| |
| |
| |
04.4 Proza: vertellingen en verhalen
Hoewel het proza de laatste tijd in opkomst is, blijft de poëzie vooralsnog met meest populaire genre: gedichten zijn beknopt en laten zich bovendien gemakkelijker voordragen dan het voorlezen van relatief lange verhalen. Van het proza dat verschijnt is de vertelling die nog sterk in de orale traditie staat op zijn beurt weer populairder dan de dikke romans. De spanningsboog in een kortverhaal is korter en moet daarom ook strakker zijn, maar een geringer aantal personages maakt de enorme concentratie over een lange periode die een roman nu eenmaal vergt, weer eenvoudiger. Een reden zal ook wel een financiële zijn omdat veel werk in eigen beheer en op eigen kosten gepubliceerd wordt: een dunne verhalenbundel vergt niet zo'n grote investering als een dikke roman. Het proza van het eiland - uiteraard met enkele uitzonderingen - kent voorlopig meer verhalenvertellers dan romanschrijvers.
Onder hen zijn er echte talenten maar ook degenen die weliswaar schrijven omdat ze daar plezier in hebben maar niet tot opmerkelijke resultaten komen met hun werk, ook al omdat ze door de publicatie in eigen beheer overgeleverd zijn aan hun eigen kritische vermogen zonder inhoudelijke en taalkundige begeleiding van een redacteur en uitgever.
| |
Yolanda Croes: literaire non-fictie
Naast de literatuur als fictie wordt ook wel eens de literatuur als factie geplaatst, die ook wel als literaire non-fictie wordt aangeduid of - in navolging van het docudrama - als docu-story: verhalen die gebaseerd zijn op ware gebeurtenissen waarin het vertellend element de wijze van presentatie bepaalt. Historische gebeurtenissen zijn daarbij uitgangspunt voor een verteld verhaal. Dergelijke verhalen hebben kenmerken van zowel journalistieke reportages als van fictieve verhaalelementen. Yolanda Croes (Aruba 1948) is van dit subgenre een bekend en illustratief voorbeeld met haar inmiddels vier verhalen Acompaña pa un angel; Un tragedia di buelo 2000; Un novela basa riba acontecimentonan real (1998), Perdi riba Lama; Aventuranan saca for di bida real (1999), Unda bo ta mami; un storia real (2001), en E fucu di e Piedra Pretonan; Mi amiga Paulina; Un storia real ((2015). Nadrukkelijk wordt bij iedere uitgave vermeld dat het verhaal om een ‘storia real’ - een ware gebeurtenis - handelt die algemeen bekend uit de media of die aan haar als waar gebeurd is verteld door personen die de gebeurtenissen zelf hebben beleefd. Yolanda Croes vertelt verhalen van en over gewone mensen op een manier die grote betrokkenheid van haar bij het beschreven onderwerp verwoorden. In de vier publicaties tot nu toe kan een ontwikkeling geconstateerd worden van vooral weergave van uiterlijke handeling, die gericht is op de uiterlijke gebeurtenissen, naar een meer op persoonlijke karakterbeschrijving gerichte vertelwijze. Het oeuvre verinnerlijkt zich gaandeweg de schrijfervaring. Vanuit verhaalperspectief is haar laatste roman de beste tot nu toe.
| |
Acompaña pa un angel
Op 13 maart 1996 verongelukte op het Venezolaanse schiereiland Paraguaná een toestel van Avia Air waarbij alle zeven inzittenden en de piloot om het leven kwamen. Yolanda Croes heeft er een reportage aan gewijd, die ze op het kaft nadrukkelijk als roman (novela) aanduidt. In het begin is Acompaña pa un angel; e tragedia di buelo 2000 inderdaad verhalend waarbij alle bij het ongeluk betrokkenen een hoofdstuk krijgen, waarin retrospectief hun leven, gedachten en gevoelens uitgebreid beschreven worden tot aan het moment dat de fatale vlucht begint. Maar gaandeweg krijgt de nadrukkelijk als ‘novela basa riba acontecimentonan real’ [roman gebaseerd op werkelijke
| |
| |
gebeurtenissen] steeds meer het karakter van een journalistieke reportage, zoals aan het einde met het soms letterlijk weergegeven verslag van de verhoren door de onderzoekscommissie, de weergave van het officiële rapport en de reacties inzake de verzekering.
Yolanda Croes heeft veel journalistieke ervaring als dagbladcorrespondent - dat is goed te merken. Het is een vlot geschreven verslag dat boeit van begin tot eind. Door middel van emoties betrekt de auteur de lezer bij het gebeuren - zodat het gruwelijke ongeluk als het ware van minuut tot minuut wordt herbeleefd door de lezer, tot in de kleinste details.
Tussen het verslag door - en vooral naar het einde toe - dringt er nogal wat kritiek door in de beschrijving van het ongeluk en met name de afwikkeling daarvan. Zo memoreert ze de geringe aandacht voor de niet-Arubaanse slachtoffers, zoals Orlando Ortega, die bij de herdenking niet eens genoemd werd. Ze klaagt de ego's van de politici aan die bij de rouwdienst de voorste plaatsen opeisten en de rouwende familie terzijde lieten zitten, en de afhandeling van het ongeluk met de verzekering.
| |
Yolanda Croes: Perdi riba lama
De verhalenbundel Perdi riba lama (1999) is eveneens gebaseerd op werkelijke gebeurtenissen met drie verhalen van schipbreukelingen, Arubaanse vissers die hun benauwde avonturen op zee ternauwernood overleven. Het werk is opgedragen aan het werk van de Search and Rescue Foundation, die tot doel heeft mensen die op zee in (levens)gevaar verkeren te redden. De ondertitel van de bundel ‘Storianen di Piscadonan cu a yega di perde riba lama y a sobrevivi pa por conta nos nan odisea’ geeft de inhoud van de drie verhalen in het kort weer: Buchi Panama in 1950, Buchi Everaldo in 1985 en de vier vissers Geerman en Fingal in 1999.
De bekende voetballer en sportfiguur José ‘Buchi’ Wever (Buchi Panama) besluit met zijn net ontmoete kameraden in jeugdige overmoed en onder invloed van drank, de zeilboot van Chico Ras te ‘joysailen’ naar Guajira in Venezuela, een gewaagd avontuur omdat Buchi Panama weinig met de zee op heeft en zelfs niet eens kan zwemmen, maar ook omdat ze geen water, voedsel of wat dan ook bij zich hebben.
Het verhaal begint ‘in medias res’, op een spannend moment als ze de juiste weg op zee al volkomen kwijt zijn, waarna via een terugblik het leven van Buchi Panama beschreven wordt. Het avontuur lijkt fataal af te lopen, dat is voor een van de vrienden inderdaad het geval, de andere twee worden uiteindelijk op de 29e dag gered. De overlevingsstrategie van de schipbreukelingen krijgt veel gedetailleerde aandacht in het verhaal.
Anders dan wat in een journalistiek verslag feitelijk vermeld zou worden, beschrijft de verteller in verhaalvorm niet alleen de uiterlijke gebeurtenissen maar ook de gedachten en gevoelens van de personen, waarbij ze zich concentreert op de hoofdpersoon Buchi Panama. Het verhaal wordt besloten met een epiloog over het verdere leven van Buchi Panama: ‘Vision, speransa y meta (...) si bo tin tur tres, bo ta bira feliz riba e mundo aki’ (p. 23)
In het tweede verhaal, E mochila di Buchi Everaldo, gaat een al wat oudere maar ervaren visser alleen de zee op, waar hij motorpech krijgt op een woeste zee met uiterst slecht weer. Ook hij wordt op het nippertje gered, maar dan hebben we al uitgebreid óver het leven van Buchi Everaldo gelezen en ook zijn gedachten en herinneringen ván hem. Zo wordt dit verhaal meer beschouwend dan een verslag van directe handeling.
Het derde verhaal, E Rescate Milagroso, verhaalt van een schipbreuk in 1999 van vier vissers uit de families Geerman en Fingal. Hun pas gebouwde boot slaat om in de ruwe zee met zijn sterke stromingen. Een van de vier probeert zwemmend de wal te bereiken en wordt uiteindelijk opgepikt dooreen langsvarende boot, waarna ook de anderen gered worden.
| |
| |
De in detail beschreven drievoudige schipbreuk wordt ingebed in de levensverhalen van de hoofdpersonen. Wat ging aan het gebeuren vooraf, wat gebeurde er verder met de personen. Het valt op dat in alle drie verhalen slechte voorbereiding en zorgeloosheid om geen water of voedsel mee te nemen een belangrijke rol speelt, terwijl sterke drank rijkelijk vloeit. De impliciete waarschuwing luidt dan ook dat de macht van de zee geëerbiedigd moet worden, een gegeven dat aan het einde expliciet wordt verwoord door de SARFA. De verteller versterkt het waarschuwingselement door te melden dat er vooraf al slechte voorgevoelens een rol spelen. De zee opgaan in een zeewaardige maar relatief kleine vissersboot betekent altijd een risico nemen. Op de achtergrond van de verhalen speelt politiek een bijrolletje, maar komen religieuze gevoelen steeds sterk naar voren: ‘Die niet bidden kan, worde varensman, hij leert bidden dan’ schreef pastoor Schabel al aan het begin van de 18e eeuw.
In de verhalen gaan de journalistieke verslaggeefster en de creatieve schrijfster samen, omdat naast de weergegeven realiteit van handeling de gedachten en emoties van persoon tot persoon gedetailleerd geëvoceerd worden door een alwetende verteller, die perspectiefwisseling toepast door beurtelings de aandacht te concentreren op wisselende hoofdpersonen. De met compassie geschreven verhalen betrekken de lezer veelzijdig bij de handeling, wat niet alleen de verhalen vaart geeft maar ook spanning oproepen bij de lezer.
| |
Unda bo ta mami?
De derde publicatie, Unda bo ta mami? Un storia real. Un storia di fe, speransa y amor (2001), opgedragen aan de Fundacion di Hende Muhe den Dificultad, begint ook ‘in medias res’, een belangrijk moment wat later voor de lezer een hoogtepunt in het verhaal zal blijken. Daarna volgen uitgebreide terugverwijzende flashbacks en zelfs een flashback in een flashback over wat er aan dat moment vooraf ging en waarna vervolgens de afloop wordt verteld. Ook hier maakt de auteur dus gebruik van literaire middelen om haar verslag vlees en bloed te geven.
De familiegeschiedenis vertelt het mislukte huwelijk van een volgens de traditionele normen uit de jaren zestig van de vorige eeuw en het religieuze regiem van de Jehovagetuigen opgevoede Maria met de uit Dominica afkomstige Camilio Wensley.
