Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||
8.1.1 De situatie in de verschillende Europese landenIn West-Europa is in de vijftiende eeuw een klimaat geschapen dat de opkomst van de volkstaal wenselijk en zelfs noodzakelijk maakte. In dat klimaat vormden bewondering voor de klassieke oudheid, de wens het klassieke erfgoed te verbreiden, de wens om net als ItaliëGa naar eind458 een eigen volkstalige literatuur te bevorderen, de bereikbaarheid van het woord Gods voor iedereen en het gebruik van de moedertaal in het onderwijs en ten behoeve van de technische ontwikkeling, even zoveel met elkaar wedijverende impulsen. De humanisten hebben daarbij het overgangsklimaat geschapen: langs de weg van ‘het onbekende onderwijzen door middel van het bekende’ (Vorlat 1975: 3) komt er een verschuiving in de houding ten opzichte van de moedertaal. Langs twee wegen lijkt zo de bewustwording ten aanzien van de volkstaal tot stand te komen: langs de weg van het wetenschappelijk bewustzijn van de pluriformiteit der talen tegenover de hegemonie van de drie heilige talen, én langs de weg van de praktijk van het (beroeps)onderwijs, dat noodzakelijkerwijs geconfronteerd was en bleef met de aanwezigheid van de volkstaal. Het punt van de verwantschap met het Latijn gaf de Italiaanse discussie over de volkstaal een volstrekt eigen karakter. Alleen in Italië kon men zeggen dat de volgare, de volkstaal, geen moderne taal was, maar een corrupte vorm van de oude taal, het Latijn. De questione della lingua was voornamelijk een discussie tussen Toscanen en niet-Toscanen, een tegenstelling die in diverse landen speelde. Wij kunnen daarin zelfs een ‘universale’ zien als het gaat om de omstandigheden bij de opkomst van een overkoepelende eenheidstaal. Specifiek voor Italië is de historisch-taalkundige situatie in de vorm van de verhouding tot het Latijn. Ook typerend is de vroege aanwezigheid van gezaghebbende boni auctores. In de levende taal kon men vervolgens verschillende lagen aantreffen, van hoftaal tot de taal van het volk; in het algemeen kan men zeggen dat de Italianen het voordeel van een geletterde bovenlaag hebben gehad. Ook in Spanje stelde het humanisme zich als opgave een nationale standaardtaal na te streven, vanuit de overtuiging dat die taal gelijkwaardig was aan het Latijn. | |||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||
Al heel vroeg verscheen de eerste Spaanse grammatica: in 1492, waarmee Spanje zich kon beroemen op het bezit van een van de oudste West-Europese volkstaalgrammatica's. Onder de Franse dialecten was er geen natuurlijke leider door aanwezigheid van boni auctores. De opkomst van het dialect van het Ile-de-Francedistrict had meer te maken met politieke en juridische verhoudingen (Kukenheim 1932: 205). Een aantal facetten heeft voorts de specifiek Franse situatie mede bepaald: de innige contacten met Italië en de culturele invloed daarvan op de discours van die tijd; het feit dat het ‘centrale’ Frans langs politieke weg tot stand kwam en niet via grote schrijvers; de overheersende aanwezigheid van de Grands Rhétoriqueurs; de belangrijke rol in het begin van de vreemdetalengrammatica's van Engelse origine; de rol van het Frans als ondersteuning van de Latijnse grammatica, nog geruggesteund door het standpunt van Vives in deze; en de rol van de opkomende nieuwe wetenschapstakken en technische ontwikkelingen. De oudste grammatica van belang - een vreemde-talengrammatica! - staat op naam van de Engelsman Palsgrave en in 1531 verschijnt de in het Latijn gestelde grammatica van Dubois. De beide belangrijkste Franstalige grammatica's zijn vervolgens van de hand van Louis Meigret (1550) en Robert Estienne (1557). Een vijftal factoren bij het ontstaan van volkstalige grammatica's in Duitsland springt in het oog. In de eerste plaats het vroege ‘officiële’ gebruik van het Duits, nodig voor het politieke verkeer met de burgers. Belangrijk voor de discussie op nationaal niveau en voor de