| |
| |
| |
04.3 Poëzie: drie tendensen
Poëzie is klank en beeld. Als ze wordt gedeclameerd met instrumentale begeleiding of word gezongen, sluit ze aan bij de muziek. Wordt ze schriftelijk gepubliceerd, dan sluit ze door lay out en illustraties aan bij de beeldende kunst. De grote Nederlandse dichter en poëzietheoreticus Simon Vestdijk verwoordde dat in zijn lezingen die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog in het gijzelaarskamp Sint Michiels Gestel hield voor zijn medegevangenen en die later als De Glanzende kiemcel (1973) werden gepubliceerd als volgt:
Door de metrische regelmaat en de klankrijkdom nadert de poëzie tot de muziek, - het op de voorgrond treden van aanschouwelijke beelden, van concrete, plastische details zoekt de poëzie als het ware aansluiting bij de beeldende kunst.
Ook Octavio Paz laat zich in El arco y la lira (1956) in gelijke bewoordingen uit. Poëzie is dus zowel woordmuziek als een schilderij van woorden. Grofweg valt er zo een parallel te trekken met het onderscheid tussen op de oratuur geënte voordrachtspoëzie aan de ene kant en leespoëzie die op papier gepresenteerd en in stilte wil worden gelezen aan de andere kant. Er zijn dichters van klank en ritme en er zijn dichters van beeld en metaforiek. In beide gevallen gaan verschillende kunstvorm en samen of versmelten zelfs tot een nieuwe meervoudige eenheid. Beide dichtvormen hebben een lange geschiedenis, al is het muzikale element in onze in de orale traditie gefundeerde dichtkunst voorlopig nog sterker aanwezig dan de pure leespoëzie. Onze poëzie wordt immers vooral gekenmerkt door haar persoonlijke expressie en directe communicatie met een bij de voordracht aanwezig publiek. Maar klank én beeld overbruggen beide, ze dichten beide de kloof tussen auteurs en hun publiek. Gedichten leven door ze te lezen én door er naar te luisteren.
Is de poëzie op zich niet sterk genoeg om het alleen op te knappen? Heeft ze die ‘steun’ van andere kunsten als muziek en zang, performance en beeld door middel van illustraties en beeldende kunst wel nodig? Het antwoord daarop is ontkennend. De dichtkunst, als ze werkelijk kunst is, kan het ook alleen af. Maar als creatieve orale vertolking en als herschepping in een andere kunstvorm krijgt ze in deze vorm van creatieve receptie een dimensie erbij.
Het levende contact brengt het gedicht dichterbij. Maar er is meer als een gedicht goed wordt gedeclameerd. ‘Bij ons is poëzie tevens theater. Het leeft, het is performance. Bij voorkeur ken je je gedichten van buiten, zodat je eye-contact hebt met je publiek,’ zegt Nydia Ecury.
Een van de dominante kenmerken van poëzie is de herhaling. Door een gedicht voor te dragen of zoals het Papiaments zo mooi zegt, interpreta un poema, kan de vertolker aan die herhaling iets toevoegen door er een climax of anticlimax in aan te brengen die de stille lezer voor zichzelf misschien niet ervaren zou hebben. De vertolker interpreteert door de voordracht inderdaad. Gedichten die vooral op ritme en klank berusten krijgen in de levende voordracht een extra lading.
Het is een opvallend verschijnsel dat onze dichters vaak tegelijkertijd uitstekende performers zijn, zoals Hubert Booi, Nydia Ecury, Filomena Wong en Belén Kock-Marchena en anderen die hun eigen werk voordragen.
| |
| |
‘Luisteren is makkelijker dan lezen,’ zei Nydia Ecury ooit tegen mij in een interview. Het orale karakter is ontegenzeggelijk traditioneel maar ook nu nog sterk aanwezig in onze letteren, die we in dit verband beter ‘woordkunst’ kunnen noemen omdat we met die term zowel het orale als het geschreven woord benoemen.
Zo is het drama, vooral in zijn lichtere populairder variant van de komedie, historisch gezien steeds erg in trek geweest. Kijken is makkelijker dan lezen.
Sinds 1986 domineert poëzie nog steeds het proza in een verhouding van 2: 1, maar sinds de laatste ja 'ren wordt het toch duidelijk dat het proza getalsmatig een wat sterkere positie gaat innemen en op weg lijkt naar een evenredige verhouding tussen deze twee genres.
Dat gedichten nog steeds de voorkeur van schrijvers en het publiek genieten komt voort uit twee motieven. Gedichten draag je voor en het is opmerkelijk dat onze dichters meestentijds ook goede declamatoren zijn. Een meer prozaïsche verklaring is het nog steeds gebruikelijke uitgeven in eigen beheer: een dichtbundel is minder omvangrijk en kost minder dan een dikke roman.
De poëzie ontwikkelde zich sinds 1986 tot een grote gevarieerdheid van vorm en inhoud. Daaraan liggen twee aspecten ten grondslag: de vorm van de gedichten met een al dan niet traditioneel oraal karakter en de inhoud ervan die varieert van sociaal engagement tot persoonlijke verzen. Ter schematisering van deze variatie wil ik drie tendensen onderscheiden, die alle drie in de moderne poëzie vertegenwoordigd worden. De voorbeelden die hierna van elke tendens gegeven worden zouden eventueel ook prima in een andere afdeling ondergebracht kunnen worden. Er worden hierna dus drie tendensen onderscheiden die echter in de poëtisch praktijk niet te scheiden zijn.
Deze drie tendensen in de moderne poëzie zijn de ‘keuze’ tussen een vormgeving in de Europese traditie, de Euro-Arubaanse poëzie, of een zich richten op Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse orale, ritmische elementen, de regionalisering van de poëzie. Traditionele vormkenmerken als metrum en rijm maakten daarbij plaats voor een vrijere versvorm.
Een tweede hiermee samenhangende tendens betreft de relatie tussen dichter en publiek, de wijze waarop die twee met elkaar communiceren. De op mondelinge voordracht gerichte poëzie die aansluit bij de orale traditie, de gedeclameerde lyriek veronderstelt een aanwezig publiek dat naar de voordracht van de dichter luistert. Weliswaar staat de tekst op papier of ligt die vast op een van de sociale media, maar de voordracht actualiseert de tekst. Het Papiamento zegt in dit verband zo mooi dat een dichter een gedicht declameert, maar ook door de voordracht interpreteert - un poeta ta declama y interpreta su poesia.
Daarnaast is er de poëzie die geschreven wordt met het oog op een leespubliek, de geschreven en op papier gepubliceerde lyriek. Waar de voordrachtsliteratuur gemakkelijk in het gehoor ligt, vraagt de geschreven lyriek herhaaldelijk aandachtig lezing en wil woord voor woord geanalyseerd worden. Gelezen teksten kunnen herlezen worden, een lezer kan terugbladeren in ene tekst en die nog een keer tot zich nemen, een lezer kan het leesproces versnellen of vertragen. Een lezer leest in een eigen tempo, waarbij slow reading juist gepropageerd wordt.
De eerste soort is op het eerste gehoor begrijpelijk, moet dat zijn want de voordracht gaat door en kent geen herhaling. Dergelijke teksten ontlenen hun charme vooral aan klank en ritme die het gedicht directe toegankelijk voor de luisteraar maken.
| |
| |
De tweede soort demonstreert een hermetische geslotenheid die de inhoud op het eerste oog weerbarstig en ontoegankelijk maakt en die door zijn spel van verhullen en onthullen pas geleidelijk door intensief lezen en herlezen veroverd wil en kan worden.
Een derde tendens is inhoudelijk en betreft de ‘keuze’ tussen een op engagement gerichte poëtische inhoud, met sociaal-maatschappelijke kritiek: de sociale lyriek, en een meer persoonlijke, op de eigen emoties gerichte, poëtische inhoud: de persoonlijke lyriek. De sociale lyriek domineerde in de jaren zestig en zeventig, maar maakte daarna meer en meer plaats voor een meer persoonlijke vorm van dichten.