Vanaf het begin gaat er van alles mis door verschillen in kleur, taal, afkomst, cultuur maar vooral een totaal gebrek aan ‘savoir vivre’ van beide personen. Wensley blijkt een egocentrische, jaloerse bruut die Maria het leven onmogelijk maakt, niet alleen op het eiland maar later ook in Nederland. Desondanks worden er twee kinderen geboren. Ondanks de geestelijke en lichamelijke mishandeling blijft Maria toch steeds weer bij haar man terugkomen.
Deze vertrekt uiteindelijk naar familie in de VS waarbij hij de twee kinderen ontvoert. Het zal zeven jaar duren eer Maria haar Joshua en Jotham terug zal zien en hen op haar beurt ontvoert naar Aruba. Dat moment wordt in het begin van het verhaal al aangeduid, met de realisering ervan is de verhaalcirkel rond.
Ook in dit verhaal maakt de verteller gebruik van een meervoudig perspectief, gaat ze zelfs terug in de tijd om hetzelfde gebeuren vanuit een ander personage nog een keer te belichten. Door het gekozen procédé van informanten die hun levensverhaal vertellen wordt er natuurlijk steeds ‘achteraf’ verteld. De verteller weet daarbij evenwel de suggestie te wekken dat de handeling met de vertelde tijd meeloopt, zeker tegen het spannende slot dat als positieve climax van een leven vol vernedering en angst uiteindelijk vrede brengt.
| |
| |
| |
E Fucu di e Piedra Pretonan; Mi Amiga Paulina
De vierde publicatie, E Fucu di e Piedra Pretonan; Mi Amiga Paulina; Un storia real, uit 2015 is een verhaal van epische concentratie en syncretisme, want via de jonge hoofdfiguur Xindrah komen allerlei vormen van religieuze beleving voorbij die haar en haar omgeving beïnvloeden en waarvan ze heil verwachten. Heil en genezing omdat de jonge met de helm geboren Xindrah voortdurende belaagd wordt door allerlei onheil, stemmen hoort en daarom een verbeelde vriendin creëert: mijn vriendin Paulina, met wie ze onophoudelijk gesprekken voert en die haar beschermt tegen kwade invloeden, die noch door pastoors van diverse denominatie, noch door helderzienden of zelfs een exorcist bedwongen kunnen worden. Xindrah is enigst kind en zou dolgraag een broer of zus willen hebben, want ze voelt zich eenzaam.
Op een uitstapje naar de noordkust van het eiland heeft de familie een aantal zwarte stenen meegenomen en die als versiering op het erf gelegd, met de gedachte dat die stenen geluk zullen brengen. Maar dit wordt juist de oorzaak van alle onheil omdat er op de plaats waar de stenen gevonden zijn een oude indiaanse vloek rust, een beschermingsban van die heilige plaats, Boca Indjeco: ‘Antes, e Indjanan a pone un bruha riba e barancanan. Pa proteha nan contra pirata y otro intruso.’ (p. 3) Op de rots blijkt een inscriptie te staan met de woorden ‘Esun cu drenta den mi cas, lo no sali hamas.’ (p. 141) Enkele foto's voor in het boek moeten het realiteitsgehalte van deze gedachte versterken.
De eerste tekenen van onheil dat over het huis komt zijn slechte ‘vibraties’ in de woning, de moeder krijgt een miskraam, Xindrah houdt zich via vrienden bezig met het occulte ‘ouija board’, ook wel als ‘spirit board’ of ‘talking board’ aangeduid, gebruikt in spiritistische kringen, het huis wordt overspoeld met duizendpoten, die volgens volksgeloof doodvoorspellers zijn. Xindrah lijdt voortdurend aan hoofdpijn, hoort stemmen en ziet plotseling een geestverschijning in de vorm van een oude vrouw. Het spookt aan alle kanten, vooral in de slaapkamer van Xindrah.
Het wordt een lijdensweg voor Xindrah die leidt van allerlei helderzienden naar kruidendokters, van het ene medium naar het andere, van de ene ‘pastoor’ naar de andere, een relikwie van aartsengel Michaël, bidden en nogmaals bidden door tantes en de hele familie, regelmatige kerkgang, bijbellezen, het verwijderen van waardevolle voorwerpen in huis die onheil zouden brengen - alles zonder enig resultaat. Het wordt allemaal tot in details beschreven.
Dan ‘verschijnt’ een jong meisje aan haar die ze de naam Paulina geeft en met wie ze zusterlijke vriendschap sluit: ze wilde immers zo graag een zus, eindelijk is ze niet meer alleen! Maar de stemmen en de beproevingen blijven. Moeder leidt haar af door een laptop voor Xindrah te kopen en een paar huisdieren, maar het wordt steeds erger.
De lezer krijgt aanwijzingen dat Paulina bepaald niet een normale vriendin is van vlees en bloed, maar alleen in de geest van Xindrah bestaat en die zelfs gevaarlijk kan worden. Paulina neemt totaal bezit van Xindrah en vraagt haar mee ‘naar boven’ te gaan ‘naar het licht’. Ze blijkt een ziel die niet tot rust kan komen. Tot drie keer toe doet Xindrah zelfs, zij het een halfslachtige zelfmoordpoging. Volgens een helderziende is Paulina in feite Paul, een jonge man die jaren geleden verdronken is bij Boca Indjeco en wiens ziel geen rust kan vinden.
De verteller heeft haar verhaal stevig gestructureerd. Naar het midden van het verhaal toe worden de beproevingen steeds sterker, waarna vanaf het midden naar het einde toe naar een verklaring en een oplossing wordt toegewerkt. Een van de vele helderzienden zegt dat ze de zwarte stenen die ze uit de boca hebben meegenomen moeten terugbrengen. Dan begint de lange strijd om Xindrah zo ver te krijgen dat ze Paulina Dirksz (p. 121) als vriendin loslaat en opgeeft. Het verhaal komt in een stroomversnelling als Xindrah wordt overvallen door een man in een
| |
| |
zwarte Yaris, die haar verkracht. Maar niemand gelooft haar verhaal, zelfs haar moeder Samatha niet.
Paulina wil haar helpen maar neemt juist meer en meer bezit van haar, zodat Xindrah zich als een robot gaat gedragen. Paulina is een ‘lifter’ of ‘soul eater’ die het leven van Xindrah binnendringt en bezit van haar neemt.
Via verschillende helderzienden en spiritisten komt de ‘waarheid’ langzamerhand aan het licht. In Boca Indjeco zijn veel mensen verdronken en begraven, er waren geesten en een ‘lamina’ rond en er rust een vloek op de boca vanaf de Indiaanse tijd: ‘Es cu drente den mi cas, lo no sali hamas.’
Uiteindelijk krijgt Xindrah de kans om haar moeder het verhaal van de aanranding te vertellen. Impliciet klinkt hier de moraal dat moeders beter naar hun dochter moeten luisteren als ze wat willen vertellen.
Pas als een poster Nightwish met daarop een meisje met een zwarte steen in de woonkamer verwijderd wordt, lijkt een oplossing in zicht. Het lukt Xindrah eindelijk zich van haar ban te verlossen, al zal ze haar leven lang als ‘met de helm geboren’ de gave van het ‘zien’ behouden. Met de slotzin van de epiloog wordt de moraal van het verhaal rond de jonge Xindrah verwoord:
‘Su storia ta obliga nos realisa cu tin mucho mas entre shelo y tera, cu nos kier of no ta dispuesto, pa compronde. Lo minimo cu nos por haci ta, tene un mente habri pa e mundo misterioso aki.’
| |
Luty Marinez: Linda's road
Luty Martinez (Aruba 1956) is werkzaam in het onderwijs. Linda's road (1993) is een in het Engels geschreven kleine novelle, die op Saba speelt. De oude vrouw Linda Every leidt een armoedig leven als eenvoudige groentenverkoopster die zes kinderen moet voeden. Ze verkoopt haar groente langs de weg. Haar ‘man’ werkte op Aruba, maar kwam om bij een bedrijfsongeval van de Lago. Hij bleek op Aruba wettelijk getrouwd te zijn. Zo krijgt Linda geen enkel pensioen. Uit medelijden met Linda's armoede geeft Father Schoutensburg haar een huishoudelijk baantje in zijn pastorie. De dominee raakt een beetje verliefd op Linda en ze hebben één keer gemeenschap. Dat veroorzaakt een orkaan in Linda's innerlijk op het moment dat orkaan Brenda op Saba losbreekt en een kind van Linda en de dominee als enige slachtoffers doodt.
Linda is zwanger en krijgt de naam van een fatale vrouw te zijn, omdat iedereen met wie ze omgaat sterft. Bovendien gaat ze nooit naar een kerk. Iedereen mijdt haar en ze heeft het steeds moeilijker. Een tijdlang geeft het Curaçaose onderwijzersechtpaar Peter en Sandra de eenzame Linda een baantje voor halve dagen. Maar ze keren na hun driejarig contract terug naar Curaçao.
Linda, het dochtertje dat geboren is uit de verhouding met de dominee, wordt door het onderwijzersechtpaar geadopteerd. Dan maakt de novelle een enorme sprong in de tijd en blijkt de kleine Linda de Antilliaanse Minister President geworden, ‘Iron Linda’ bijgenaamd.
Een andere dochter, Helenita Every, ontgroeit de armoede eveneens en wordt manager van het luxueuze Pelican Bay Resort Hotel. Zij tweeën hebben het gemaakt; de andere kinderen blijven arm. Aan het eind van het verhaal krijgt de oude Linda in het bijzijn van de Minister-Presidente een koninklijke onderscheiding en er wordt een weg naar haar vernoemd: Linda's road. De dochter maakt zich bekend aan de moeder...
De intrige is pure novela, maar de humoristische beschrijving in sterk gecreoliseerd Engels van het leven van alledag in de kleine gemeenschap, hoogtepunten als de komst van het eerste vliegtuigje op het eilandje, het bezoek van de koningin die Linda's speciaal voor de gelegenheid genaaide oranjekleurige jurk bewondert en haar een hand geeft, het leven van de weinige Amerikanen op het
| |
| |
eiland als de schilder Mr. Fairchild, de betekenis van het Engelstalig onderwijs op het eiland geven het verhaal enige waarde. Het is jammer dat Luty Martinez dit soort gegevens verborgen heeft achter een volstrekt ongeloofwaardige verhaaldraad. Ze had er het hoofdbestanddeel van moeten maken.
Dat Luty Martinez niet zo'n novela-intrige nodig heeft om goed te schrijven bewees ze eerder met het korte verhaal ‘The Statia bull’ dat de vierde prijs kreeg van de in 1990 door het Corps Consulair uitgeschreven ‘nationale en internationale prijsvraag van het korte verhaal’.
| |
Sherwin Ulrich Anthony Jacobs
Onder de verhalenvertellers is architect Sherwin Ulrich Anthony Jacobs (Aruba 1965) wel de meest productieve met zijn korte verhalen voor jongeren en somtijds volwassenen. Daarmee is hij een van de auteurs die jeugdliteratuur en literatuur voor volwassen lezers combineren. Jacobs publiceert in eigen beheer en is qua productiviteit en werkwijze wel te vergelijken met Wilfrido Ortega op Curaçao.
