in een soort hiernamaals met fel-verlichte vertrekken, waar zijn vroeger niet zo respectabele tante nu een plaats heeft gevonden in een reusachtige bibliotheek: boeken die nooit werden geschreven, boeken die wel werden geschreven maar nooit werden gepubliceerd, boeken die wel gepubliceerd werden maar nooit gelezen, boeken die wel gelezen werden maar nooit begrepen, boeken die wel werden begrepen maar nooit serieus zijn genomen. De verteller grijpt de gelegenheid aan om kritiek op recente ontwikkelingen weer te geven, door een aantal titels aan te duiden. Als de ‘ik’ zijn tante tenslotte vindt, antwoordt ze hem dat ze een eenvoudige geest-prostituee is die van lezen en literatuur houdt. Zal de ‘ik’ hier voortaan moeten blijven?
Ook andere verhalen in deze bundel ademen een magische sfeer die steeds met heel realistische details en argumenten wordt verwoord.
E biento di atardi y otro cuentanan Arubiano (1998) bevat zes verhalen waarvan het titel-verhaal langer is dan de vijf overige samen. De auteur schrijft: ik heb me genoodzaakt gezien een eigen universum te scheppen. Dat universum wordt bevolkt met uit het eigen brein voortgekomen fantastische monsters. De thematiek maakt gebruik van op het oude volksgeloof gebaseerde motieven als het geloof in bishita, de middagwind die voor onheil zorgt, fijne regen die ziekten veroorzaakt, en uitspraken als ‘ga niet in de semana santo de zee op om te vissen’. Maar ze is tegelijkertijd volstrekt modern Kafka-esk (Tromp zélf gebruikt de naam van deze Praagse schrijver in het verhaal ‘Elmotazim’). De verteller verdiept zich graag in middeleeuwse mystici en alchimisten, compleet met griezelige stinkende beesten die weliswaar uit de eigen geesteswereld voortspruiten, maar angstig reëel worden voorgesteld. Alles wat zich tussen realiteit en fantasie in
| |
| |
beweegt in de richting van het bovennatuurlijke, van Hermes Trismegistus en zijn goud tot de spoken van de Franse Pas en Mond'i Fierno en de goudwinning van Balashi, van fluitspelers tot kabouters wordt beschreven. Hij beschrijft zijn fantasieën zodanig realistisch dat je niet meer weet wat de hoofdpersonen alleen maar fantaseren of werkelijk meemaken. Een voorbeeld. In het nogal beschouwelijke verhaal ‘Rooi Frances’, een gebied dat ook wel als Franse Pas of Mond'i Fierno wordt aangeduid - drie namen voor hetzelfde gebied waar vele verhalen over verteld worden, waarbij geen wetenschapper precies kan vertellen wat hier in het verleden gebeurd is. ‘Net goed voor mij,’ concludeert de verteller, ‘omdat ik nu de gelegenheid heb mijn eigen relaas te geven.’ Het titelverhaal ‘E biento di atardi’ vertelt hoe als Alejandro Simon Silvester ‘bishita’ krijgt, hij zich verliest in jeugdherinneringen, waarbij hij zich de eigen jeugd herinnert en met name zijn ouderlijk huis en zijn relatie met zijn vader en moeder die gestorven zijn. Dat levert surrealistische beelden en gebeurtenissen op, angstdromen van een kind over monsterlijke gedrochten, maar tegelijk existentiële angst aangaande leven en dood. Tromp beschrijft innerlijke roerselen tegen een decor van natuurbeschrijvingen die een belangrijke ondersteunende rol vervullen, zoals de oktoberregens die alles doen uitbotten en doen bloeien en die de beesten in de mondi weer vet maken, maar ook de orkaankracht en de plotselinge storm die de zee wild maakt, de lieflijk aangename en de onmenselijk wrede natuur.
Zijn derde bundel, Un anochi y otro cuentanan Arubiano (2005) bevat evenals zijn vorige bundels een aantal verhalen van verschillende lengte. Het titelverhaal, ‘Un anochi’, is opnieuw een goed voorbeeld van de manier waarop de verteller in zijn verhalen steeds weer werkelijkheid en fantasie dooreen mengt. Dit verhaal en andere ademen een sfeer van enerzijds de lokale traditie door middel van het terugdenken aan het Aruba van vroeger, anderzijds een universele sfeer van een surrealistische of magisch-realistische droomwereld die reminiscenties vertoont met zowel de literatuur van Zuid-Amerika als een Europese literaire traditie. Tijd en ruimte zijn daarbij zowel reëel als mythisch.