Na de eeuwwisseling valt er ook een tendens te constateren dat verschillende dichters op zoek gaan naar een ruimer publiek dan het Papiamentstalige van het eiland alleen, zodat ze hun poëzie vergezeld laten gaan van vertalingen in het Engels of Nederlands. Die vertalingen worden door de dichters zelf gemaakt of door aparte vertalers. Met name Fred de Haas speelt hierin een belangrijke rol door inmiddels talrijke hertalingen, waarin hij de inhoud van een gedicht vrij bewerkt, zodat er opnieuw een gedicht ontstaat dat weliswaar niet letterlijk het origineel weergeeft maar wel de kern van de thematiek raakt in een vorm die op zich weer Nederlandse literaire kenmerken bezit. Hier speelt ook de Nederlandse uitgeverij In de Knipscheer een rol die wel bereid is Papiamentstalige poëzie in het fonds op te nemen, mits die vergezeld gaat van een Nederlandse vertaling voor het Europese lezerspubliek.
| |
Pancho Geerman
De gedichten in Pancho Geermans viertalige Flor di sanger (1987) munten uit door kortheid en beknoptheid. Ze moeten dan ook, zoals alle poëzie trouwens, woord voor woord, vers voor vers, gelezen worden. De gedichten verbergen veel en laten veel ongezegd, maar wie erin doordringt ontdekt een dualisme tussen de ik-persoon en de wereld dat om verzoening vraagt. Het innerlijk van de dichter vraagt om zelfbevestiging, waarbij de omgeving een beletsel vormt. De dichter heeft kritiek op zijn medemens maar beseft terdege dat hij diezelfde kritiek ook op zijn eigen persoon(lijkheid) moet betrekken, omdat ze uiteindelijk op hem zelf terugslaat. Pancho Geerman schrijft poëzie als spiegel van het innerlijk én poëzie om zich tegen een vijandelijke wereld te wapenen, om sterk te kunnen zijn als individu.
| |
Gina Henriquez
De Curaçaose auteur Jules de Palm heeft zich wel eens uitgelaten over wat hij karakteriseerde als de koloniaal ingewortelde schrijfangst die iedere Antilliaanse auteur zou bekruipen die tot publiceren besluit over te gaan. Het gesproken woord is vluchtig, maar met wat je opschrijft leg je je vast. Neem daarbij nog de kleinschaligheid van onze gemeenschap waarin iedereen zonder meer iedereen kent en schrijven wordt niets minder dan een waagstuk, het stellen van een daad.
Deze gedachte proef ik in de bundel van Gina Henriquez (Aruba 1936) met de titel Triminti (1999-2000). Dat is volgens de woordenboeken: nieuwsgierig in ongunstige zin en bemoeiziek. Dat is dus eerder het tegengestelde van de schrijfangst waarover Jules de Palm het heeft. Maar Gina Henriquez speelt met de woorden triminti en tribi. De nieuwsgierige neemt ook de vrijmoedigheid om te durven zeggen wat ze denkt en voelt: ‘e curashi pa bisa cu frankesa loke mi ta pensa y sinti. Ta manera un mucha tribi, cu pa fastioso ta haci co'i triminti.’ En hiermee zijn we bij dan toch bij de overwonnen schrijfangst van de kleinschaligheid beland waarover Jules de Palm het had. Hoe heeft Gina Henriquez dat in haar debuut ‘Triminti’ uitgewerkt?
| |
| |
De bundel bevat vijf afdelingen in ruim zestig pagina's, waarin als het ware de verantwoording van een leven wordt afgelegd. Het is een leven waarbij gevoelens van eenzaamheid en verlangen en teleurstelling overheersen. In de slotverzen van het slotgedicht dat tevens het titelgedicht van de bundel is, wordt dit samengevat. Het gedicht over een cactus in het raam van een bouwval eindigt met de verzen:
con den tempestad di bida
man duro di tempo y abandono
ta deteriora mi existencia.
ora bo perde tur bo anhelo?
Deze slotwoorden vormen een retorische vraag en maken ‘Triminti’ tot een trieste bundel omdat het antwoord zich laat raden. De lezer die achter de titel ‘Amor’ van de eerste afdeling een aantal gedichten over liefdesvervulling verwacht, is op het verkeerde been gezet. Hier gaat het om gedichten over de kwetsbaarheid van iemand die in de steek gelaten is door de geliefde. Vergeten lukt niet:
Het ‘waarom’ blijft onzeker. In het slotgedicht van elf versregels komt het woord ‘pakico’ zeven keer voor!
‘Experiencia’ spreekt ook over teleurstelling en over gemiste kansen in het leven, vooral het eigen leven. De dichteres constateert mislukking, maar ook geloof als uitweg. In een relatief lang gedicht, ‘Mi caya’ klinkt sociaal protest over moreel verval:
pero e Playa na unda mi a nace
De dichteres kiest daarom aan het einde bewust voor de eenzaamheid: Mi merdianan na Alto Vista / bin tir'un bista pa bo sa / o miho bo keda unda bo ta / pa bo no bin molestia // Mi merdianan na Alto Vista / ta di mi so nan ta...’ (36-37) In ‘Protesta’ klinkt even een strijdvaardiger toon in een gedicht over de vrouw en vinden we wat lichtvoetiger gedichten waarin dingen en dieren centraal staan, maar deze afdeling eindigt met de klacht dat de dichteres moe is van alle hypocrisie,
| |
| |
gewetenloosheid, leugens, pretenties en valse politieke beloftes: ‘Mi ta cansa / Cansa di tanto hipocresia / Fada di tanto mentira / mal inventa / pa hende sin consenshi / cu ta hunga sin nan sa’ In de korte afdeling ‘Plegaria’ klinkt in enkele religieuze gedichten als gebeden even een acceptatie door: ‘M'a tir'un bista poco atras // y m'a descubri / con felis bida a kier mi / sin mi sa...’ (51). Maar in het slotdeel ‘Pensando’ overheerst weer de teleurstelling: ‘Si acaso mi n'por / compronde hende / ta pasobra nan ta gusta / husga sin tende’ (54). De natuurgedichten in dit deel zijn een metafoor voor de persoonlijke stemming:
cu brasanan habri henter dia
Tene misericordia mi Dios
De uitdaging die de dichteres in een openingsgedicht vooraf nog wilde aangaan is op een verlies van elk verlangen uitgedraaid: ‘Pa mira mi / sunu, mi berguensa / y sinti mi ansha, / mi desesperacion’. Dat uit deze gevoelens toch nog vijfendertig gedichten zijn voortgekomen blijkt evenmin enige voldoening op te leveren, want het enige metagedicht in de bundel, over het dichten zelf, concludeert dat de dichterspoging op ‘porkeria’ is uitgelopen: ‘m'a termina e famoso poesia / Cu a resulta di ta puro / porkeria’ (60) En intussen gaat het leven voorbij...
De bundel is zorgvuldig samengesteld. Na alle teleurstelling in het persoonlijke en sociale leven is religie het enige wat de mens kan helpen om tot vrede met zichzelf en de wereld te geraken. De bundel geeft de indruk van langzaam gerijpt en voltooid te zijn.
Gina Henriquez beschrijft haar ideeën en gevoelens in eenvoudige, vrij enjamberende gedichten die vooral opvallen door het vaak (te) opvallend aanwezige rijm, dat soms geslaagd is, soms pure rijmdwang verraadt als de woordkeus door de rijmklank bepaald is. Een willekeurig voorbeeld: ‘y tampoco capseis / pa otro su beis’ De bundel is wisselend van kwaliteit en bevat geslaagde gedichten en verzen van minder kwaliteit. Triminti is daarom bij tijd en wijle een mooie, maar steeds een bundel met trieste gevoelens. De kracht van de bundel als geheel zit in de persoonlijke expressie. Hiermee zijn we terug bij de gedachte van Jules de Palm en de moed die er nodig is om je in een kleine gemeenschap met een nog korte schrijftraditie toch zo eerlijk en ronduit te durven uitspreken.
| |
Mayra Croes - Croes
Literaire werken ontsnappen soms aan de indelingsdrang van de literatuurhistoricus. Een inhoudelijke tweedeling tussen engagement en persoonlijke lyriek, zoals hiervoor genoemd, is te grof en schiet te kort voor Mayra Croes-Croes: Lus y Salbashon (2003) een religieus geïnspireerde bundel poëzie, een thema dat in de moderne tijd haast uit de literatuur verdwenen lijkt. Mayra Croes-Croes publiceerde een bundel religieuze gedichten waarvan een aantal een parafrase van originele bijbelteksten bevatten. Andere gedichten geven een vrije bewerking waarbij bijbelteksten als uitgangspunt dienen voor een eigen interpretatie en invulling. Tot slot bevat de bundel ook gedichten die op bijbelse gegevens geïnspireerd zijn maar waaraan niet direct bepaalde bijbelse fragmenten ten grondslag liggen. Mayra Croes-Croes ontleent haar
| |
| |
teksten aan zowel het Oude als het Nieuwe Testament, aan het boek der Psalmen, de profeten, de evangeliën en de brieven van Paulus. Ze hanteert een sobere een eenvoudige taal zonder interpunctie waaraan weinig poëtische middelen als beeldspraak en stijlverschijnselen ten grondslag liggen. Daardoor blijft de bijbeltekst centraal en maakt de dichter zich daaraan ondergeschikt. Dat zal de dichter ongetwijfeld gedaan hebben om de religieuze boodschap die ze wil overbrengen niet in de weg te staan. Ter illustratie citeer ik het gedicht ‘Debilidad’, een voorbeeld van de derde soort gedichten: die van de eigen vrije inpiratie.