De moedertaal Papiamento en verantwoorde opvoeding van kinderen tot volwassen liefdevolle mensen staan centraal in het werk van Jacobs, met een sterk locale component.
Bida pa semper ... (2006) bevat gedichten en korte overwegingen overeen harmonieuze en liefdevolle samenleving: ‘Palabra no ta pa duna / mensahe di odio / pero pa splica nos compresion.’ (p. 42) Eén van zijn belangrijke doelstellingen met zijn eenvoudige verhalen is ook het aankweken van liefde voor de moedertaal. Zo bevat Un recuerdo (2007) woorden en begrippen ter vergroting van de woordenschat, waarbij een woordenlijst achterin helpt. Amigo, di mucha pa mosa (2007) gaat over het opgroeien van jonge kinderen tot verantwoordelijke volwassenen:
Si mi por conta un storia
Anders van toon en inhoudt is het historische verhaal Aida (2008) over een tot slaaf gemaakt meisje en haar verlangen naar vrijheid.
Zo combineert Jacobs in zijn werk voor jongeren en volwassenen steeds een gemakkelijk te lezen verhaal met een pedagogische inhoud. De novela Pa semper (2010) voor volwassenen is aanvankelijk wat anders van toon. Het is een verhaal van wederzijds huwelijksbedrog en jaloezie, verteld vanuit de bedrogen vrouw die zelf haar man ook bedriegt, en overige personages. De twee vrouwelijke bedrogen bedriegers Bea en Andrea sluiten vriendschap en wisselen hun ‘ervaringen’ uit zonder dat ze weten van het onderlinge bedrog in een driehoeksrelatie: ‘Asina, nan ta papia y papia, compara y contempla. Instrui otro kico ta mihor pero na final tur dos ta keda sinta boud i e mesun palo di tamarijn.’ (p. 39) De twee vrouwen zoeken troost bij elkaar zonder dat ze de finesses van de ingewikkelde intrige weten. Het verhaal overstijgt een novelasfeer niet, maar het wordt vlot verteld. In zijn liefde voor zijn moedertaal maakt Jacobs gebruik van een crioyo vertelstijl met veel zegswijzen en uitdrukkingen. De afloop is voorspelbaar en na alle ingewikkeldheden legt het echtpaar ter wille van hun opgroeiende kind hun onderlinge problemen bij en zullen ze ongetwijfeld voortaan in harmonie verder door het leven gaan.
| |
| |
| |
Joe Fortin
Wanneer is of wordt een schrijver een schrijver? Volgens het Nederlandse Fonds voor de Letteren zijn schrijvers volgens de website onder voorwaarden subsidiabel nadat ze tenminste een boek bij een erkende uitgeverij gepubliceerd hebben. Dat lukt dan misschien nog als je in het Nederlands schrijft en uitgegeven wordt door een Nederlandse uitgeverij, zoals de laatste tijd nogal wat Arubaanse schrijvers die in Nederland wonen gedaan hebben en doen. Maar als je in het Papiamento schrijft, wat dan? Dan wordt het hooguit een afspraak met uitgeeforganisaties als freemusketeers.nl of lulu.com. waarbij auteurs dan terecht kunnen en daarbij zelf voorwaarden voor professionele begeleiding kunnen inroepen. Diverse websites van deze organisaties wijzen de weg naar zowel de mogelijkheden als de gevaren van deze methode.
Wie deze publicatiemogelijkheid niet wil, kan dan uiteindelijk kiezen voor publicatie in eigen beheer, waarbij de schrijver alles in eigen hand houdt: van manuscript tot gedrukte tekst, via een eigen lay out ontwerp, illustraties, omslag en alle begeleidende noodzakelijke teksten, waarna nog de distributie naar boekhandel en bibliotheek volgt. Dan gaat vaak hopeloos mis, maar als een auteur echt kan schrijven en voldoende kritisch vermogen heeft, kan ook dit in onze situatie aardige resultaten opleveren.
Een schrijver ben je wanneer je de lezer iets inhoudelijks en thematisch interessants te bieden hebt en daarvoor dan ook een eigen persoonlijke stijl en doordachte structuur hebt weten te verwezenlijken. En dat zoiets prima in eigen beheer kan heeft Carel de Haseth wel bewezen met zijn Katibu di shon (1988), dat eerst in eenvoudige vorm in eigen beheer werd gepubliceerd en pas later bij een uitgever terecht kwam, vertaald werd in het Nederlands en Duits en het zelfs tot een operavoorstelling bracht.
Op Aruba publiceert Jossy Tromp in eigen beheer vanuit het principe van ‘Book on demand’ en ‘Publishing and print on demand’, een procédé dat steeds meer gebruikt wordt nu de technische mogelijkheden beschikbaar zijn om ook (heel) kleine oplagen te drukken. Zo bracht hij niet alleen een aantal verhalenbundeltjes en een dichtbundeltje uit, maar is zijn werk momenteel ook onderwerp van een dissertatieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam bij hoogleraar Michiel van Kempen die daar West Indische letterkunde doceert. Twee succesverhalen van publiceren in eigen beheer, een vorm die in het buitenland misschien slechts een gering aanzien kent, maar in onze situatie van kleinschaligheid zeer wel kan voldoen.
De promovendus van Jossy Tromp's werk is zijn (ei)landgenoot J.L. (Joe) Fortin (Aruba 1967), die nu ook een verhaalbundel van kwaliteit in eigen beheer op de markt heeft gezet: City Store. (2013) De schrijver studeerde Latin American Studies aan de Universiteit van Leiden en heeft in het verleden ook op ons eiland en elders daarover lezingen verzorgd.
Lezers moeten zich door de eenvoudige vorm van deze uitgaven in eigen beheer niet laten bedriegen, want dat zegt in dit voorbeeld niets over de belangwekkende inhoud. Bij eerste lezing van de elf korte verhalen voelde ik hoe deze auteur ertoe kwam om juist de verhalen van Jossy Tromp voor een dissertatie onderzoek te kiezen. Beiden zijn sterk beïnvloed door het Latijns-Amerikaanse magische realisme, lo real maravilloso.
In de verhalen van Joe Fortin lopen realiteit en het magische van fantasie en droom dooreen. Neem nou bijvoorbeeld het titelverhaal van de bundel: City Store. Zo'n verhaal begint heel realistisch als een jeugdherinnering over een jongetje - de ‘ik’ van het verhaal - die als jongste kind thuis erg aan zijn moeder hangt en met haar boodschappen gaat doen bij de stoffenzaak van
| |
| |
Uncle Louis. Heel herkenbaar. Maar meteen zegt de ik er dan bij dat hij zich niet thuis voelt in de donkere en sombere winkel, hij geeft de winkelier de naam van Daedalus en dwaalt er in het labyrint van stoffen op zoek naar de Minotaurus als zijn moeder haar boodschappen doet. Daarmee wordt het tot dan toe realistische verhaal in het mythologische getrokken, iets wat direct daarna weer wordt opgeheven door het dan weer realistische vervolg als ze weer buiten zijn en een aantal andere winkels bezoeken. Er ontstaat zo een realistisch beeld van San Nicolas in voorbije tijden. Maar de scène bij Uncle Louis blijft hangen in het lezersgeheugen. Realiteit en magie wisselen elkaar af.
Als moeder en zoon in de City Store van señor Violinus belanden, zegt deze tegen het jongetje dat hij dromen verkoopt: ‘ami ta bende soñonan’. Voor één gulden wil hij een droom aan de ‘ik’ verkopen, voor het jongetje natuurlijk een hoop geld, maar hij gaat sparen. Hij geeft na verloop van de tijd inderdaad de gespaarde gulden, maar ... krijgt er niets voor terug! Denkt hij.
De tijd verloopt en na vele jaren sluit City Store bij gebrek aan clientèle. De nu jongeman geworden ‘ik’ heeft zijn droom nooit gekregen, maar dan ... volwassen geworden constateert hij tot zijn verbazing dat City Store weer open is, geheel in de stijl van vroeger, alsof de tijd heeft stilgestaan. Hij gaat naar binnen en praat uitgebreid met señor Violinus en belooft spoedig terug te komen. Maar als de ‘ik’ dan buiten naar zijn auto gaat, ziet hij tot zijn schrik en verbazing dat de winkel geheel verwaarloosd toch nog steeds hermetisch gesloten is, waarbij in de beleving van de ‘ik’ verleden, heden en oneindige toekomst zich verenigen:
Mi a para babuca pa mira door di e bentana susha pa tempo y olvido. Paden tur cos tabata tapa cu stof di recuerdo. Tabatin un popchi sunu y tur sushi ta para mira cu wowonan di infinito.
In de droom herleeft een momentje het verleden. Bij Uncle Louis aan het begin van het verhaal betrof dit misschien nog kinderfantasie, maar het visioen rond de City Store van señor Violinus betreft de herinnering van de volwassene.
Ook overige verhalen ademen een sfeer van het supra-natuurlijke, zoals het beginverhaal van een gelukkig huwelijk dat evenwel overschaduwd wordt door kinderloosheid - een realistisch gegeven dat echter eindigt op wrange bovennatuurlijke wijze. Andere verhalen betreffen een stervensproces, kinderangsten en verlangens, in jeugdjaren ervaren geheimzinnigheden en gedrag van volwassenen die zich bedreigend keren zich tegen de ‘ik’. Een verscheidenheid van onderwerpen maar steeds met een ondergrond van geheimzinnigheid en de ondoorgrondelijkheid van droom en werkelijkheid. Het slot van de bundel is daarvan een goed voorbeeld als een dubbelzinnig vampierverhaal over de instructie tot in de kleinste details hoe deze een naaimachine gebruikt om de juiste kleding te naaien voor zijn nachtelijke werk, zoals een spin zijn prooi vangt in zijn web: ‘Ta mescos cu un cas di haraña bo ta traha.’.
Een personages als Marianita zwerft over het eiland en door de mondi - su perigrinacion infinito - nadat haar man verdronk bij Boca Mahos, waarna allerlei geheimzinnige folkloristische veronderstellingen van volksgeloof rond haar persoon en haar verlaten en verwaarloosde huis ontstaan: ‘Kisas e alma di Marianita a podera die cas pa asina forma un simbolo di e ultimo indjan di e tribo ca tabata biba na e isla.’