Verhalen zijn kleine literaire vormen en dienen kort en krachtig te zijn. De verteller is sterk met de openingszinnen en slotzinnen van zijn verhalen. Soms zijn die beginzinnen neutraal, zoals ‘Mi nomber ta Janchi Loco’ en ‘Laat den atardi el a yega’. Maar ze zetten je als lezer wel meteen midden in een verhaal. Soms roepen de openingszinnen al direct de sfeer van de rest van het verhaal op, zoals ‘Santo shelu, ta di unda nos ta bin y ta di unda nos ta bai?’ of ‘No ta prome biaha cu bishitantenan di e duinnan cu tin tras di Faro, na e luga cu awendia yama California, ta bin topa cu restonan di cadaber.’ De verteller heeft een hang naar het geheimzinnige en zelfs het macabere. Dood en verderf, verval en verrotting, spoken en geesten bevolken ook de derde bundel.
De verteller voert tijdens het verhaal de spanning op, waarbij hij bepaald niet karig met woorden is. Met name de slotzinnen zijn vaak sterk omdat ze de clou van het verhaal bevatten of een relativering. Zo eindigt het eerste verhaal met ‘Awo si mi a drenta e fase culminante y final di mi soño y kizas di mi bida.’ Dat lijkt een beetje flauw om een geheimzinnig verhaal als een droom te laten eindigen, maar dan vergeten we het staartje ‘y kizas di mi bida’ dat des te meer betekenis krijgt als de beginzin ‘Santo shelu, ta di unda nos ta bin y ta di unda nos ta bai?’ nog in ons geheugen is blijven hangen.
De verhalen van Jossy Tromp zijn zeer wel bestand tegen herlezing omdat ze pas dan hun rijkdom in het detail prijsgeven. Van de lezer wordt een actieve en creatieve leeshouding gevraagd. ‘Nos imaginacion ta percura pa e resto,’ zegt de verteller aan het einde van het verhaal ‘E misterio di patras di Faro’.
| |
| |
De verteller vertelt intrigerende verhalen waarmee je als lezer langdurig bezig kunt zijn. Soms plaatst hij zijn verhaal in de orale overlevering van het eiland, waarna na een dergelijke realiteitsverklaring een fantastisch verhaal volgt. Maar dat is dan wel een verhaal dat in het algemeen gefundeerd is in de traditie van de oude volksverhalen.
Loke mi ta bai conta, no ta cos cu mi mes a experiencia. Otro a conta otro, y e otronan aki a conta mi. Asina pues mi tambe a bin tende un ke otro. Mi lo reconta e relato, nada mas y nada menos. Sin kita y pone, manera nan ta bisa.
Jossy Tromp mengt realiteit en mythe, verstrengelt heden en verleden, waarbij achter de verhalen een tweede of derde meer abstracte betekenislaag verborgen ligt. Daarbij blijkt dat de verteller zich de literaire traditie van twee continenten heeft eigengemaakt. De auteur vertegenwoordigt daarmee naar mijn oordeel een unieke stem in het literaire prozalandschap van Aruba.
De bundel 13 cuenta (2011) is eveneens geschreven in de traditie en kenmerkende stijl die karakteristiek is voor deze auteur:
E personahenan mester por convence bo mes como escritor pero principalmente e lesado. Nan mester bira real bo dilanti. Bo mester por yora cu nan, hari cu nan, bo mester por hole nan y mi no sa kico mas, pareu cu bo ta lesa ...
De bundel 13 cuenta bevat een aantal verhalen van uiteenlopende aard, lengte en kwaliteit, waarbij hij de vijf verhalen over het jeugdige meisje Flora beter apart had kunnen uitgeven. Dan was de bundel wel veel dunner geworden, maar zeker consistenter van inhoud en vorm. Jossy Tromp lezen vergt ook in deze bundel veel van de concentratie van de lezer. Op de achterkaft van deze dertien verhalen staat een lachende auteur en me lijkt het soms toe dat hij de lezer niet alleen welwillend toelacht maar ook een beetje uitlacht om al diens interpreterende spitsvondigheden.