Duro den su sintimientonan pero debil
Ora di enfrenta bida spiritual
Si mi mester gaba lo mi gaba e cosnan
Relaciona cu mi debilidad
E Dios y Tata di Señor Hesus
Kende ta bendiciona mi pa semper
E sa cu mi ta papia berdad
Mi gracia ta basta pa Dios
Pasobra Dios a bisa cu su gracia
Ta basta pa ami y Dios su poder
Ta wordo haci perfecto den debilidad
Pesei gustosamente lo mi prefera
Di gaba den mi debilidadnan
Pa e poder di Cristo por biba den mi
Pesei pa causa di Cristo mi tin placer
Pasobra ora mi ta debil e ora ei mi ta fuerte
Religieuze poëzie vormt een onderstroompje in de moderne woordkunst. Uit 2008 dateert een anthologie Gotanan di Dios Antologia di poesia religioso di Aruba, uitgebracht door Edishonnan Miguel Arcangel, waaraan zestien auteurs meewerkten met religieuze gedichten. Onder de bijdragen was werk van bekende auteurs als Gina Henriquez, Digna Lacle-Herrera, Maria Mathilda-Kock, Belen Kock-Marchena, Dora Lauffer-Mathilda, Clarette Quandus, Ernesto E. Rosenstand, Frank Williams en Philomena Wong.
Digna Laclé-Herrera: Den Bo ta e Berdad
Ora cu e sendero caminda mi ta cana
bira scur y mi ta cuminsa dual
ki bendiciona mi ta di por tin Bo Palabra
| |
| |
pa ilunmina e caminda pa mi sigui
Mi ta alaba Bo di por tin Bo pa mi guia
y cu mi por acudi na Bo pa busca e direccion
Bo palabra nunca lo faya mi, den Bo ta e Berdad
Alaba Bo ta, oh mi Señor, den tur eternidad.
De debuutbundel van de op Sint-Eustatius geboren maar als sinds 1936 op Aruba wonende Lolita E. Euson: Sweet praises ... (1988) bevat religieuze, nationalistische en gelegenheidsgedichten voor geboorte, bruiloft, verjaardag en andere.
My poems are not written to bring me fame,
For I have not done a thing,
But bring out the talent that Jesus gave me,
And for whom, Sweet praises I'll sing.
In 2014 verscheen van Lolita Euson nog Moonlight on the Waves. (2014) als samenvatting van vele jaren schrijven, met opnieuw vaardig gerijmde gelegenheidsgedichten rond christelijke feestdagen, dagen van rouw en verdriet, moederdag en andere. De bundel is volgens deze thema's gestructureerd:
Praise and Service, Christmas, Easter, Mother, Words of Comfort en Miscellaneous.
Moonlight on the waves
The wondrous marvellous power of God,
The power that heals and saves;
Was revealed to me as I sat and watched the -
Now that I am secure in Gods wondrous love,
And know that the Lord really saves;
I will always believe that I was converted by watching,
The - moonlight on the waves.
| |
Munye Oduber-Winklaar
Gedichten zijn over het algemeen kort en combineren door hun geconcentreerde woordgebruik minimale middelen met maximale zeggingskracht. Dat is in zekere zin weliswaar kenmerkend voor alle literaire taalgebruik maar gedichten bezitten die eigenschap in hoge mate. De Nederlandse woorden ‘dichten’ en ‘gedicht’ geven dat kenmerk van poëzie prachtig weer. Daarom staat een gedicht ook omgeven door veel wit geïsoleerd op een pagina. Het gedicht is als een schilderij van woorden. Proza daarentegen vult pagina na pagina en vraagt om doorlezen. Verhalen kennen een begin, midden en een einde waar uiteindelijk alle motieven samenkomen tot een bevredigende afsluiting. Epische poëzie is een tussenvorm tussen lyriek en epiek. Een episch gedicht vertelt een verhaal maar bezit tegelijkertijd de concentratie van het gedicht. De tweetalige bundel van Munye Oduber-Winklaar (Bonaire ...) Ta asina y awor mi ta regla cuenta cu bo / Zo reken ik nu met je af, is een van de weinige voorbeelden van epische poëzie
| |
| |
die we in onze literaire traditie kennen. De dichteres vertelt na het openingsgedicht in tien episodes in twee keer bijna tachtig bladzijden het verhaal van een gebroken en daardoor mislukte liefdesrelatie. Het kortste gedicht beslaat enkele pagina's, de langere gedichten soms meer dan tien.
De uitgever heeft gekozen voor een tweedelige bundel met eerst het volledige Papiamentstalige origineel waarna de door de dichter zelf gemaakte Nederlandse vertaling volgt. Dat vraagt van de lezer een concentratie op een van beide talen. Met uitgaven waarin origineel en vertaling naast elkaar worden geplaatst kan de lezer steeds switchen. Bij deze presentatie veroordeelt de lezer zich bij een dergelijke werkwijze tot voortdurend bladeren van voor naar achteren en omgekeerd. De bundel opent met een apologie voor het schrijven: ‘Demasiado largo / Mi a biba / ta skirbi sconde // Te lang / heb ik /ondergedoken / verscholen / in mijn schrijven / geleefd’. Zekere publicatie-angst tegenover haar eiland, haar familie, vrienden en haar zelf weerhield de auteur ervan met haar poëzie tevoorschijn te komen. Diezelfde reserve ten opzichte van publiceren zien we ook bij andere dichteressen die hun bundel een titel als Triminti en Curashi meegeven, wat immers ook veel zegt over de drempel die een auteur over moet in een kleine gemeenschap waarin schrijven geen vanzelfsprekende traditie is. Maar eenmaal die barrière genomen is er bij Munye Oduber-Winklaar van de aanvankelijke aarzeling niet veel meer te merken en schrijft de auteur haar persoonlijke gevoelens onvervaard van zich af.
Met wie de dichteres wil afrekenen in haar poëtische verhaal onthult ze niet. De persoon wordt voortdurend aangesproken, maar Munye zegt ook:
Tevergeefs zullen enkele nieuwsgierigen te weten willen komen wie degene is met wie ik zou willen afrekenen Om het onderzoek te vergemakkelijken Ook om eventuele misverstanden te voorkomen wil ik toch wel meteen duidelijk stellen dat ik op de eerste plaats met mezelf Precies met mezelf wil afrekenen. Wie de wereld wil veranderen zal maar met zichzelf moeten beginnen.
Vandaar de dubbele afrekening. Ik heb dit fragment dat over niet minder dan negentien versregels uitgespreid wordt, opzettelijk als proza weergegeven. Had Munye haar afrekening dan niet beter in de vorm van verhalend proza kunnen weergeven? Zeker niet, want door de poëtische presentatie wordt de emotionele inhoud versterkt. Door de versregels op bepaalde momenten af te kappen en door de isolatie van woorden in een aparte versregel, krijgen belangrijke inhoudselementen specifieke aandacht. Wie probeert om van de geciteerde zinnen poëzie te maken, zal ervaren dat er zich diverse mogelijkheden aanbieden die elk hun eigen accenten bewerkstelligen.