Door intertekstuele verwijzingen uit de mondiale literatuur verbindt Fortin het eiland met de wereld. In het verhaal ‘Autosugestion’ spreekt de ik-verteller met een van de Franstalige
| |
| |
surrealisten bij uitstek, Comte de Leautremont, over diens bekende werk Les Chants de Maldoror, dat gaat over een misantropisch en volstrekt kwaadaardig satanische figuur. Het verhaal eindigt met de waarschuwing: ‘Si bo sigui mi bos lo bo bira un persona tristo.’ Comte de Leautremont was het pseudoniem van de uit Uruguay afkomstige Isidor-Lucien Ducasse (1846-1870), bekend om zijn surrealisme. Daarmee geeft Fortin een heldere hint hoe hij zelf zijn werk gelezen wil zien.
Voor het gegeven van ‘E yamada di leu’ verwijst de verteller de lezer nadrukkelijk naar Jorge Luis Borges' verhaal ‘El otro’ waarin een oudere auteur een jongere versie van zichzelf ontmoet. Fortin draait dit gegeven om door van de jongere uit te gaan die een droomvisioen van zelf confrontatie krijgt over wie hij in zijn ouderdom zal worden.
In het verhaal over transgender en homoseksualiteit ‘Flor y sumpiña’ zijn echo's van de beroemde tele-novela Topacio, die in de jaren tachtig door de Venezolaanse televisie uitgezonden werd. Carnaval biedt de twee vrienden Flor en Sumpiña de mogelijkheid uit de kast te komen, maar omdat ze overigens maatschappelijk volstrekt niet worden geaccepteerd besluit Flor te migreren.
Zo bieden de elf verhalen in de bundel een grote verscheidenheid aan onderwerpen, waarbij de verteller in weinig pagina's mysterieuze en intrigerende verhalen weet neer te zetten. De meeste verhalen zijn in de ik-vorm, maar er zijn ook enkele verhalen in de derde persoon. Jeugd en herinnering spelen een belangrijke rol. De auteur hanteert daarbij een verzorgde taal in een eenvoudige schrijfstijl, met mooie beschrijvingen van locaties en personages. We hebben hier te maken met een relatief kleine in eigen beheer eenvoudig uitgegeven bundel, maar met een inhoud die er wezen mag.
| |
| |
| |
04.4.1 Jacques Thönissen
Moet een schrijver van Aruba altijd over Aruba schrijven of mag hij zijn inspiratie waar dan ook vandaan halen? Jacques Thönissen heeft een aantal boeken geschreven die zich al dan niet op het eiland afspelen, die hij bij Nederlandse uitgevers heeft weten te plaatsen: drie bij Uitgeverij Conserve - Tranen om de ara (1998), Eilandzigeuner (2000) en De roep van de troepiaal (2004) en vervolgens drie bij Uitgeverij In de Knipscheer - Devah (2010), de verhalenbundel Onder de watapana (2013) en Sarah, de zwarte madonna (2015). De laatste twee romans hebben een andere setting dan de eerdere. De uitgever noemt Devah een ‘Europese roman’. Nu is in de laatste roman de plaats van handeling in de Nederlandse provincie Limburg rond een denkbeeldige plaats in Midden-Limburg, de geboortestreek van Jacques, waar hij in 1939 het levenslicht zag en opgroeide. In 1962 kwam hij naar Aruba.
Centraal in Tranen om de ara (1998) staat de man met de ara, de laatste vertegenwoordiger van het authentieke Aruba, zoals hij in de toeristenfolders wordt aangekondigd:
voor mij is een Arubaan iemand, die liefde heeft voor dit eiland, trots is op zijn eigen land, iemand die zich oprecht betrokken voelt bij de gebeurtenissen hier en zich bekommert om het wel en wee van het eiland.
Van bijna alle moderne gemakken verstoken, van de schaarse opbrengst van zijn cunucu levend, is deze knoekoeboer met zijn papegaai zijns ondanks een gewild object van rondtoerende Amerikaanse toeristen geworden die hem graag fotograferen. En Carlos, zoals de man met de ara heet, laat dat, zij het aarzelend, toe en vraagt er dollars voor. Het is in het kort het dilemma waar Tranen om de ara, een Arubaans verhaal (1998) om draait: het behoud van het authentieke Aruba van weleer tegenover het moderne leven met zijn industrialisering en toerisme, de teloorgang van de natuur en van veel wat cultureel waardevol was en nog steeds zou moeten zijn, maar waar jammergenoeg commercieel niet veel aan te verdienen valt. Jacques Thönissen schreef een verhaal tegen wat in de Franse Antillen met ‘bétonnisation’ aangeduid wordt, tegen het ongebreidelde storten van beton en asfalt voor woningbouwprojecten en wegenaanleg.
In 1932 publiceerde H.E. Lampe zijn Aruba voorheen en thans op een ander cruciaal moment van Aruba's geschiedenis, de overgang van het traditioneel gezapige en armoedige eiland van enkele duizenden landbouwers, vissers en een beetje handelselite naar het modern gïndustrialiseerde Aruba met zijn olie-industrieën, zijn enorme bevolkingsexplosie en het begin van Aruba's multiculturaliteit. Lampe verwelkomde dit nieuwe Aruba en hoefde het primitieve eiland van weleer echt niet terug. Ruim tien jaar later gaf Laura Wernet-Paskel in Ons eilandje Aruba haar afgewogen oordeel waarbij de weegschaal redelijk in evenwicht bleef, omdat zowel de traditie als de vooruitgang haar nadelen en haar zegeningen telde. In Jacques Thönisssen's Tranen om de ara, een Arubaans verhaal overheerst het heimwee naar de knoek en de traditie. Het is een pleidooi voor het behoud van het authentieke Aruba met zijn traditionele waarden en daardoor een protest tegen het verkwanselen van het eiland aan buitenlanders, die het smalle gedachtengoed koesteren van die mensen die alleen maar dollartekens in hun ogen hebben, zoals toerisme-bevorderaars en projectontwikkelaars.
Jacques Thönissen brengt zijn verhaal in de vorm van een dubbele raamvertelling. Het eerste deel speelt zich af in een verwaarloosde cunucu, het tweede in een cel van de politiewacht. Aan het
| |
| |
begin van het verhaal verliest hoofdpersoon Carlos zijn papegaai die hij al twintig jaar heeft. Carlos' ex-schoonzoon, Tirso van Utreght, steekt de ara dood. Het waarom daarvan wordt pas aan het einde van het verhaal duidelijk, ook de wijze waarop Tirso zelf wordt doodgeschoten. Op dit niveau is Tranen om de ara een who-done-it-detectiveverhaal. De raadselachtige eerste pagina's worden de lezer beetje bij beetje duidelijk, iedere keer wordt een tipje van het geheim zichtbaar, maar pas aan het einde helemaal.
Carlos begraaft zijn trouwe gevederde vriend in de volkomen verwaarloosde knoek van Bèto Capitán, de persoon die hem twintig jaar geleden de papegaai uit Colombia cadeau deed. Bij het verse vogelgraf gezeten, herinnert Carlos zich flarden van zijn leven. Dat levert een tweede verhaalniveau op, in welk procédé aan de hand van persoonlijke herinneringen uit een mensenleven een heel stuk Arubaanse geschiedenis verteld wordt, van vóór de Lago tot het moderne toerisme van het laatste decennium. Zo trekt er via de gedachten van de hoofdfiguur nagenoeg een eeuw Arubaanse geschiedenis aan de lezer voorbij. Herinnering en heden wisselen elkaar af, want na uitvoerige herinneringsbeelden keren we steeds weer even kort terug naar de realiteit van het heden. Deze herinneringen zin interessant en vaak ook in de vorm van een spannend verhaal heel levendig verteld.
Tranen om de ara bevat op deze wijze talrijke gegevens van het oude Aruba en veel mensen zullen hier oude tradities herkennen of voor het eerst leren kennen. Er ‘gebeurt’ op deze wijze heel veel in het boek en het is hier niet de plaats het complete verhaal samen te vatten. De gedachtenflarden die het verst in de tijd teruggaan zijn de herinneringen aan de seizoenarbeid met de suikerrietkap op Cuba, de oogstfeesten, het dansen en de flirt met de Cubaanse schonen. Uitgebreid wordt beschreven hoe bijgeloof wil dat de ratel van een cascabel geluk brengt en hoe je aan zo'n ratel komt. Carlos verwerft zich een perfecte contra, maar Joé die ook een ratel wil, wordt gestoken en raakt gedeeltelijk verlamd, zodat hij voortaan niet meer mee kan gaan naar Cuba om riet te kappen en een extra cent te verdienen.
Carlos herinnert zich ook hoe Bèto Capitán en Pancho met hun barkje (smokkel)handel op Colombia dreven met klandestiene whiskey voor Shon Kalud en goud van de Juajira Indianen. Op een van zijn geheimzinnige tochten ‘verdwijnt’ Pancho in het Colombiaanse oerwoud en komt pas veel later op Aruba terug, geheel van zijn normale verstand beroofd. Bèto Capitán trouwt met de Colombiaanse Carmen de Lourdes, waarna hij een huis bouwt in de knoek van Yuana Bravo, een huis in oude stijl, met vernieuwingen weliswaar maar zonder water en elektriciteit. Daar woont hij met zijn drie kinderen onder wie Luz Amparo, vriendin van Quirianda.
Carlos en Celena wonen met hun dochter Quirianda, die genoemd is naar de cunucu Quiriandiri. Hij heeft dus wel een dochter maar geen zoon die het knoekoewerk later zal kunnen overnemen. Carlos is een stugge, onverzettelijke, trotse en conservatieve Arubaan, die zich druk maakt over een zelfgemaakt zadel voor zijn ezel terwijl andere mannen piekeren over de bekleding van hun auto.
Omdat Quirianda en Luz Amparo allebei goede leerlingen zijn op school, gaan ze naar de mulo in de stad en krijgen ze vervolgens een studiebeurs van Shon Kalud voor een opleiding aan een kweekschool in Nederland. Met de studie van de dochter komt de vernieuwing Carlos' eigen huis binnen! Maar zij zal op moderne wijze het oude gedachtegoed van haar vader blijven uitdragen. Quirianda brengt als onderwijzeres haar leerlingen namelijk liefde voor de natuur bij door schooltuintjes met ze aan te leggen, wat haar de opmerking van de onderwijsinspecteur oplevert: ‘Pas ervoor op dat je niet teveel toekomstige cunucuboeren kweekt!’ (120) Dat levert economisch immers niets meer op.
| |
| |
De vriend van Quirianda - Tirso van Utreght - is van een rijke en invloedrijke familie - een heel contrast met de eenvoudige Carlos en Celena. Ze bouwen een bruinzeelwoning in een cunuco op erfpachtgrond. Hun bruiloft wordt zo uitvoerig beschreven dat het verhaal door dit soort beschrijvingen op een antropologisch-sociologische verhandeling gaat lijken. Andere voorbeelden daarvan zijn een beschrijving van een begrafenis en een ocho dia, de discussie wie een echte Arubaan is, over het Papiamento en de beschrijving van traditionele volksfeesten als het ringsteken per ezel met San Juan en de dera-gai-feesten.