Jossy Tromp is een schrijver van korte verhalen die het moeten hebben van een korte inleiding en een snel vervolg daarop, waardoor er vaak een contrasterende tweedeling in de vertelling ontstaat, die eindigt in een meestal nogal abrupt en onverwacht slot. Het loont de moeite om van de verschillende verhalen eens de begin- en eindzinnen apart te lezen. Ze trekken de lezer direct het verhaal binnen en sluiten het af op een manier die de lezer dwingt tot verder nadenken en filosoferen over wat er nu eigenlijk gebeurd is en hoe het verder zou kunnen gaan.
De auteur studeerde biologie en rechten. Het eerste speelt een grote rol in zijn verhalen door de vele natuurbeschrijvingen en de intense aandacht die hij in zijn verhalen voor plant en dier toont. Van de tweede studie ontdek ik tot nu toe niets in zijn literaire werk.
Het eerste en meteen het langste van de dertien verhalen in de ruim zeventig pagina's tellende bundel is met de beschrijving van een dronkaard en diens in alcohol gedrenkte fantasieën nogal flauw en voorspelbaar voor de lezer. Hij veronderstelt in zijn dronkenmans verdriet dat zijn vrouw hem een oor aannaait.
Maar dan komen we direct daarna het verhaal ‘E suplador di tabaco’ tegen dat aansluit bij de sfeer en thematiek van de vorige bundels: intrigerend en voor de literatuur van Aruba uniek in taal en stijl. De verteller verbindt traditie en moderniteit in dit verhaal waarbij het oude en traditionele Aruba niet vrij van moralisme wordt afgezet tegen dat wat voor moderniteit moet doorgaan, maar dat de vernietiging van alles wat ooit van waarde was inhoudt. Maar het roken
| |
| |
van ‘tabak’ biedt anderzijds ook een mogelijke interpretatie als de ironisering van een gedroomd groots verleden - in de Arubaanse literatuur een nagenoeg onuitroeibaar thema.
De auteur benadrukt in zijn verhalen gebruiken en tradities waaromheen hij een vertelling fabriceert die naar het einde toe een heel eigen wending neemt. Zo gebruikt hij traditionele Arubaanse folkloristische elementen op een nieuwe en verrassende manier en blijft hij niet steken in een kritiekloze weergave van traditionele gegevens - die vaak foutief als cultuur gekarakteriseerd worden - maar verwerkt hij deze oude gebruiken creatief tot nieuwe gezichtspunten en promoveert de folklore op die manier tot in de traditie gewortelde vernieuwende culturele elementen.
Het mooiste voorbeeld daarvan is volgens mij het korte verhaal ‘Despues di despues’ dat in zijn metakarakter, waarbij de verteller zich rekenschap geeft van zijn eigen schrijfmogelijkheden en voorkeuren, die naarmate het slot van het verhaal in zicht komt een voorspellende waarde blijken te hebben voor de vertellende persoon zélf in het verhaal - terwijl de primaire verteller op een veilige afstand toeschouwer blijft. Hij gaat daarbij al vertellend een verbond met de lezer aan door soms even uit het verhaal te stappen en zich rechtstreeks tot de lezer te richten met observerende opmerkingen. Dat gebeurt vaker. Zo is het eerste verhaal ‘E soldachi shorombo’ een ik-verhaal waarbij de verteller dit ik-perspectief enkele keren onderbreekt door als observator van buiten opmerkingen over de vertellende ‘ik’ te maken, zoals ‘Atrobe el dal un hari duro.’
In de meer eenvoudig opgezette verhalen neemt de auteur de lezers mee naar specifieke en veelal nogal onbekende plekken op het eiland, vaak ver weg naar afgelegen gebieden en plaatsen in de mondi - nooit naar de stad. Op die plaatsen situeert de verteller zijn verhalen die aansluiten bij oude al dan niet bestaande legendes waarbij fantasie en werkelijkheid zo intens verweven zijn dat ze voor de lezer niet of nauwelijks uit elkaar te houden zijn, zoals in het slotverhaal met de legende van Catashi over de vroeg negentiende eeuwse goudkoorts op het eiland. De verteller begint dit verhaal dan ook met ‘Alle legendes hebben een kern van waarheid behalve die van Catashi’ en dan begint hij te vertellen over Willem Rasmijn en zijn vondst van het goud in Rooi Fluit - een verhaal dat in de huidige tijd uitloopt op als volkomen realiteit gebrachte volstrekte fantasie. Zo eindigt ook het verhaal ‘E bruid di Teng’ over een tegen de wil van de familie gesloten huwelijk tussen een losbol en een verliefd meisje in en mysterieuze verdwijning van het paar.