aandacht van wetenschappelijke zijde voor de volkstaal is vervolgens de aandacht van de humanisten voor het Duitse verleden geweest. Daarin zijn vooral te onderscheiden de rivaliteit met de Italianen en de nieuwe bestudering van de bijbel Voor de latere ontwikkelingen heeft de reformatie een doorslaggevende rol gespeeld. Door de vertaling van de bijbel voegde het Duits zich bij het eerbiedwaardige gezelschap der heilige talen en Gods woord werd onderwezen in het Duits, waardoor enkele onderwijsvoorzieningen getroffen moeten worden. Engeland kent in het begin een eigen ontwikkeling door de grote gebondenheid aan het Frans, waardoor vanaf de dertiende eeuw grammatica's van het Frans, gespreksboekjes en vocabularia het besef van ‘moderne talen’ hebben aangewakkerd. In de zestiende eeuw houdt Thomas More een pleidooi voor de volkstaal in zijn Utopia (1516). De humanisten gaan de taalvergelijking betrekken in de wetenschappelijke discussie; de invloed van cultureel nationalisme wordt zichtbaar in etymologische werken. De woord-voor-woordvertalingen in Latijnse grammatica's ten behoeve van de schoolkinderen en de grote Latijnse grammatica's van eigen bodem met volledige vertaling zoals Lily's grammar leiden uiteindelijk tot de eerste Engelse grammatica van het Engels (Bullokar 1586). In Engeland zijn verschillende stadia van het ontstaan van de volkstaalgrammatica te onderscheiden, mede door de rol die de traditie van de vreemdetalengrammatica's heeft gespeeld. | |||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||
8.1.2 De Nederlandse situatieIn de geschiedschrijving met betrekking tot de opkomst van de volkstalen zijn culturele, sociale, nationale en religieuze motieven genoemd, stuk voor stuk factoren in het proces van opwaardering van de volkstaal, die inmiddels algemeen bekend mogen worden verondersteld en die ook voor het Nederlandse taalgebied gelden. Dijksterhuis 1959 - en wat de Nederlandse situatie betreft kunnen wij ons bij hem aansluiten - haalt nadrukkelijk nog een andere factor naar voren, als hij stelt dat buiten de (naar beneden toe afgesloten) universiteit door de technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen een toenemende behoefte aan technische termen ontstond. Die nieuwe ontwikkelingen moesten voor iedereen toegankelijk zijn, zo was in Italië al door Pacioli en Peretto betoogd.Ga naar eind459 Er zou immers een groot tijdverlies wegvallen als men niet eerst een vreemde taal zou hoeven leren om kennisoverdracht mogelijk te maken. Dijksterhuis - het zal ons van hem niet verwonderen - houdt het voorts op de behoefte aan spreiding van kennis, welke laatste behoefte in hoofdstuk 5 ook als een van de voornaamste kenmerken van de renaissance naar voren gebracht is. Als wij deze laatste gedachtengang volgen, dan is het tevens logisch dat de ‘verdietsing’ van de grammatica zo láát pas aan de orde komt, ná allerlei volkstalige werken op het gebied van beeldende kunst, wiskunde, natuurkunde, geografische ontdekkingen. Het doet mij aan de term ‘renaissance’ zoals omschreven in het vorige hoofdstuk als instigerende tijdsstroming de voorkeur geven boven het ‘humanisme’. Niettemin geldt het humanisme als losmaker van de filosofische bedding van het scholasticisme, waardoor empirisch onderzoek, taalcomparistiek en belangstelling voor de individuele kenmerken van de afzonderlijke talen mogelijk wordt. Men zou misschien kunnen stellen dat de roep om de volkstaal pas door een wetenschappelijke discussie de mogelijkheden kon krijgen om op geleerd niveau gehoord te worden. Deze roep past immers wonderwel bij de argumenten die de opkomende ‘bêtawetenschappen’ naar voren brengen. Deze vertegenwoordigen nieuwe impulsen, die niet in het oude idioom konden worden ondergebracht en haar beoefenaars waren geen humanisten meer, maar hooguit ‘humanistisch gevormden’.Ga naar eind460 Datzelfde argument geldt ook voor de reformatie: behoefte aan nieuwe termen en spreiding van kennis. Uiteindelijk sluit een en ander ook aan bij het besef dat vanaf de dertiende eeuw op de lekenscholen het onderwijs in toenemende mate in de Westeuropese talen plaatsvond. Deze stellingname kan vanuit de meest gebruikte invalshoeken nog eens als volgt worden geformuleerd. | |||||||||||||||||||