Echtgenoot Tirso begint als bondgenoot van Quirianda en haar vader in de strijd voor het traditie, maar hij raakt aan de drank, verkeert vervolgens met Colombiaanse hoeren en koopt tenslotte als stroman verlaten cunucu's op voor het gouvernement en Shon Kalud om een nieuwe toeristenweg door de heuvels aan te kunnen leggen. Bij schoonvader Carlos vangt hij echter bot, want ‘een Arubaan verkwanselt zijn grond niet’, zoals twee keer gezegd wordt. De nieuwe toeristenweg komt er dus slechts gedeeltelijk en houdt abrupt op bij de twee trouwe cunucucompañeros Joé en Carlos die eensgezind hebben geweigerd hun cunucu's te verkopen.
Het huwelijk van Quirianda en Tirso loopt stuk. Quirianda wordt steeds meer actief in de eilandelijke milieubeweging Sanona, dat ‘Salva nos Naturaleza’ betekent. Ze ruilt haar baan bij het katholieke onderwijs voor een baan bij het openbaar onderwijs, omdat de soeurs haar na haar scheiding ontslag geven. Na de dood van haar moeder Celena kookt ze dagelijks voor Carlos - twee bondgenoten van twee generaties in de strijd voor het milieu!
Ruim halverwege het verhaal wordt Carlos in zijn overpeinzingen gestoord doordat hij, verdacht van de moord op Tirso, gearresteerd wordt en naar de politiepost wordt overgebracht, waar hij na verhoor de nacht doorbrengt. In de kale cel gaan de herinneringsflarden door. De politie toont weinig respect voor de armzalige knoekoeboer, te meer omdat Carlos inmiddels als een recalcitrant persoon bekend staat die niet alleen de aanleg van toeristenwegen verhindert, maar die dat ook op het politieke podium verdedigt en zo de mensen achter zijn zienswijze tegen de corrupte grondpolitiek van de regering krijgt. Mede door zijn toedoen gaat een woningbouwproject niet door en wordt een groot stuk terrein als natuurreservaat gered. Sanona heeft gewonnen! Ook de aanleg van een nieuwe hoofdverkeersweg van San Nicolas naar Oranjestad mag en zal niet doorgaan! Zo verwerkt Jacques Thönissen ook recente gegevens in zijn verhaal.
Inmiddels is de oude schoener van Bèto Capitán uit de vaart genomen en gebruikt Shon Kalud nu snelle boten en vliegtuigjes voor zijn drugshandel die meer oplevert dan het smokkelen van whiskey en sigaretten. Bèto Capitán vormt zijn huis om tot The Wild Iguana Ranch, gefinancierd door Shon Kalud, en maakt veel toeristendollars door zijn bar-restaurant en georganiseerde jachtpartijen op konijnen en leguanen. Zelfs Carlos kan de moderne tijd niet helemaal weerstaan en laat zich als ‘the man with the parrot’ fotograferen en betalen.
Gaandeweg komen we zo aan het einde van het verhaal en lezen we wat er net voorafgaande aan de arrestatie van Carlos werkelijk gebeurd is.
Het boek is in het Nederlands geschreven en in Nederland uitgegeven, maar er komt in het hele verhaal nauwelijks een Europese Nederlander voor. Dick, de man van Luz Amparo, die kort op vakantie is om bij het huwelijk van Quirianda te zijn en een paar politie-agenten zijn de enige uitzonderingen.
| |
| |
Jacques Thönissen heeft zijn verhaal zorgvuldig verteld met behulp van enigszins traditioneel Nederlands. Het hele gebeuren speelt zich af in een dag en een nacht, waarbij de compositorische ritmiek de spanning levert. Steeds worden er verhaalelementen ingebracht die pas veel later verklaard worden, zoals de geluksratel van de cascabel en hoe Carlos die bemachtigt. Wat er werkelijk gebeurde in de cunucu wordt tipsgewijze opgehelderd en pas aan het slot geheel duidelijk. Daarbij blijkt bij zorgvuldige lezing alles keurig op zijn pootjes terecht te komen. Ondanks dat we hier met een omvangrijk debuut te maken hebben, met een compositorisch ingewikkeld verhaal met talrijke dwarsverbindingen dat bovendien van het heden naar het verleden heen en weer springt en waarin een relatief groot aantal karakters beschreven worden, heeft de verteller geen steken laten vallen. Dat is op zich al een prestatie!
Daarnaast kent het verhaal nog wel enkele zwakke punten. Jacques had de clichébeschrijving van de mooie mulattin in Colombia moeten vermijden en de ‘flikkerkapper’ in Cuba resoluut moeten schrappen. Daarnaast laat hij zich soms door te lange beschrijvingen verleiden die het verhaalvoortgang in de weg staan, zoals de uitweiding over het ringsteekspel, vormen van volksgeloof en de discussie wie de echte Arubaan is, die ik al noemde. Andere keren weet de verteller deze gebruiken echter wel in de vorm van een spannend verhaal te gieten, zoals de spookverhalen rond de Franse Pas, waarbij hij bij de orale verteltraditie anasluit.
Bevat Tranen om de ara nou die zaken van het oude Aruba waarnaar we allemaal terugverlangen? Willen we wel de in sloten alcohol gedrenkte en met veel ruzie en vechtpartijen gepaard gaande hanengevechten met al hun wreedheid handhaven of in ere herstellen? Zouden we weer riet willen kappen in Cuba of elders? Wat was er goed aan die smokkelhandel waarvan slechts een paar mensen rijk werden? Wat was er zo romantisch aan de armoede van de cunuquero die in zijn lemen huisje leefde zonder elektriciteit en waterleiding? Er heerste in het oude Aruba met weinig uitzondering armoede. Willen we de beschreven traditionele politiek van Cai Diputado met zijn patronagesysteem nog wel?
Toen in de jaren vijftig op onze olie-eilanden de automatisering en de daarmee gepaard gaande lay off onverbiddelijk toesloeg, verschenen er enkele Caraïbisch-Nederlandse romans van Nederlandse auteurs die over traditie en vooruitgang op Curaçao schreven, zoals Hans Keuls' toneelstuk, roman en film Plantage Tamarinde en Johan van de Walle's roman Achter de spiegel. Zij wezen de industriële vooruitgang resoluut en absoluut af, of accepteerden die onder veel voorbehoud. Ook Tip Marugg stelde in dezelfde tijd met zijn romandebuut Weekendpelgrimage zijn traditionele en geïndustrialiseerde eiland Curaçao tegenover elkaar, waarbij de hoofdpersoon tot de slotsom kwam dat hij het eiland diende te aanvaarden. Een acceptatie van verandering die op Aruba eerder had plaatsgevonden bij H.E. Lampe en Laura Wernet-Paskel. Wijzen de Nederlandse auteurs vooruitgang af die door de eilandbewoners zelf wordt geaccepteerd of zelfs toegejuicht? Jacques Thönissen laat verschillende mogelijke houdingen zien, waarbij zijn sympathie duidelijk tegen de ongeremde ontwikkeling is. Hij stelt de lezer de vraag naar de grenzen en het tempo van de groei. Daar kan deze lezer dan zelf op antwoorden. En zo hoort het ook: schrijvers stellen vragen om hun lezers uit te dagen daarop te antwoorden.
| |
Eilandzigeuner
In Csengy, een plaatsje in Roemenië, is een kapelletje gebouwd op de plaats waar eens een zigeuner een Madonna-beeldje opgevist heeft uit een waterput. Het kerkje werd later door kozakken verwoest waarbij een arm van de Madonna gebroken werd. Omdat het verhaal ging dat
| |
| |
wie deze arm vond veel macht en rijkdom zou verwerven, werd de kapel een bedevaartsplaats. Mannen die een moeilijke opdracht te vervullen hadden, roofden het eenarmige beeld en namen het mee om er onderweg kracht uit te putten. Na het volbrengen van de taak werd het beeldje weer teruggezet. Deze ‘madonna met de arm’ is een van de leitmotieven in de tweede roman, Eilandzigeuner (2000).
Die eilandzigeuner, een van de twee hoofdfiguren in het verhaal, is Zloyka de vioolspeler, afkomstig uit de steppen van Oost-Europa. Het is de tijd net voor de Tweede Wereldoorlog. Als zestienjarige jongeman raakt Zloyka verliefd op de schone zigeunerin Djoeshka, die echter tot een rivaliserende clan behoort, zodat de leider hem uit de groep stoot. Zloyka vlucht voor de wraak voor de oprukkende Nazi's en komt via Nederland op een schip terecht dat in de Caraïbische Zee wordt getorpedeerd, waarna hij op Aruba wordt afgezet. Hij heeft zijn viool en de Madonna met de arm die hij uit het kapelletje van Csengy heeft meegenomen, kunnen redden.
Op Aruba wordt hij opgepikt door Jandro en diens vrouw Lucille. Hij woont in een trailer op hun erf. Het zwerven kan hij echter niet afleren en vaak verdwijnt hij voor onbepaalde tijd naar de Overwal, vanwaar hij steevast terugkeert met allerlei madonna's als soevenirs die hij in zijn woonwagen plaatst. Hij kan zijn jeugdliefde Djoeshka niet vergeten en droomt ervan eens naar zijn geboortestreek terug te keren en haar terug te zien. De religieuze Madonna moet de madonna van vlees en bloed weer bij hem terugbrengen.
De tweede verhaallijn is die van de Arubaanse visser Jandro, 52 jaar oud, leider van de mariachigroep ‘Alejandro y sus hijos’ en verwoed vrouwenversierder. Met zijn uitspraak ‘De man zingt, de vrouw huilt,’ verklaart Jandro zijn muzikaal-seksuele succes bij de vrouwen. Zijn huwelijk met Lucille loopt niet meer - heeft ondanks hun acht kinderen eigenlijk nooit gelopen - en we zullen pas aan het einde van het verhaal weten waarom. Volgens Lucille heeft Jandro zoveel liefjes en buitenkinderen dat hij er wel een compleet symfonieorkest mee zou kunnen oprichten.
Het verhaal begint als gitarist-zanger Jandro, zijn vioolspelende muzikale zoon Yano en Zloyka op het punt staan naar Europa te gaan. Jandro en Yano voor een muziekoptreden, Zloyka om terug naar zijn geboortestreek te gaan en zijn jeugdliefde Djoeshka te zoeken. Na dat inleidende hoofdstuk krijgen we een aantal hoofdstukken met een uitvoerige flashback van ruim dertig jaar, waarna we lezen hoe de reis afloopt: Jandro en Yano spelend in Nederland, Zloyka met de zoektocht naar zijn jeugdliefde in zijn geboortestreek. Intussen zijn de Zigeuners die ontsnapt zijn aan de Nazi's door de communisten nagenoeg uitgeroeid. Met valse papieren lukt het Zloyka om achter het IJzeren Gordijn te komen.