De vertaling van het Papiamento naar het Nederlands volgt het origineel getrouw maar niet letterlijk en woord voor woord. Als eerste gedicht na de intro is het door de juryleden Henry Habibe, Walter Palm en Paulette Smith voor de Simia Literaire Poëzieprijs bekroonde ‘E soñorealidad / De droomrealiteit’ opgenomen. Dat gedicht begint als volgt: ‘Bon spierta / pero den mi soño / mi a carga bo / yaya bo / hiba bo / den tur e higra di solo / te riba Malecon’. In de Nederlandse vertaling: ‘Klaarwakker in mijn dromen / heb ik je meegenomen / In de zengende zon / langs de Malecon’.
Afgezien van het verschil in het aantal verzen, het ontbreken van de herhalende opsomming en de vrijheid van woordkeuze heeft de dichter-vertaler hier een mooi resultaat bereikt met de
| |
| |
handhaving van het eindrijm en zelfs alliteratie toegevoegd. Maar vaak is de vertaling heel wat minder literair waarbij rijm en ritme verloren gingen. Wie de bundel dus echt wil waarderen zal het origineel moeten lezen. Daarvan een voorbeeld.
Uit het gedicht ‘E barbulet / De vlinder’ blijkt duidelijk het verschil tussen Papiamentstalig origineel en de Nederlandse vertaling. Ik citeer het begin: ‘Ki misha mi cu ne / Ta di unda mi a sac'e / Ecolecua / Awor mi sa / Algun decada pasa / mi plachi preferi / den mi buki di lesa / di klas dos / e tabata’. Dit fragment verliest in de vertaling veel van de klankrijkdom en het rijm en daardoor een groot stuk van de impact op de lezer: ‘Die vlinder / Waar komt die / in Godsnaam / vandaan / Ja / Precies / De weet het nu / Enkele decennia terug / mijn lievelingsplaatje / uit het leesboekje / van de tweede klas’. De vertaling dient daarom het begrip voor wie dat behoeft, ze verhoogt niet de waarde van de bundel als geheel. Een afrekening met een verloren en mislukte geliefde zou een wraakneming kunnen inhouden, maar dat is in ‘Zo reken ik nu met je af’ niet het geval. De rekening die vereffend wordt is er een van verzoening:
mi a yega na e conclusion
mi prome desilusion di amor
Intussen is de literatuur op Aruba veel verschuldigd aan Bonaire. Naast Hubert Booi en Belén Kock-Marchena profiteren we nu ook van de eveneens op dat eiland geboren Munye Oduber-Winklaar en haar poëzie. Het is een aanwinst voor onze literatuur omdat het een tot nu toe onbekende vorm aan onze literaire traditie toevoegt.
| |
Olga Buckley
Olga Buckley (Aruba 1950) is een van de actiefste personen op het gebied van literatuur en leesbevordering. Ze debuteerde in 2002 met de dichtbundel Curashi, publiceerde de Benchotrilogie, en heeft in 2008 haar tweede dichtbundel Sin wak patras [Zonder terug te kijken] gepubliceerd, terwijl ze intussen ook met veel succes ‘Bon nochi! Drumi dushi’ als een vernieuwend leesbevorderingsproject lanceerde en uitvoerde.
De titel van het poëtisch debuut van Olga Buckley: Curashi (2003) is illustratief voor de moed die de dichter toont haar individuele roerselen aan het papier toe te vertrouwen in een heel persoonlijke en gevarieerde stijl en een thematiek die zich beweegt tussen de polen geboorte en dood, tussen jeugd en volwassenheid, tussen moeder en kind, tussen blijdschap en verdriet, tussen hoop en wanhoop. Problemen zijn niet aan de dichter voorbij gegaan en in deze bundel is
| |
| |
de dichter deze problemen bepaald niet uit de weg gegaan. Leven is vreugde en verdriet. Soms is leven pure blijdschap, maar het is ook strijd, worsteling, woede, wraak en wanhoop. Het begrip tijd, met zijn verleden, heden en toekomst is een centraal thema in het geheel. ‘Riba hala di tempo mi pensamentonan ta bula bai’ heet het in het tweede gedicht. Het dichten is een ontdekkingstocht om met woorden de eigen levenservaring en het verglijden van de tijd in een mensenleven te doorgronden. Het gedicht ‘Spiel’ eindigt met de retorische vraag ‘Wak bon! No ta bo mes bo ta mira cu tur bo aspectonan humano?’
Dichten is een speciale vorm van zich te uiten. Een - goede - dichter spreekt in beelden om in poëtische metaforen indirect naar ervaringen en emoties te verwijzen zonder deze rechtstreeks aan te wijzen en te benoemen. Dat laatste wordt aan lezers overgelaten. Verbergen en openbaren gaan hand in hand. Daarbij is de stijlfiguur van de directe herhaling of herhaling met variatie belangrijk. Olga Zaandam hanteert een vrije versvorm, ze gebruikt weinig rijm maar herhaalt betekenisvolle klanken om centrale woorden daarbij extra te benadrukken, ze hanteert een vloeiend ritme waarbij de meestal korte versregels extra vaart verkrijgen. Dat versterkt de intensiteit en de felheid waarmee haar poëzie geschreven is.
Mi kier compronde...
Co solo ta podera di mundo
y na final ta core sconde
y na final ta laga destino
De bundel Curashi heeft een gesloten structuur van geboorte in het eerste gedicht tot de trits geloof, hoop en moed aan het slot. Even werd ik zo aan de bundel van Mayra Croes-Croes herinnerd met de bijbelse drieslag geloof, hoop en liefde, maar voor dergelijke associaties is de
| |
| |
bundel van Olga Zaandam toch te aards, te profaan, te veel aan de wereldlijke tijd en te weinig aan de eeuwigheid gebonden. Het slotgedicht van Curashi eindigt met ‘pa ora cu Speransa a sali di su trans y kier a sigui e caminda cu Fe a indic'e, el a perde esaki scondi bou di e sombra inmenso di tempo.’ Olga Zaandam verwoordt op indringende wijze de tegentijdse menselijk worsteling en de overwinning van de moed, van de moeder.
Olga Buckley is geen veelschrijfster in die zin dat ze in hoog tempo schrijft en publiceert. Pas in 2007 verscheen haar tweede bundel Sin wak patras. Wat ze aan het papier toevertrouwt ondergaat een langdurig rijpingsproces voor het tot een definitieve publicatie komt. Maar die is dan ook doordacht en hecht gestructureerd, waarbij de klankrijkheid en vooral ook de bijzondere beeldspraak opvalt. Zo luiden van het eerste gedicht ‘Manece’ de tweede en derde strofe:
Zo wordt dit een het openingsgedicht in dubbele betekenis: van de nieuwe dag en een nieuwe bundel poëzie. In de rest van de bundel is er nogmaals sprake van een opening omdat er na en naast de voortdurend opduikende herinnering een open toekomst te wachten ligt. Zo worden in het derde gedicht ‘pasado’ en ‘destino’ tegenover elkaar gesteld in ‘sacudi bo schouder / tira abou e carga / cu te tenebo / catibo di bo pasado // Laga bo consenshi / tuma rienda / di bo destino / cu ta bo derecho.’
Verleden, heden en toekomst zijn als trits van tijd met elkaar verbonden als negatief tegenover positief. Het verleden wordt afgesloten, de toekomst ligt open. Daarom blijft de auteur in een gedicht als ‘no mensoprecia mi / pasobra bo mama su lombrishi ta dera / aki y esun di mi / ma no’ niet bij het verleden staan. Voor wie dieper graaft ziet dat dergelijke verschillen van verleden en afkomst in wezen niet essentieel zijn, want: ‘Coba bai / hundo bou di tera / unda tur liña / di bida ta topa / cu otro.’ Dan wordt het duidelijk dat het totaal geen zin bij een verleden stil te staan dat valse claims legt, maar dat het beter is het heden in ogenschouw te nemen, want ‘E dos raisnan cu bo / ta wak ta / troce den otro / ta nan. / Bo mama / y / mi mama.’