‘Bula morto’ - waarin een van moord beschuldigde de traditionele psychologiserende rechtspraak moet ondergaan om over het lijk te moeten springen - is een op historische gegevens van de Curaçaose auteur en cultuurkenner Elis Juliana gebaseerd gegeven van slavernij en gruwelijke wreedheid van een slaveneigenaar en slavenopzichter ten aanzien van zijn onschuldige slaven die het slachtoffer worden van het overspel van de plantage eigenares, waardoor een onschuldige vrouw wordt opgehangen en een mannelijke tot slaaf gemaakte wordt doodgeschoten. De auteur noemt ‘Bula morto’ geen verhaal maar een verslag, daarmee het werkelijkheids- en het waarheidsgehalte benadrukkend.
De auteur is in zijn verhalen zowel beschouwer als verteller. Zijn schrijfstijl en woordkeus zitten vol met herhalingen en metaforen in een vaak gecompliceerde zinsbouw - alhoewel dat laatste minder ingewikkeld is dan in eerdere bundels. Enkele sprekende voorbeelden hiervan zijn ‘Lo demas, ta sa bo mester sa pa sa con pa haya sa bo sa, n'ta berdad?’ en ‘bo ta cacho di pasto. Pues, no bin cu ‘bo’ riba don Pedro. Mi no ta bo ‘bo’. Tampoco mi ta Bo-Bo.’ Jossy lacht ons met dit soort voorbeelden van gecompliceerde, ironiserende stijlfiguren van het achterkaft toe als hij zich dergelijke taalbouwsels permitteert.
| |
| |
De verteller gebruikt vertelvormen die op de orale structuur van vertellen gebaseerd zijn door in het raamwerk van een verhaal een secundaire verteller te introduceren. Het gebruik van gezegdes en vaste uitdrukkingen versterkt dat orale karakter.
De verhalen geven aanleiding tot allerlei beschouwingen en opmerkingen van de lezer. De verteller stuurt de lezer allerlei kanten op, waardoor het lezen noodzakelijkerwijs een actieve en creatieve bezigheid van de lezer wordt waarbij je echter nooit volledig weet of je nu tot een juiste lezing volgens de bedoeling van de auteur - zodat dat al mogelijk zou zijn - of tot een sluitende interpretatie komt. Het verhaal ‘Despues di despues’ past in een voor de Arubaanse literatuur unieke internationale postmodernistische traditie.
Tera di waltaca (2015) met daarin vier verhalen betekent, na de vorige, een vernieuwing in stijl en structuur. De verhalen van Jossy Tromp zijn nooit zomaar verhalen maar kennen een gelaagde structuur waardoor ze op verschillende niveaus gelezen kúnnen en zelfs móeten worden. Zo kan een normale ontmoeting tijdens in treinreis in Nederland plotseling heel onverwachte dimensies krijgen door het dooreenlopen van realiteit en droom, heden en verleden, en intertekstuele verwijzingen uit verschillende literaire tradities.
Het titelverhaal dat verreweg het langste is, heeft een interessante vertelstructuur. Vanaf de beginzinnen lijkt het erop dat het geen normaal bezoek aan het eiland is, zijn finale bestemming zoals het heet. Het surrealistisch aandoende einde bevestigt dat vermoeden. Het verhaal beschrijft een taxitocht van het vliegveld naar hotel California in Palm Beach die wegens de verkeersdrukte omgeleid wordt via Santa Cruz, Paradera en Noord. De ik-verteller keert na 45 jaar terug op het eiland en overpeinst in de taxirit zijn verleden en heden én de totale verandering die zijn eiland heeft ondergaan. Hij blijkt zowel de weg als de tijd wel zo erg kwijt te zijn dat hij niet eens weet wie Betico is. Wat hem dan precies op zijn ‘finale bestemming’ zal overkomen blijft open voor de lezer.
In het verhaal ‘Cantica di yeye’ voert de zang van cicaden de lezer naar het begin van de regentijd op het eiland, maar ook naar de dreiging van een tyfoon in Azië en de Japanse Samoerai. De storm waait ook het verhaal alle kanten op.