Er is een sterke parallellie in het verhaal, opgehangen aan twee heel verschillende figuren, de Arubaan en de Zigeuner, die beschreven worden vanaf hun jeugd. De twee jongens groeien op en raken verliefd, de een ontmoet de Ene Ware Liefde, de ander is constant verliefd op elk benenpaar in een rok.
Het is oogsttijd in de vlakte rond Lacoe Mjordis in Roemenië. Zigeuners helpen bij de oogst en vieren vervolgens het oogstfeest met muziek en dans. Door zijn vioolspel brengt de jonge Zloyka de dansende Djoeshka in zijn ban. Ze zweren elkaar trouw maar raken elkaar de volgende dag al kwijt doordat beide stammen eigen wegen gaan en doordat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt.
Jandro Alejandro Hernandez groeit in Savaneta op, gaat daar naar school maar het leren vlot niet erg. Hij zit meer met zijn gedachten bij de meisjes, zoals de mooie Colombiaanse Moyra, terwijl Lia stapel verliefd op hem is. In de vakantie leert hij van zijn vader vissen op zee, maar verder
| |
| |
bestaat zijn leventje uit paranda en ‘Wein, Weib und Gesang’. Hij wordt zo'n womanizer dat Arubaanse Lucille en Surinaamse Raquel gelijktijdig zwanger van hem blijken te zijn. Raquel verdwijnt schielijk naar Suriname, krijgt daar een zoon Remy en keert na een verpleegstersopleiding met haar kind naar Aruba terug. Jandro trouwt met Lucille, hoewel hij eigenlijk niet echt verliefd op haar is. Hij richt een band op en is enorm populair. Omdat hij een contest gewonnen heeft, zal hij in Nijmegen spelen op Antillendag.
Daarmee zijn we weer bij het eerste hoofdstuk van de roman. Jandro is inmiddels ruim vijftig jaar. In het vliegtuig zit een studente muziekwetenschappen naast hem, Amadea, die een scriptie schrijft over Surinaamse en Antilliaanse muziek. Ze interviewt Jandro onderweg in het vliegtuig en deze steekt zijn bewondering voor de knappe studente niet onder de vliegtuigstoelen. Amadea is op haar beurt ook wel gecharmeerd van Jandro omdat hij een bekende musicus is, maar ook omdat ze hem nodig heeft voor haar scriptie. Ze noemt Jancho een miserabele macho als deze pocht: ‘van de drie slechte dingen in het leven, te weten: vrouwen, drank en roken, heb ik me met volle teugen overgegeven aan de eerste twee, aan het laatste heb ik me nooit vergrepen.’ Maar de machista zal aan het eind zijn streken thuis krijgen.
Jacques Thönissen is een goed verteller. Hij beschrijft zaken van alledag en bijzondere gebeurtenissen, zoals een doopfeest, illegale nummerverkoop, de verwoestende kracht van een tropische depressie, een visser op zee vermist wordt en een begrafenis. Daarnaast zet hij humoristische scenes uit het schoolleven neer die zeker zullen scoren bij de jongeren als ze het boek op de examenlijstlijst zetten.
In twintig hoofdstukken worden verleden en heden verweven. Ook allerlei kleine gebeurtenissen grijpen in elkaar met hun vooruitwijzende functie. Subtiele aanduidingen en details krijgen voor de aandachtige lezer pas veel later betekenis, zoals de doop van zoon Yano. Daarnaast werkt Jacques Thönissen met herhalingen en spiegelingen. De verloren arm van de madonna duikt twee keer letterlijk op, de eerste keer in een vissersnet in de Caraïbische Zee, de tweede keer in een Roemeense waterput. Zo worden de twee verhaalruimtes overbrugd en vervlochten. Wie het boek uitheeft zal zich talrijke kleine aanwijzingen herinneren die dat onverwachte slot al aankondigen. Wie het romanbegin een tweede keer leest, zal zien hoe daar allerlei motieven al subtiel worden voorbereid.
Eilandzigeuner is een romantisch verhaal, waarin het nostalgisch verlangen naar huis, naar de jeugd, naar het verloren verleden voor de Zigeuner Zloyka centraal staat. Hij keert inderdaad naar de streek van zijn jeugd terug. Die is echter compleet veranderd en wat er nog uit het verleden herkend wordt stemt treurig. Geschiedenis kan niet ongedaan gemaakt worden. De kapel van Csengy is door de communisten ontwijd. Zloyka geeft de madonna die hij over de halve wereld heeft meegesleept, daarom aan een oude monnik, die hem vertelt waar hij Djoeshka zal kunnen vinden. Maar als hij haar daar zal ontmoeten, zal hij een getekende, vernederde, opgejaagde, mishandelde en verkrachte oude vrouw aantreffen, waarschuwt de monnik. Van de jonge, ongeschonden, knappe Djoeshka van zijn jeugd zal niets over zijn. De wonden en littekens van de geschiedenis zijn onuitwisbaar, al hoeft de liefde daar niet minder om te zijn. Met een open einde laat Jacques Thönissen de afloop in het midden maar ze laat zich raden.
Rokkenjager Jandro krijgt aan het eind zijn streken thuis, maar hij kan briesen wat hij wil: ook hij kan zijn verleden niet ongedaan maken.
Romantisch is ook de aandacht voor dromen in het verhaal. In een visioen dat verteld wordt in drie bladzijden lezen we de hele tragedie van de dubbele volkerenmoord op de Zigeuners door Nazis en
| |
| |
communisten. Twee korte citaten: ‘Op dezelfde plek staken opeens ijzeren balken en staven uit de grond omhoog, die zich haaks op elkaar en kruiselings in elkaar vervlochten. Daar bovenop verscheen een fier rechtop staande man, de gestrekte arm schuin naar voren uitgestoken.’ In dezelfde droom komen vervolgens ‘woeste bebaarde ruiters’ voor: ‘kozakken joegen hun briesende en steigerende paarden op de overgebleven mensen in. Met sabels, aksen, sikkels en kromzwaarden werden ze neergemaaid, hun lichamen opengereten, kinderen vertrapt door paardenhoeven, een enkele vluchter neergeschoten.’
Zloyka droomt voortdurend van terugkeer naar zijn geboortestreek en zijn Djoeshka. Hij droomt en weet de nummers daarbij, zodat hij voldoende geld kan winnen voor de reis en de aanschaf van documenten om te kunnen reizen. Maar helpen zijn dromen hem uiteindelijk wel? De beroemde waarzegster Shalaida, in een spelonk in Venezuela, voorspelt Zloyka: ‘Je komt van een verre streek, je bent al tijden onderweg naar je thuis dat... dat niet bestaat...’ Alleen de in het vioolspel opgeroepen dromen worden op het moment dat er gespeeld wordt een moment van verbeelde werkelijkheid. Mensen sterven maar de muziek en de kunst zijn eeuwig.
In zijn debuutroman Tranen om de ara pleitte Jacques Thönissen voor het behoud van de traditionele waarden van het oude Aruba en verzette hij zich tegen uitwassen van een ongeplande en ongeremde economische groei. Maar een eiland ontwikkelt zich. In Eilandzigeuner laat de auteur zien hoe op persoonlijk vlak een terugkeer naar het verleden zoals het was en in de persoonlijke beleving van de droom nog steeds is, nooit mogelijk zal zijn. Al draagt elke persoon ook het totaal van zijn levenservaringen met zich mee, het verleden is een ontoegankelijk gebied, voorbehouden aan dromen.
| |
De roep van de troepiaal
De 38-jarige makelaar Ruben van Merum in De roep van de troepiaal (2004) verkeert in een midlifecrisis, waaronder ook zijn huwelijk lijdt. Vanuit Nederland gaat hij voor het eerst op vakantie naar zijn geboorte-eiland Aruba terug, nadat de helft van de familie dertig jaar geleden het eiland hals-over-kop verlaten heeft. Zijn vader was een Hollandse marinier en brandweerman, zijn moeder een Arubaanse kantinejuffrouw. Hij is dus half Arubaan, half Nederlander. Door zijn terugkeer na zulk een lange tijd raakt de ‘ik’ in een identiteitscrisis over wie hij werkelijk is: Aruba-Nederland-Aruba-Nederland-Aruba-Aruba-Aruba... Het duizelt voor mijn ogen... Arubaan-Hollander-Arubaan-Macamba-Arubaan-Arubaan...
Vanuit zijn appartement Zeezicht in Oranjestad verkent hij het eiland opnieuw dat intussen sterk veranderd is. In de drie weken van zijn geplande vakantie maakt hij hectische tijden mee, waarbij hij in een stroomversnelling van onverwachte gebeurtenissen en avonturen terechtkomt: ‘Wát een dag! Wát een nacht! Ik Ruben: sociaal werker, therapeut, taxichauffeur, figurant in een Latinosoap, en bovenal: koele minnaar!’
In de loop van het verhaal wordt de dubbele reden stap voor stap duidelijk waarom de familie, met de vader voorop, dertig jaar geleden het eiland verliet, wel moest verlaten om een beroepsaspect en een persoonlijke reden.
Nu Ruben terug is, merkt hij dat de uitgebreide familie van wel heel uiteenlopende karakters weinig onderling contact heeft. Ze bergt voor hem vele geheimen die hij als relatieve buitenstaander die hij geworden is, pas langzamerhand weet te ontraadselen. Zijn broer Omar, de vakbondsman, heeft zich in de politiek geworpen, gaat door dik en dun en weet met zijn agressieve verkiezingscampagne vier zetels in de wacht te slepen. Voor hem bestaat politiek uit
| |
| |
het doen van vage beloftes, het plegen van chantage, het onderuithalen van een tegenstander, het geloven in zijn eigen leugens en de stoot onder de gordel. Maar zoiets gaat wel bijna ten koste van zijn leven. Zwager Henry is macrobioot geworden en lijdt onder de dood van zijn vrouw en onder de levenswijze van zijn zoon Rocky die tot choller is verworden. De zonderlinge en uit het familieverband verstoten Freda helpt Ruben tegen het einde van het verhaal het familiegeheim te achterhalen. De identiteitscrisis van Ruben over zijn Arubaan-zijn is hiermee definitief opgelost, maar het kost hem wel moeite de nieuwe situatie te aanvaarden.