De begrippen ‘open’ en ‘openheid’ zijn centrale gegevens voor de hele bundel. Ook begrippen als ‘vrijheid’ en ‘bevrijding’ staan daarbij zo centraal dat ze keer op keer in verschillende vormen en bewoordingen in de gedichten terugkomen: libertad, liberacion, liber, libera. Evenals in de vorige bundel Curashi (2002) speelt Olga Buckley een voortdurend spel met tegenstellingen, maar dat zijn antitheses die worden gekritiseerd en overwonnen. Niet voor niets luidt de opdracht aan broers en zusters: Uni nos a biba. Uni nos e keda. Uni nos ta sigui.’ Die eenheid ligt echter niet altijd vanzelfsprekend voor de hand, want het verleden blijft toch in de gedachten rondspoken. Bij het lezen heb ik me soms afgevraagd of hier misschien sprake is van
| |
| |
optimisme tegen beter weten in, zoals in een paradoxaal vers als ‘salba mi for di sombra di felicidad’, en ‘e legria di tristesa’ en zo zijn er meer voorbeelden te geven uit hetzelfde gedicht, zoals ‘e speransa di desesperacion’ en ‘e rikesa di pobresa fiel’, maar dan eindigt een dergelijk gedicht vol paradoxen toch weer met ‘e sabidurai di humildad / Guia riba caminda pa triunfo / Bo don special.’ In het klankrijke spel met woorden, beeldspraak en stijlverschijnselen is de taal voor Olga Buckley heel belangrijk, zoals blijkt uit het beeldrijke ‘Ai, mi lenga’, waarin een kritische toon doorklinkt over de positie van het Papiamento.
Deze naar inhoud en vorm zo rijke bundel is verzorgd uitgegeven met een mooi omslag en de poëtische inhoud steunende veelkleurige illustraties die het optimisme naar een open toekomst dat de bundel kenmerkt ondersteunen. Dat is tot slot ook het geval met de tweeregelige sententies die op de linkerpagina staan als daar geen illustratie aanwezig is: ‘No ta palabra, sino caracter ta forma idioma.’
| |
Robertico Croes
Ramón Todd Dandaré deed het, Pedro Velasquez deed het, Frank Booi deed het, Mario Dijkhoff deed het ... En zo zouden we nog wel even door kunnen gaan, want zij en meer jonge Arubanen schreven én publiceerden poëzie tijdens hun studietijd en zwegen na hun afstuderen vervolgens in alle talen. Maar toch liet niet iedereen zich door drukke sociaal-economische gewichtigheden weerhouden om door te gaan met schrijven en publiceren.
Nadat Tico Croes (Aruba 1955) in 1977 onder het pseudoniem Ticoli zijn poëtische debuut Alma sangra geheel volgens deze studententraditie het licht deed zien, werd van hem, na nagenoeg twintig jaar, een tweede dichtbundel gepubliceerd onder de titel Potret di un cara desconoci (1997). De omslag en de koptitels melden steeds ‘potret’ maar de titelpagina ‘portret’. Hoewel zijn afbeelding veelvoudig op de omslag staat, moet de titel wel op iemand anders slaan, want inmiddels is het gezicht van deze (inmidels oud-)politicus en minister van economische zaken bepaald niet onbekend meer. In de Arubaanse literatuur kennen we vooral schrijvende leraren, maar ook een journalist, kapper, jurist, psycholoog, ambtenaar of socioloog. Nu kunnen we daar dus een publicerende politicus aan toevoegen. Dat is in onze contreien niet ongewoon, getuige Cola Debrot, Albert Helman, R. Venetiaan, R. Dobru en O. Martina om alleen maar een paar Antilliaanse en Surinaamse schrijvende politici te noemen.
Tico Croes is bepaald geen veelschrijver. Na zijn debuut Alma sangra verschenen er nog enkele gedichten van hem in Cosecha Arubiano. De nieuwe bundel Potret di un cara desconoci telt niet meer dan eenentwintig gedichten.
Ik ben heel voorzichtig om mijn emoties zo maar weg te geven. Daarom publiceer ik niet veel. Na mijn debuutbundel verschenen er hier en daar in tijdschriften enkele losse gedichten. In 1986 won ik een literaire prijs in Californië, waardoor een gedicht werd opgenomen in een ‘Anthology of American Poetry’. Pas nu kom ik met een tweede bundel, twintig gedichten over de liefde, als hommage aan Pablo Neruda's ‘Veinte poemas de amor y una canción desesperada’ (1924).
Het debuut Alma sangra heeft een gesloten structuur in die zin dat de bundel zowel begint als eindigt met ‘vrijheid’. Maar met dat begrip wordt een nieuw toekomstperspectief opengelegd en daarom is er geen sprake van stilstand maar juist van ontwikkeling. Dat vraagt om enige uitleg. Waar de dichter aan het begin nog twijfelt aan zijn schrijven, ‘por ta / ta koi loko / ma skibi / o sin
| |
| |
baló’, wegens zijn geringe ervaring, ‘t'ami mes / jiu' naturalesa / berde'i jerbe / k'ainda / hopi kas / tin pa drenta’, halverwege de bundel luidt het al ‘mi destino / ta mundo’ en aan het einde ‘mi bos / meste resona / den tur horea’. De dichter heeft uiteindelijk tot taak de mensen, zijn volk, te bevrijden van een driehonderdjarige last van koloniale geschiedenis, bestaande uit slavernij en vernedering. De bundel eindigt met een oproep. Wij - de dichter en zijn lezers, zijn volk - moeten de ketenen van deze onderdrukking verbreken en de eigen geschiedenis maken.
Het zal duidelijk zijn dat Tico Croes' poëtische debuut geheel past in de ideologische of, positiever uitgedrukt, idealistische traditie van jonge studentenpoëzie van de jaren zeventig. Zoals hij schreef, zo schreven rond dezelfde tijd en vanuit dezelfde positie de wat oudere Frank Booi en Mario Dijkhoff - om slechts twee namen van literaire generatiegenoten te noemen. De wachtwoorden luiden vrijheid, solidariteit, identiteit, strijd en een nieuwe toekomst.
De gedichten in Alma sangra hebben de eenvoudige vorm van relatief lange zinnen die door een verdeling over een groot aantal korte versregels een staccato-ritme meekrijgen. Achteraf oordeelt de dichter zelf over deze poëzie:
In mijn eerste bundel schreef ik volgens de mode van de tijd nog korte verzen. Nu zoek ik naar de schoonheid van de taal in een meer bij het proza aanleunende vorm. Ik ben erg onder de indruk van de filosofie van Pascal, het lijden en de nostalgie die basis en bron voor de creativiteit kunnen zijn. Alma sangra schreef ik in de relatief korte tijd van driekwart jaar, nu heb ik er lang over gedaan omdat ik veel research pleegde, de ideeën achter de gedichten wilde doordenken en met de vorm ervan wilde experimenteren. Deze gedichten zijn langzaam ontstaan. Ze zijn het resultaat van schrijven en bewerken.
De sterkste kant van Tico Croes' debuut is het verbinden van persoonlijke gevoelens met elementen uit de omringende natuur en de geschiedenis, het samengaan van het innerlijk en het uiterlijk, van individu en maatschappij. Deze werkwijze keert in de nieuwe bundel versterkt terug:
Toen ik in 1984-1985 in Californië studeerde kwam ik onder de indruk van de Griekse en Romeinse filosofie, met name het werk van de Stoïcijn Marcus Aurelius aan wie ik een van de twee motto's voor mijn nieuwe bundel ontleende. Ik bestudeerde zijn ideeën over moed en trouw die me sterk aanspraken. Ik kreeg het plan om daarover één gedicht te schrijven, met name over een rijk en machtig gevoel als de liefde. Ik beschouwde het als een soort ontdekkingsreis in mijzelf. Maar al werkend wilde ik meer met het liefdesthema doen. Ik bracht meer elementen in, zodat er niet een gedicht maar een bundel groeide.