Ook het verhaal ‘Puchini’ stelt de lezer voor raadsels. Het is op het eerste oog een kattenverhaal, maar dat wordt al snel heel speciaal, waarin twee wel heel bijzondere katten - durf ik te veronderstellen - metafoor zijn voor de afsplitsing van twee persoonlijkheidsaspecten van de auteur zélf - maar misschien gaat dit te ver in mijn eigen interpretatiedrift.
Behalve verhalen publiceerde de auteur in 2015 twee gedichtenbundels en een toneeltekst.
Inhoudelijk sluit de toneeltekst Camind'i Cruz; obra di teatro (2015) met zijn maatschappijkritiek aan bij de literatuur van de jaren zeventig. In zeven scènes vertelt de tekst over Perucho die niet zo'n beetje aan alcohol verslaafd is, met alle gevolgen voor de gezondheid van hemzelf, maar ook ten nadele van zijn gezin en familie en in feite de hele samenleving. Perucho glijdt steeds verder af in zijn roes, met name als hij in een droomtoestand zijn ziel aan de duivel Anastacio Faustino verkoopt:
‘Solamente mi ta interesa den cumpra bo alma, Perucho. Mi ta dispuesto pa paga bo kico bo puntra mi. Placa, oro, diamanta, muhe, hoya, poder, tur esakinan mi por ofrece bo. Ke ubo?’
| |
| |
Jossy Tromp gebruikt bekende literaire thema's in zijn tekst, die tot vergelijking met Denis Henriquez ‘Mañan Dalia lo ta mi dalia’ uit 1977 uitnodigen. In de jaren tachtig zou Ernesto E. Rosenstand in zijn ‘Alameda’ het verslavingsprobleem eveneens toneelmatig aankaarten. Het is, evenals drugsverslaving, een bekend thema uit de lokale literatuurgeschiedenis.
In het stuk begeleidt een verteller de personages. Boekhouder Peruchi legt door zijn zwakke karakter om ‘nee’ te zeggen tegen ‘foute’ vrienden, in de toneeltekst een hele ‘caminda di cruz’, een kruisweg, af maar hij bereikt er niet zijn zaligheid mee. Hij verliest daarentegen steeds verder het rechte spoor, op zijn werk maar ook in de huiselijke situatie en uiteindelijk bij zijn ‘dronkenmansvrienden’ onder de boom. Als hij ontslagen wordt heeft hij zelfs geen geld meer om brood te kopen en verwordt hij tot een klaploper bij een oude vrouw die hem een maaltijd geeft. Choller Perucho wordt ziek, maar ontvlucht het ziekenhuis. Tijdens een hevige onweersbui sterft Peruncho bij zijn vrienden onder de boom, net op het moment dat de parochianen om drie uur hun kruisweg lopen op Goede Vrijdag. Zijn pact met de duivel heeft hem niets opgeleverd.
Met de zestien gedichten onder de titel Na caminda (2015) onderneemt Jossy Tromp een poëtische tocht over zijn eiland waarbij hij talrijke plaatsen uit zijn herinnering aandoet, waarbij gevoelens van nostalgie en maatschappijkritiek elkaar afwisselen. De gedichten zijn sterk ritmisch, klankrijk, licht van toon en toegankelijk(er) dan die in de eerste bundel Gabilan (2009). Maar er blijkt ondanks die ogenschijnlijke lichtheid van toon toch meer aan de hand. Een gedicht als ‘22 di november’ lijkt op het eerste oog een natuurbeschrijving en een jeugdherinnering, tot de lezer zich realiseert dat John F. Kennedy op die datum vermoord werd. Dan krijgt het gedicht plotseling een tweede lading en betekenis als de zonsondergang beschreven wordt en met zijn laatste versregel ‘sosega na pas’. Zo is er bij Jossy Tromp steeds meer te lezen dan er op het eerste oog geschreven staat. Hij doet een voortdurend beroep op de interpretatieve activiteiten van zijn lezers.
Jossy Tromp's werk blijft zo intrigeren, dat het dan ook niet zo verwonderlijk is dat aan de Universiteit van Amsterdam de Arubaanse hispanist Joe Fortin een proefschrift voorbereidt op het werk van Jossy Tromp vanuit een narratologische methodologie en het theoretische uitgangspunt van de imagologie - de eerste dissertatie die bij mijn weten aan een Arubaanse auteur gewijd wordt.
|
|