Op zijn eilandelijke tochten komt Ruben drie wel heel verschillende vrouwen tegen. Ten eerste is er het jonge Colombiaanse barmeisje Xiomara, die eigenlijk Maribel heet. Dan is er de mooie, sensuele Jamaicaanse Ivy en ten slotte de eenzame Ilse die op mannenjacht is. De avontuurlijke verwikkelingen van Ruben brengen hem in aanraking met de politie en zorgen voor sensationele verhalen in de krant. Maar ten slotte komt alles keurig op zijn pootjes terecht. Waarschijnlijk zal de toekomst van Ruben met zijn vrouw Eva op zijn geboorte-eiland zijn waar hem een lucratieve functie in een woningbouwproject wacht. De roep van de troepiaal symboliseert de roep tot terugkeer naar de geboorteplaats als menselijke bestemming, van waaruit een nieuwe toekomst wacht.
De auteur heeft alle lijnen van de talrijke verwikkelingen stevig in de hand, wat niet alleen een vlotte vertelling oplevert die gemakkelijk leesbaar is, maar ook een mooi gestructureerd verhaal met terloopse vooruitwijzingen die later als de afloop bekend is, hun volledige betekenis krijgen. Jacques Thönissen is niet alleen een goede verteller maar ook een romantisch verteller die een ingewikkelde intrige met geheimzinnige gebeurtenissen en figuren tegen de achtergrond van een familiegeheim en de familiegeschiedenis zo weet op te dissen dat het boeit van begin tot eind.
Jacques Thönissen's debuutroman Tranen om de ara (1999) pleitte voor het behoud van de traditionele waarden van het oude Aruba en verzette zich tegen de uitwassen van een ongeplande en ongeremde economische groei. Dat lijkt dus veel op dat deel van het thema in Tera di silencio van Quito Nicolaas. Eilandzigeuner (2001) beschreef de onmogelijkheid van een terugkeer naar het verleden zoals het was, anders dan in de persoonlijke beleving van de droom. De roep van de troepiaal opent nieuwe mogelijkheden voor de mens als het verleden verwerkt wordt, als de vloek van het doodgezwegen verleden wordt te niet gedaan door openheid. Met dat thema is ook dit verhaal te vergelijken met de roman van Quito Nicolaas, Tera di silencio. Waar Jacques Thönissen een positief einde verwoordt, moet Quito Nicolaas constateren dat openheid tot ondergang leidt.
Gewoonlijk worden romans van buitenstaanders óver Aruba en de Antillen streng gescheiden van de romans van Arubaanse en Antilliaanse auteurs zélf. Dat zouden volgens de boekbesprekers twee heel verschillende, onvergelijkbare grootheden zijn. Het is maar de vraag of romans als deze twee van Quito en Jacques, of neem bijvoorbeeld Jan Brokken, De droevige kampioen en Erich Zielinski, De engelenbron niet veel meer gemeen hebben dan Antilliaanse en Nederlandse critici ons in het verleden wel hebben willen doen geloven.
| |
Devah
Alle goede dingen bestaan uit drie, zegt men. Maar Jacques Thönissen heeft met Devah (2010) zijn kwartet vol. Nu is een kwartet een viertal bij elkaar behorende kaarten. Als mijn vergelijking met een kwartet juist is, dan zal ik moeten bewijzen dat de vier romans die Jacques tot nu toe geschreven en gepubliceerd heeft als een bij elkaar horende eenheid te beschouwen zijn, dat ze in
| |
| |
elk geval zoveel met elkaar gemeen hebben dat ze met elkaar verwant zijn. Zoals vier kaarten van een kwartet een samenhangend geheel vormen.
Natuurlijk zijn er inhoudelijk nogal wat verschillen tussen de opeenvolgende romans. Ze zijn immers in een periode van meer dan tien jaar ontstaan. Maar de overeenkomsten zijn veel en veel sterker. De verhalen spelen zich soms helemaal af op Aruba - zoals Tranen om de ara - maar soms ook niet als delen ervan zich zo ver daarbuiten afspelen als in Roemenië - zoals in Eilandzigeuner. Maar in alle eerste drie romans maakte Aruba een substantieel deel uit van de beschreven locaties. Dat is de eerste kaart van het kwartet.
In dit opzicht wijkt het nieuwe boek echter af, want daarin komt het woord Aruba alleen nog voor op de achterflap als woonplaats van Jacques; niet meer in het verhaal zelf dat zich voor een klein deel in Nederland en - opnieuw en uitvoerig - in Oost-Europese landen als Oekraïne en Roemenië afspeelt, maar dat ons ook meeneemt naar Sumatra en het Indonesische eiland Nias. Jacques Thönissen richtte zich met zijn schrijven aanvankelijk op Aruba en enkele sociaal-economische problemen van ons eiland, maar heeft zich in de loop van zijn schrijverschap veel meer gericht op persoonlijke algemeen menselijke problemen ten opzichte van de totale wereld waarin we leven.
Ging de derde roman om verleden en heden. De roep van de troepiaal symboliseerde immers de roep tot terugkeer naar de geboorteplaats als menselijke bestemming, van waaruit een nieuwe toekomst wacht. De derde roman opent zo nieuwe mogelijkheden voor de mens nadat en zodra het persoonlijke verleden verwerkt wordt, als de vloek van het doodgezwegen verleden wordt te niet gedaan door openheid.
Ook in Devah is er sprake van een geheimzinnige speurtocht naar een persoonlijk verleden en een geheimzinnige familiegeschiedenis. Die zoektocht neemt de lezer mee naar relatief recente politieke problemen in Oost-Europa, maar voert ook - via een uitvoerig ingelast verhaal van een oude herder - terug tot de historische kruistochten. Het belangrijkste is dat de hoofdpersoon niet van opgeven weet en doorgaat tot de oplossing er uiteindelijk is, waarbij hij voortdurend gebruik weet te maken van zijn kunstzinnig tekentalent. Dat is de tweede kaart van het kwartet.
De derde kaart van het kwartet zijn taal en stijl, het kennelijke plezier van de auteur in het vertellend schrijven van zijn verhalen, die hij iedere keer weer zo'n structuur weet te geven dat hij de lezer meevoert op zijn zwerftochten door de wereld van zijn werkelijkheid en fantasie. Het verhaal wordt zorgvuldig verteld in een enigszins traditioneel Nederlands, waarbij de compositorische ritmiek de spanning levert. Met name met de vraag naar de afloop van het verhaal voert hij de spanning voor de lezer op. De vertellers houden de lijnen van de talrijke verwikkelingen stevig in de hand, wat niet alleen een vlot verhaal oplevert dat gemakkelijk leesbaar is, maar ook mooi gestructureerd geheel met terloopse vooruitwijzingen die later als de afloop bekend is, hun volledige betekenis krijgen. Daarbij is Jacques Thönissen ook een romantisch verteller die speelt met ingewikkelde intriges, geheimzinnige gebeurtenissen en figuren die boeien van begin tot eind.
Ook in Devah is er sprake van een zoektocht naar een meisje uit de jeugd, een queeste naar een vrouw - chercher la femme! - maar feitelijk een zoektocht naar het innerlijke zelf als grond van het bestaan.
‘Het toeval bestaat niet. Wij beschouwen dat loze begrip ter compensatie van onze onmacht om de samenhang van al datgene wat zich voordoet met ons verstand te vatten,’ schrijft Jacques
| |
| |
Thönissen aan het begin van Devah in de romanproloog. De herhaalde uitspraak ‘Laat je niet door het verstand leiden, maar volg de weg die het hart ingeeft,’ fungeert zelfs als leidmotief voor de hoofdpersoon alhoewel dat adagio hem naar af en toe wel heel gecompliceerde situaties leidt.
Tot slot de vierde kaart. De auteur heeft zijn eerste drietal uitgegeven bij de Nederlandse uitgeverij Conserve van Kees de Bakker, maar is met Devah overgestapt naar Uitgeverij In de Knipscheer. Dat was best een moeilijke beslissing, want een auteur en een uitgever gaan als het waren een huwelijk van trouw zonder overspel aan. Maar het was in feite wel zo dat het hier om een verbintenis met huwelijkse voorwaarden ging, die gaandeweg steeds onoverkomelijker bleken. Een goede uitgever geeft niet in de eerste plaats afzonderlijke boeken maar auteurs uit en volgt hun ontwikkeling in goede en kwade dagen, in voorspoed en tegenspoed - zoals het geloof ik heet.
Ik denk dat Jacques Thönissen die goede uitgever nu heeft gevonden, al was dat voor hem in het begin kennelijk wel even schrikken toen hij zijn ingezonden manuscript vol commentaar terug ontving. Maar zo werken goede uitgevers en het definitieve product dat roman heet is het resultaat van samenspel tussen auteurs en hun redacteur. Ik herinner me de mooie roman van James Mitchener: The Novel, waarin de schrijvende hoofdfiguur verzuchtte toen hij zijn manuscript af had, dat hij nu halverwege de publicatie was gekomen. De rest was de discussie met zijn editor. Zo gaat dat dus met wereldberoemde bestseller auteurs.
Jacques Thönissen heeft nu onderdak gevonden bij een uitgever die ook de Arubaanse auteurs Munye Oduber, Henry Habibe, Joan Lesley en de Curaçaose auteurs als Boeli van Leeuwen, Carel de Haseth, Diana Lebacs en Walter Palm huisvest. Ik denk dat hij goed terecht is gekomen. Dat is niet alleen de vierde kaart van zijn kwartet maar biedt ook perspectief voor een toekomst waar Jacques nog fris en vrolijk zijn kwartetspel kan spelen en ons steeds weer met nieuwe romans kan plezieren.
| |
Onder de watapana
Waar haalt een schrijver zijn inspiratie vandaan? Het titelverhaal van Jacques Thönissens verhalenbundel Onder de watapana (2013) is de geschiedenis van een schrijver en zijn schrijfwerkzaamheden, een metaverhaal dus dat over het handwerk van de schrijver zelf gaat. De schrijver in dit hij-verhaal loopt de mondi in als hij inspiratie zoekt voor een verhaal of als hij niet weet hoe zijn verhaal verder te schrijven: ‘om inspiratie op te doen bij het schrijven van een verhaal zocht hij niet eerder bewandelde veldweggetjes of geitenpaden op.’ Als de benen bewegen, beweegt de geest.
De schrijver-hoofdpersoon hééft wat met stenen die hem inspireren. Onderweg neemt hij steevast zo'n steen mee die hem op weg hebben geholpen bij het schrijven. Zo komt hij bij een paar speciale stenen onder een grote watapana terecht, die hem, terwijl de verteller in een soort van trance verkeert, een prachtverhaal opleveren in perfect geschreven vorm, dat duidelijk over hem zelf als schrijver gaat: ‘Hij raakte in een toestand van vervoering. Toen hij weer tot zichzelf kwam, zat hij in de houding van “de Denker van Rodin” op een van de keien. De hond had zich naast hem neergevlijd. Een behaaglijk, rustgevend gevoel overviel hem. Hij voelde aan dat hij onder deze watapana de inspiratie zou vinden voor het vervolg van zijn verhaal.’