In het voorwoord schrijft uitgever Jossy Mansur dat Potret di un cara desconoci niet alleen een lang liefdesgedicht is, maar ook een etalage voor de schoonheid van het Papiamento, waarover de dichter zelf opmerkt:
Ik wilde de rijkdom van het Papiamento aantonen, en dat vooral door middel van het gebruik van oude gezegdes en de folkloristische traditie. Mijn grootmoeder vertelde me dat je in gevaar twee messen kruiselings moest opheffen om het onheil te bezweren. De roep van de chuchubi wordt ook algemeen als onheilsteken gezien. Zulke traditionele folkloristische gegevens en beelden die ik ontleen aan de natuur zoals namen van bloemen, gebruik ik als symbolen voor het uitbeelden van mijn gedachten, mijn emoties, mijn gevoelens, mijn stemming in het algemeen.
| |
| |
Potret di un cara desconoci verwoordt de liefde tussen twee mensen van het prille begin tot het bittere einde, in tijd verwoord door de schildering van de ochtend tot de avond:
Ik verwoord in ‘Potret di un cara desconoci’ de liefdesstrijd tussen man en vrouw, en de traditionele folklore met een zo rijk mogelijk vanuit de traditie gevoed Papiamento. Ik vind de laatste tijd de poëzie nogal droog en kaal. Dat is geen kritiek op bestaande dichters, maar ik wil daarmee aangeven dat ik op een andere manier te werk ga. Ik zoek naar een nieuwe fase in de Arubaansee poëzie, met een nieuwe stijl en nieuwe inhoudelijke elementen.
Potret di un cara desconoci is het product van een gerijpt inzicht, dat zich literair uit in singuliere beeldspraak, in verrassende stijlverschijnselen, in speciale syntactische wendingen en in een uitzonderlijke woordkeus. Vele keren heb ik vergeefs in de beschikbare woordenboeken gezocht naar de betekenis van woorden. Deze kracht geeft gelijk de grenzen aan, waarlangs de dichter somtijds manoeuvreert, op het randje van retoriek en mooischrijverij.
Er is van Tico Croes' stijl geen precedent in onze Papiamentstalige literatuur. Als poëzie zowel analyse als beleving is, komen beide groepen lezers bij Tico Croes aan hun trekken: de laatste ondergaat de sfeer van de gedichten waar de eerste ze moeizaam inhoudelijk ontraadselt. Beide vormen van lezen zijn beurtelings mogelijk en bieden beide bevrediging.
Soms doet het taalgebruik aan een heel andere dichter van Aruba denken, Clyde Lo-A-Njoe met zijn bundel Dansen / Baliamento die van 1983 is. Maar dat geldt alleen het taalgebruik, zeker niet de inhoudelijke kant van beider poëzie. De gedichten die aanvankelijk nog titels hadden, worden in de bundel slechts genummerd. Ter illustratie van inhoud en taal volgt hier nummer dertien:
Drumi a keda e atardi di mil mirada
cu kier a troca biento di cristal
pa e huesped soberbe di lus di strea.
y tabata palpita melodianan di delirio.
E man blanco, suave y delicado
tabata scoria un ilusion, un memoria
pa fermenta simiyanan den biento.
Angustioso e atardi tabata aleja
cu pluma di dolor y speransa den aire,
den tempo, sin rastro, ni solo,
ni explosionnan briyante di claridad.
Scondi tras escudo di misterio
e atardi a reposa ariba trankera
| |
| |
Anton Claassen behandelde in zijn De navelstreng van mijn taal (1992) van de dichter Ticoli één gedicht uit Alma sangra, als laatste vertegenwoordiger in de afdeling ‘overige dichters’. Het is na de bundel Potret di un cara desconoci duidelijk dat deze dichter een meer prominente plaats in de Arubaanse dichtergelederen verdient.
| |
De vrouwelijke stem
Het zal de lezer misschien opgevallen zijn dat in de keuze hiervoor de vrouwelijke poëtische stem overheerst, althans sterk vertegenwoordigd is. Hierna geef ik nog enkele voorbeelden van vrouwelijke dichters en hun werk.
In 1987 publiceerde V.S. Piternella de dunne bundel Dulce mentira. Over dat werk zei haar zoon Richard Piternella: ‘Mijn moeder schreef altijd al gedichten, al heel lang. Hoewel ze tien kinderen had en naast het verzorgen van haar gezin ook nog als naaister moest werken, ontwikkelde ze toch haar eigen creativiteit door middel van het schrijven van poëzie en trouwens ook proza. Ze heeft drie novellen geschreven die ik nog nooit gezien of gelezen heb. Maar ze zijn er nog wel.
Toen ik in Nederland studeerde, stuurden we elkaar gedichten, soms over allerlei onderwerpen, soms als antwoord op elkaar. Toen ze me een keer opzocht in Nederland, hebben we plannen gemaakt om een aantal ervan uit te geven. Dat was in het begin van de jaren zeventig. Stanley Cras was toen nog in Nederland met zijn ‘Flamboyant’. De Sticusa adviseerde ons om contact op te nemen met Frank Martinus Arion, maar die konden we niet bereiken. Zo is het plan blijven liggen, maar we bleven wel schrijven. Toen ik aan het begin van de jaren tachtig weer terug was, probeerde ik de gedichten hier uit te geven. Toen ik eindelijk een goede drukker gevonden had - ik kende de juiste mensen niet - overleed mijn moeder. Toen heb ik daarna eindelijk in september 1987 een keuze van de Spaanstalige en enkele Papiamentstalige van mijn moeders gedichten in eigen beheer uitgegeven: Viola S. Piternella: Dulce mentira (Amigoe 14-9-1987)
Carmen Maria Herrera (Aruba 1951) werkte in het onderwijs en gaf zanglessen in Coro Kibrahacha. Ze is vooral bekend in de toneelwereld, waar ze een belangrijke rol vervult. Ze is leidster van de Grupo Teatral Kibrahacha (1986) en van Fundashon Pro Teatro Aruba (1994). Ze schreef toneelstukken voor kinderen, jongeren en volwassenen. Djis un rato (1997, 2002) is haar poëziedebuut voor een volwassen publiek, een bundel met maatschappijkritische gedichten over het eiland, de jeugd in het algemeen en haar persoonlijke herinneringen en leven.
Een mooi voorbeeld van haar eenvoudige en directe wijze van dichten en de thematische inhoud is Grito di un hoben, waarin een jongere zijn ouders en hun (gebrek aan) opvoeding aanklaagt.
cu boso mes a traha y trece na mundo.
di siña mi balornan di bida
di siña mi scohe y di siña mi
e pakico si y e pakico no
| |
| |
Ora mi yega cas boso no t'ey
y anochi mi ta bay drumi sin boso bendicion
Y awor boso ta wak mi y boso no ta reconoce mi?
Mi ta simplemente e fruta di boso propio creacion.
Onder het pseudoniem Tasaïr publiceerde Maria Mathilda-Kock, na haar debuut Sombra di mi mente (...) in 2009 haar tweede poëziebundel E hadrei di inspiracion, waarbij de hadrei als woonvertrek of galerij symbool staat voor gezelligheid, familiale saamhorigheid, rust en bezinning, die in vijf delen verwoord worden in eenvoudige, gevoeldige en oprechte gedichten over het eiland, geloof, liefde en vooral het familieleven, zoals in ‘Den corecore di añanan’:
De laatste jaren is ook Sonia Ruiz actief met de drie bundels Nos Rosa (2011), Barbulet (2013) en Curason (2014), met daarin gedichten in diverse talen, waarbij het Papiamento het sterkst vertegenwoordigd is. Sonia Ruiz woont in Nederland, maar haar eerste bundel Nos Rosa bevat vooral gedichten over het eiland van geboorte en de jeugd, afgesloten met een korte impressie in proza: ‘Voorbij mijn horizon’ in het Nederlands: ‘Ik moest even terug naar mijn geboortegrond, een jaarlijks bezoek, om verbinding te houden met waar ik vandaan kom. Terug naar de bron waar alles begon...’.
Het titelgedicht in Barbulet is een persoonlijke positiebepaling: ‘Manera un barbulet / Mi a bula y topa mi mes / E otro banda di mi bida / Mi libertad / Y tambe / Pa no wak mas atras den pasado’ maar zonder bijzonderheden te onthullen besluit het gedicht met de algemene constatering ‘E piedra a sali foi mi sapato / Mi ta sinti mi liber y feliz / Hunto cu mi barbulet // Mi barbulet / Mi suerte ta e regalo den mi bida.’ (p. 10)
Sonia Ruiz schrijft persoonlijke verzen zonder het achterste van haar tong te laten zien, eenvoudig en direct, zoals in het korte voorbeeld ‘Santo blanco’ uit de derde bundel: ‘Mi curpa ta ril / mi mannan ta tembla // Mi ta skirbi den nos santo blanco / e diesun leternan / cu ta sali for di mi curazon // Mi ta stima bo.’ (p. 14)
| |
| |
In het begin van dit hoofdstuk schreef ik over maatschappijkritische en persoonlijke lyriek. Het zal in deze korte weergave van deze bundels duidelijk zijn dat het tweede thema, dat van de persoonslyriek, in de latere bundels sterk overheerst.
De dichtkunst kent vanaf de Status Aparte in 1986 een steeds toenemende productiviteit en een relatieve veelkleurige bloei die zich beweegt tussen vrijheid en gebondenheid. Dichten is schrijven in vrijheid, maar wel in een vrijheid in gebondenheid. De moderne poëzieproductie overziende pleit ik toch ook voor meer gebonden vormen. Metrum en rijm dwingen de dichter tot ambachtelijkheid, niet de gemakkelijke rijmelarij of een poëtische dreun, maar een rijm en ritme die zo zijn aangebracht dat ze zich zelf als het waren wegcijferen en niet meer opvallen omdat ze organisch met de inhoud en de loop van de gedachtestroom verbonden zijn. Daarom zeg ik tot onze dichters: schrijf eens een sonnet, een streng kwatrijn, herschrijf en schaaf eens wat meer, want dichten is inspiratie én werken.
Als we lezers willen - en welke schrijver wil dat niet - en als we erover klagen dat er zo weinig gelezen wordt, zijn we dan zelf niet medeschuldig door gemakzucht die in wezen minachting voor het publiek betekent, waardoor de lezer het vervolgens terecht laat afweten.
Werk dat in eigen beheer wordt uitgegeven, moet het doen zonder de eerste en heel belangrijke kritische zeef van de commerciële uitgever die zo zeer adviseert en corrigeert dat vaak gezegd wordt dat van wat ongevraagd aangeboden wordt bij professionele uitgevers 95 procent verdwijnt in het ronde archief, de prullenbak. Het is toch een kleine moeite bij de vorm van enige uitgave enkele basisregels in acht te nemen, hoe het voorwerk eruit moet zien, omtrent de lay out en de leesbaarheid van een pagina, het inbinden van een boek?
Dat we aangewezen zijn op kleine oplagen en dat daardoor de prijzen hoog zijn is een gegeven. Maar moet een geniet boekje van 28 pagina's echt vijftien gulden kosten, wat meer is dan twee kwartjes per pagina? Willen we de lezer winnen dan zal er inhoudelijk en technisch nog heel wat werk te verzetten zijn.
| |
| |
| |
04.3.1 Belén Kock-Marchena: Ik wil niet dat de hoop in mij sterft
Belén Kock-Marchena werd in 1942 geboren op Bonaire, maar groeide op in Aruba. Na haar lagere school haalde ze haar mulo-diploma op Curaçao en volgde de onderwijzersopleiding vervolgens op Aruba. Na de opleiding in Nederland met de volledige bevoegdheid voltooid te hebben, werkte ze in Aruba in het onderwijs. Belén Kock-Marchena werd in 1986 bekend door het gedicht ‘Juffrouw, ik heb een bòter meegebrengt’ dat op posters gedrukt overal verspreid is, tot op Curaçao en Bonaire toe. Daarna verscheen in 1994 ‘E milagro’ eveneens op poster. Ze publiceerde de dichtbundels Vibrashon di amor (1995), Milager (1998) en Den bena di bida / Levensader (2001). In haar dichtwerk staan drie thema's centraal: de liefde voor het Papiamento, persoonlijk verwerkte emoties en sociale verantwoordelijkheid. In samenwerking met Eveline Ruiz werd een verhaal geschreven voor de leesmethode ‘Ban siña lesa’. In 1990 verscheen een bijdrage in een bundel van Caribische vrouwenpoëzie ‘Creation Fire’. In mei 1994 nam Belén deel aan het Multi Etnisch Podium Festival in Utrecht deel, waar ze zes gedichten voorgedragen in het Papiamento en in een door Ria Petronia gemaakte Nederlandse vertaling.
| |
Belén Kock-Marchena: een gesprek
Na de onderwijzersopleiding op Aruba volgde ik de hoofdakte in Amersfoort in Nederland. Ik was intern en ons werd bijgebracht hoe belangrijk het Nederlands was. Ik schreef in die tijd al wel, soms in het Nederlands en in het Papiamento. Maar door de houding van ‘dat Papiamento is toch niks’ die er in het onderwijs in die tijd heerste, durfde ik nooit te laten zien wat ik voor mezelf opschreef. Al vanaf heel jong had ik altijd een dagboek bijgehouden, heel geheim met een sleuteltje, zoals dat de gewoonte was. Daarin schreef ik wat me bezig hield, in proza en poëzie.
Toen ik met de volledige bevoegdheid in de jaren zestig op Aruba terugkwam, ontmoette ik onder anderen Philomena Wong. We schreven allebei en hadden veel contact met Hubert Booi die in die tijd Hoofd van het Bureau Cultuur en Opvoeding was. Ik heb een tijdlang bij Mascaruba toneel gespeeld. Dat was toen Piet Kamerman regisseerde. Creativiteit leeft diep in mij. Ik vind het leuk om te spelen, om te tekenen, te boetseren, om werk van anderen en van mezelf te declameren. Kamerman wilde dat ik een professionele opleiding in die richting zou volgen, maar ik ben getrouwd en op Aruba in het onderwijs gebleven. Op de Pius X school speelde ik wel weer toneel met de kinderen.
Ik schrijf heel veel, maar ik heb in het begin een grote angst gehad om te publiceren. Dat komt doordat men altijd zo minachtend over het Papiamento heeft gedaan in het onderwijs. Ik wil mensen met mijn gedichten raken, een gedicht moet ze wat te zeggen hebben. Ik sta al zo lang voor de klas. Wat mij dwarszit is het Nederlands op school. Het Nederlands is dood bij de kinderen. Daarom protesteer ik. Ik schreef in 1986 het gedicht ‘Jufrouw ik heb een bòter meegebrengt’ over die taalproblematiek. Ik schreef het op tijdens de ‘luna cultural’ die aan het Papiamento gewijd was, en daar heb ik het voor het eerst voorgedragen en werd het als affiche uitvergroot opgehangen. Ik schrijf over zorgen en blijdschap voor kleine kring. Vroeger had je in het onderwijs niet het gevoel dat je veel kon. Het Nederlands werd gepromoot en op kostschool was Papiamento streng verboden. Wat ik schreef leek me daarom minderwaardig. Waarom zou ik het publiceren? Jaren geleden waren er wel workshops over Papiamento, maar daarna was er alleen maar stilte. Alle discussiestukken verdwenen in diepe laden. Ik houd van mijn taal. Ik wil deze beter leren beheersen. Daar wil ik verbetering in brengen.
| |
| |
Mensen in mijn omgeving hebben mij altijd aangemoedigd om te publiceren. Ik spreek veel met Joyce Pereira, met Philomena Wong en Alice van Romondt en Dess Croes van uitgeverij Charuba. Die hebben me altijd gemotiveerd. Voor de uitgave van mijn eerste bundel heb ik veel steun gehad van Nydia Ecury. Philomena bracht me met haar in contact. Ze heeft de gedichten gelezen en becommentarieerd, eerst op Aruba en daarna toen we op vakantie op Curaçao waren. Soms vond ik dat ze voorstellen tot verbetering deed, soms vond ik mijn eigen oplossing beter.