Maar thuisgekomen blijken de pagina's blanco te zijn, wat hem noodzaakt het verhaal nogmaals te gaan noteren. Maar als hij de bekende plaats onder de watapana weer opzoekt, blijkt het terrein schoon gebulldozerd te zijn en de stenen verdwenen. Het terrein wordt schoongemaakt
| |
| |
voor archeologisch onderzoek, de stenen zijn gestort in de kuil van een afgraving voor zandwinning. De in zijn ogen kostbare speciale stenen worden ‘gered’ omdat de machinist van de bulldozer de verteller (h)erkent als de schrijver van verhalen die zijn vrouw aan de kinderen voorleest voor het slapengaan.
Het metaverhaal bevat nog een aantal trekjes over het schrijven en de positie van de schrijver. Inspiratie laat zich niet afdwingen en komt als bij toeval, want het archeologische materiaal dat in het schoongemaakte terrein rondom de watapana ongetwijfeld gevonden zal worden, zal hem nieuw materiaal opleveren voor een roman waaraan hij bezig is maar die niet wil vlotten over ‘de periode van de Spaanse overheersing van het eiland.’
Het is een toevalligheid die de schrijver in aanraking brengt met het noodzakelijke materiaal voor zijn volgende grote roman: ‘hier bevindt zich waarschijnlijk een vindplaats uit de vroeg koloniale periode... in de vorm van een nederzetting of begraafplaats.’ Waar hij dacht zijn inspiratie kwijt te zijn, komt ze juist aan de oppervlakte: ‘De geheimen die de archeoloog niet aan de aarde weet te ontfutselen zal de kei aan mij prijsgeven. Mijn historische roman komt tot stand zonder kladbriefjes, zonder correcties achteraf. Het wordt een bestseller, geloof me. En mijn ervaringen van vandaag vormen een prachtig sluitstuk van het verhaal waarmee ik bezig ben.’
Een dergelijk verhaal van automatisch schrijven wordt wel met de term ‘majeutisch’ aangeduid, een term die weergeeft dat een auteur niet de eigenlijke schepper is van zijn verhalen, maar dat deze verhalen al bestaan en slechts door de schrijver aan het licht moeten worden gebracht, zoals een vroedvrouw een baby ‘haalt’. Het bekende gedicht van de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff: ‘Het kind en ik’ met zijn beginregel ‘Ik zou een dag uit vissen’ is een mooi voorbeeld, waarbij onder de waterspiegel een klein kind de dichter als het ware voorschrijft wat de dichter ‘nog ooit te schrijven droomt’.
Ook deze schrijver onder de watapana is een dromer, zelfs een fantast, op zoek naar contact met stenen en de natuur, maar vindt thuis zijn evenwicht in de relatie met zijn realistische praktische echtgenote, die hem en zichzelf op een cruise stuurt voor de nodige rust en ontspanning, zodra zijn verhaal af is.
Onder de watapana bevat veertien verhalen van kort naar wat langer met een gemiddelde van zo'n twaalf bladzijden: het kortste enkele pagina’s, het langste ruim dertig, het titelverhaal een twintigtal.
Ze gaan over allerlei onderwerpen uit de Arubaanse realiteit. In hun lokale oriëntatie zijn ze wat je noemt dicht op de huid van de Arubaanse maatschappij geschreven, zoals de verteller die ziet. Behalve een verhaal over het begin van de Arubaanse ‘status aparte’ komen sociaal maatschappelijke aspecten aan de orde, zoals populair volksgeloof, een schijnhuwelijk, een kerstdiner, Nederlanders op het eiland, buitenlanders die een verblijfsvergunning aan de ambtenaar proberen te ontfutselen, drugsproblematiek en eilandelijke tradities, jonge en onervaren Arubaanse meisjesstudenten in Nederland en het gevaar van lover boys, waarna de bundel met een Compa Nanzi verhaal besloten wordt.
De verteller schrijft met de hand, hij gebruikt een vulpen met ouderwetse inktpatronen en moet niets hebben van een pc of laptop en dergelijke nieuwerwetsigheden: ‘schrijven was voor hem handwerk.’ Maar dat wil niet zeggen dat de verteller zich niet zeer wel bewust is van zijn
| |
| |
vakmanschap. Hij heeft de ambitie ooit een bekend auteur te worden. Daarom bewaart hij elk snippertje papier nauwgezet voor een toekomstige autobiografie.
We weten dat we hoofdpersonen in verhalen nooit met de persoon van de auteur mogen gelijkschakelen, maar in dit geval zouden we toch wel kunnen concluderen dat de schrijvende persoon Jacques Thönissen zich intussen terecht mag verheugen over een aardig rijtje publicaties in de boekenkast. Het is nu dus wachten op de historische roman tijdens de Spaanse conquista. Wie weet volgt hier de auteur de verteller wel.
| |
Sarah, de zwarte madonna
Er is sinds 1945 in Nederland een bibliotheek volgeschreven met verhalen over de Tweede Wereldoorlog, met een veelheid van invalshoeken en standpunten. Ook in Aruba werd er over deze oorlog geschreven, bijvoorbeeld door Denis Henriquez: Delft blues (1995) en veel later door Herman Hennep: Ursula (2011). Dat leidt naar het probleem van verwerking van ingrijpende gebeurtenissen door middel van verhalen. Die verwerking heeft inmiddels een lange geschiedenis met steeds wisselende standpunten.
Aan Aruba is in diverse historische werken aandacht besteed, ook wegens het enorme belang van de Lago olieraffinaderij voor de geallieerden. Aruba heeft de Tweede Wereldoorlog heel anders ervaren dan het Europese deel van het Koninkrijk, Nederland. Dat geeft Denis Henriques weer in Delft blues. Die oorlog en vele andere zoals de Koude Oorlog, de Vietnamoorlog, de Cubaanse Revolutie, de Praagse Lente, de zesdaagse Israëlisch-Arabische oorlog, de Parijse studentenopstanden en ‘Dertig mei 1969’ staan in het verhaal zo centraal dat je zou kunnen zeggen dat het verhaal zich in de schaduw van de oorlog afspeelt. Dat geldt ook voor het hoofdpersonage die als in Nederland studerende Arubaan aanvankelijk zegt niets met de Tweede Wereldoorlog te maken te willen hebben. Maar in Europa en daarbuiten wordt hij vervolgens wel degelijk steeds weer met oorlogssituaties geconfronteerd.
Naarmate de tijd voortging werden er steeds weer andere aspecten van de oorlog belicht. Herman Hennep maakte in zijn jeugdboek Ursula (2011) een heel ander probleem bespreekbaar. Ik citeer uit de proloog van het boek:
E ta skirbi pa crea miho comprondemento entre hendenan cu ta cana cu e impresión cu tur Aleman ta mal hende. (...) Ainda tin hopi hende cu no kier siña Alemán pasobra esey ta e idioma di e opresornan. Tambe tin hende cu no kier bay Alemania cu vakantie, pa e mesun motibonan. Loke hende hopi biaha ta lubida ta cu e pueblo Aleman mes tambe a sufri hopi bou di e opresión di Socialismo Nacional. (...) Ta di spera cu e buki aki duna un otro bista riba e Aleman como hende.
Die andere mens is dan hoofdpersoon Ursula, in het begin van het verhaal een meisje van vijftien jaar die lijdt onder de discriminatie die zij als iemand van Duitse komaf voortdurend in haar leven ondervindt.
Jacques Thönissen heeft in Sarah, de zwarte madonna (2015) weer een ander perspectief gekozen. In het voorwoord schrijft de auteur dat er twee belangrijke elementen in deze roman spelen: de Tweede Wereldoorlog in Nederland en de verzetsrol van zijn vader daarin, én het lot van de zigeuners als door de Nazi's vervolgde minderheidsgroep. Twee motieven die ook al in de tweede roman Eilandzigeuner voorkwamen.
| |
| |
Voor het sterk uitgedunde aantal zigeuners dat de genocide overleefd heeft, is de situatie er na de oorlog alleen maar slechter op geworden. In alle landen van Europa worden de zigeuners tot op de dag van vandaag vervolgd, verstoten, gediscrimineerd en gemarginaliseerd.
Het verhaal is zowel een eerbetoon aan zijn vader als verzetsstrijder én aan de zigeuners. Centraal staat daarbij de zwarte madonna, die in Saint Maries de la Mer in Zuid-Frankrijk vereerd wordt, een madonna die als beschermheilige ingeroepen wordt in alle aspecten van het dagelijkse leven.
Les Saintes-Maries-de-la-Mer met het beeld van een zwarte madonna, in de overlevering de diensbode van de drie heilige Maria's of ook wel genoemd als de persoon die de heilige vrouwen welkom heette toen ze met een schipbreuk aanspoelden, is een belangrijke pelgrimsplaats voor de Roma zigeuners geworden. Die daar op 24 en 25 mei met duizenden naar toe trekken.
Dat brengt ons wel ver van Midden-Limburg. Sarah, de zwarte madonna kan ook gezien worden als een streekroman, een aanduiding die nogal eens als denigrerend gezien wordt, maar die door deze auteur functioneel gebruikt wordt om zijn punt te maken. Het verhaal gaat over het leven van alle dag op het platteland, in een twee generatie milieu en twee rivaliserende boeren op grote boerderijen, een wat op de achtergrond figurerende rijke en aanzienlijke rentmeester én de zigeuners die in de kleine gemeenschap zowel acceptatie als weerstand oproepen. Dat leidt tot conflictsituaties tussen goed en kwaad die door rechtlijnig katholicisme aan de ene kant en verering van de zwarte madonna van de andere, maar bovendien ook door de oorlogsomstandigheden met collaboratie én verzet verstrekt worden.
Jacques Thönissen is een rasverteller. Het schrijfplezier straalt van elke pagina. Ik zie hem bij wijze vergenoegd knikken en gniffelen als hij weer een spannende draai aan het verhaal gegeven heeft, als hij een mooi scène heeft neergepend. Zo weet hij zijn personen levendig te portretteren als mensen van vlees en bloed met hun zekerheden, hun twijfels, hun gevoelens. Veel psychologische diepgang of ingewikkelde karakterontleding ziet de lezer niet, maar wel een levende schildering van het leven in zijn geboortestreek, zowel vóór, tijdens als ná de Tweede Wereldoorlog als er in die laatste periode sterke veranderingen in het traditionele landleven plaatsvinden. Jacques Thönissen heeft zijn geboortestreek al decennia lang verlaten maar hij weet de sfeer van het katholieke platteland van zijn jeugd nog feilloos op te roepen. Hij is een schilder met woorden.
|
|