De gedichten in de bundel Vibrashon di Amor zijn ontstaan uit allerlei vormen van inspiratie, uit gevoelens van vreugde, maar ook van bezorgdheid en ongerust zijn. Allerlei menselijke emoties spelen een rol, maar de liefde is daarvan de sterkste. Ik schrijf hoe mijn moeder mij heeft gevormd, hoe ik mijn gestorven vader mis, die een grote steun voor me is geweest. Ik kan het verlies accepteren, omdat ik weet dat ik hem zal weerzien. Ik schrijf over de liefde voor mijn man en kinderen. Vrienden vragen me om gedichten die ze hun familie sturen. Wat ik schrijf voor kleine kring inspireert kennelijk ook anderen. Ze voelen na wat ik voel en zo ben ik een steun voor ze met mijn poëzie. Al is de eigen inspiratie vaak wel heel anders dan wat een lezer er later in leest. Daarnaast is mijn poëzie het resultaat van sociale processen. Ik word droef door al het slechte nieuws dat via krant, radio en televisie op me afkomt. Ik hoop op een verbetering en dat wil ik opschrijven. Ik wil niet dat de hoop in mij sterft. Ik ben van gevoel geen zwartkijker. Ik wil niet bitter worden. Mijn gedichten hebben daarom altijd een positief einde. Wij hebben zoveel overvloed en neigen toch tot klagen, tot individualisme en egoïsme. Als ik onze problemen zie naast alle droeve nieuws van de media vind ik mezelf hypocriet.
Mijn gedichten hebben ook een culturele taak. Ik wil met mijn gedichten in het Papiamento protesteren en de niet geïnteresseerde regeerders tonen dat een kind recht heeft op onderwijs in zijn moedertaal, zoals een Unesco-rapport ons al zo lang geleden vertelde. Er is nu wel iets in beweging, maar wat doet de regering? Ik wil niet met de armen over elkaar aan de kant blijven zitten. Ik heb met mijn klas toneel gespeeld. Een jongen die voor de klas niet uit zijn Nederlandse woorden en zinnen kan komen en daarom dom lijkt, speelde de hoofdrol, die hij heel intelligent en creatief vertolkte. Dat geeft me steeds duidelijker het gevoel dat we in ons onderwijs verkeerd bezig zijn. We staan zo dualistisch ten opzichte van de taalsituatie. Ik moet bepaalde dingen doen terwijl ik zie hoe moeilijk dat voor mijn leerlingen is. De bestuurders zouden ons daadwerkelijk moeten steunen. Wat heb ik zelf met mijn eigen taal gedaan? Ik heb mijn eigen kinderen altijd gestimuleerd hun moedertaal te lezen en te schrijven. Kinderen spreken van alles door elkaar en kennen geen enkele taal echt goed.
Ik gebruik altijd vrije verzen. Ik schrijf geen sonnetten of andere ingewikkelde dichtvormen. Ik zet mijn emoties direct op papier, onregelmatig maar met een grote aandacht voor ritme en melodie. De alliteratie speelt een grote rol, ook de herhaling van klanken, woorden en korte zinnetjes. Ik wil dat mijn inspiratie ook bij de lezer overkomt. Ik wil contact met iedereen, niet met alleen paar literaire kenners. Ik wil de mensen hoop geven. Mijn poëzie wil troosten. Toen een poos geleden een klein elfjarig meisje door een verkeersongeluk stierf, schreef ik een gedicht dat de ouders kon troosten. We mogen de zon in ons nooit onder laten gaan.
| |
Vibrashon di amor
Vibrashon di amor (1995) is een verzameling van gedichten die gedateerd zijn vanaf 1985, dus van tien jaar dichterschap. De meeste gedichten echter zijn van jaren negentig. Belén Kock beschrijft in haar poëzie het leven van alledag met zijn vreugde en verdriet, zijn liefde en geloof. Die thema's verwoordt ze in eenvoudige taal die declamatiemogelijkheid biedt. Als compositorisch geheel beweegt de bundel zich van rouw naar aanvaarding. Vibrashon di amor eindigt met ‘Een nieuwe ster
| |
| |
aan het firmament’: ‘na shelo scur, un strea cla, ta bula, ta balia, ta kinipi wowo, pa pone hari atrobe esnan cu ta yor'e’.
De bundel opent met een motto van Phil Bosmans, waarin de liefde centraal staat. Zoals een bloem de zon nodig heeft om te bloeien, zo heeft de mens liefde nodig om mens te worden. In een van de laatste gedichten van deze eerste bundel staat de zinswending ‘blachi berde di speransa lo dorna mi hardin’.
Poëzie heeft een duidelijke functie in het geestelijk leven van de mens, ze kan tot persoonlijke troost en bemoediging dienen. Daarnaast heeft ze eveneens een maatschappelijke functie. Beléns gedicht ‘Juffrouw, ik heb een bòter meegebrengt!’ is in nagenoeg alle overheidskantoren en onderwijsgebouwen aanwezig. Belén Kocks poëzie is vooral voordrachtspoëzie die door levende orale presentatie sterker werkt dan eenzaam en in stilte gelezen; het zijn gedichten die je moet horen, omdat ze pas dan hun volle werking van klank en ritme prijsgeven.
| |
Milager / Miracle
De titel van de bundel Milager (1998) is ontleend aan een kort gedicht, dat vertelt van een traan die een zaadje bevochtigt, waardoor dit ontkiemt en groen blad voortbrengt. Dit beeld geeft de teneur van de gedichten aan: van negatief naar positief. Een traan bewerkstelligt ontkieming, uit een rotsspleet komt toch nog leven. Belén schrijft over de woestijn en de oase, de hete zon en de twinkelende sterren, de wind en de golven die op de kust beuken èn een zacht verkoelend ochtendbriesje dat het lichaam streelt, de warawara en de kolibri, de slang die zich in de modder ophoudt en het geloof in God. De beelden zijn vaak lichamelijk, waarbij handen en ogen genoemd worden, maar ook hier lopen deze beelden steeds weer uit op de ziel als de centrale metafoor. Eenzaamheid wordt opgeheven door het besef niet alleen door het leven te gaan en in het leven te staan.
Uit de gedichten spreekt een groot vertrouwen in de kracht van het leven, een winnend optimisme. Maar niet zonder meer en uitsluitend! Er zijn ook gedichten die als toevlucht dienen om aan het kwaad uit de wereld te ontkomen. In ‘Nostalgia’ denkt de dichteres met weemoed aan vroeger en smeekt ze als het ware dat, mocht de rumoerige wereld haar rust verstoren, haar dan toch de illusie te laten dat dit kleine eiland een paradijs is. Dromen tegen beter weten in... Dichten als vluchthaven uit de boze wereld...
In het slotgedicht van de bundel staat: laten we de witte lelie plukken temidden van het onkruid, laten we het brood van alledag met anderen delen, laten we muren van onverschilligheid neerhalen, laten we spanning transformeren tot vreugde, laten we simpelweg elkaar leven geven... Met het aan het begin van elke strofe vijf keer herhaalde ‘laten we’ wordt de lezer klemmend opgeroepen zich bij deze visie aan te sluiten.
| |
Den bena di bida / Levensader
Den bena di bida / Levensader (2001) bevat ruim twintig gedichten in het Papiamento, met een Nederlandse vertaling door Ria Petronia-Heesakkers ‘om het Papiamento te introduceren aan een breder lezerspubliek’. Zowel vormelijk als inhoudelijk is Den bena di bida / Levensader een voortzetting van de vroegere bundels. Belén Kock-Marchena schrijft directe gedichten, waarbij het woord een moreel doel dient. Haar zinspreuk ‘Pijn, verlatenheid en desillusie zullen begraven blijven, als de mensheid solidair is met degenen die gebukt gaan door het leven’ illustreert dat. Ze schrijft met een hoge inzet. Naast een ode aan het geboorte-eiland Bonaire en een oproep tot eenheid aan het Arubaanse volk, speelt sociale problematiek een rol, bijvoorbeeld in ‘Dolor di un adicto’. Algemeen menselijke gevoelens van zelfbewustzijn, vreugde, verdriet en verwarring wisselen af met gedichten over familieleven en vooral naar het slot van de bundel toe, geloofsleven.
| |
| |
Leven is het goede en positieve opgraven in jezelf en anderen, is verdriet veranderen in vreugde, is begrip hebben voor anderen en met liefde de mens te aanvaarden. Die liefde kan zijn naastenliefde, kinderliefde, moederliefde en vooral goddelijke liefde. Blijf niet stilstaan bij het negatieve. Zoek uit verdriet naar positieve krachten. Blijf dat positieve van het leven steeds nastreven, geleid door geloof. Die thema's worden vaak verwoord met beelden uit de natuur: ‘Heel even stond ik stil op het veld van je leven, ploegde de grond om een bloem te planten, altijd hopend dat anderen haar water zouden geven.’
|
|