De godsdienstIn hoofdstuk 5 is naar voren gebracht dat in de Nederlanden, bekend om hun theologische en godsdienstige traditie, de hervorming, nu beschouwd vanuit de ‘verdietsing’ van de taal der kerken en de bijbelvertaling(en), in directe zin vooralsnog nauwelijks een rol van betekenis kan hebben gespeeld in de opkomst van de volkstaalgrammatica. Een rol in de algemene sfeer rondom de volkstaal heeft | |||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||
zij zeker gespeeld.Ga naar eind461 Als echter pas in 1618 de definitieve beslissing wordt genomen ten aanzien van een nationale, dialect-overstijgende bijbelvertaling, kunnen wij nauwelijks aannemen dat die gebeurtenis in de opkomende volkstalige grammatica rechtstreeks heeft meegespeeld. Immers in 1568 verscheen al Radermachers Voorreden; de vertaling van de Lutherbijbel van 1525 in een soort mengtaal was mislukt, evenals latere pogingen in die richting, wat wordt bevestigd door de terugkeer van de bijbelvertalers naar hun eigen, meer regionaal gebonden taal. Uit deze ontwikkelingen valt op te maken, dat de bijbelvertalingen uit de zestiende eeuw stuk voor stuk te weinig invloed of gezag hebben gehad om de rol te spelen die bijvoorbeeld de vertaling van Luther in de Duitstalige landen speelde. Dat is niet zonder reden: de actieve betrokkenheid van de kerkelijke autoriteiten bij de vergroting van de rol van de volkstaal uit zich pas in de sturende rol van de latere synodes ten aanzien van een nationale bijbelvertaling en niet in de toevallige dominee die een grammatica schrijft. Sterker nog: de toenmalige christelijke humanisten hielden zich aanvankelijk afzijdig van ‘triviale’ zaken als verdietsing van de grammatica. Daarentegen hebben de humanisten fel gestreden voor het primaat van de artes: zij wensten Philologia aan de leiding, daar waar Theologia sedert de middeleeuwen aan het hoofd van de artes stond. Een en ander neemt niet weg dat als de bijbelvertaling in 1636/37 gereed komt, de taalkundediscussie al driekwart eeuw op gang is. Overigens valt natuurlijk niet te ontkennen dat de ‘christenen’Ga naar eind462 een belangrijke rol hebben vervuld in het ontstaan van de volkstaalgrammatica en dat allerlei invloeden ook aanwijsbaar zijn die wijzen op het belang van de hervorming. Het is echter een indirecte en geen initiërende rol als het gaat om de grammatica uit het hier bestudeerde tijdvak, zeker op het begin daarvan en daarmee op de aanvankelijke toonzetting. | |||||||||||||||||||
RenaissanceVervolgens is algemeen de renaissance aangewezen als de ‘tijdgeest’ die een Nederlandse grammatica mogelijk heeft gemaakt. De feiten bevestigen dat ook en wij kunnen zelfs preciezer vastleggen in welke kringen de eerste ideeën over een volkstalige grammatica ook echt gestalte hebben gekregen. Daarbij moet er nogmaals op worden gewezen dat in hoofdstuk 4 een onderscheid is gemaakt tussen renaissance als algemene term voor het daarmee aangeduide tijdperk en daarbinnen de ‘renaissance in engere zin’ tegenover het humanisme als krachtenveld met eigen omschrijving. Voor humanisme stond vooral latinitas, de wetenschap in overgeleverde zin, d.w.z. de talige en filosofische wetenschap; voor renaissance in engere zin stonden de nieuwe technische en natuurwetenschappelijke ontwikkelingen, de opkomst van een generatie wetenschappers die nog wel gedeeltelijk humanistisch gevormd, maar op heel andere terreinen werkzaam was. De ontwikkelde burgerij uit de koopmanskringen sloot zich daarbij aan en in de kamers verenigden zij zich met schrijvers en andere beroepsgroepen. Het is ook in deze koopmanskringen dat wij de eerste pogingen tot grammatica zien. De feiten zijn namelijk de volgende: | |||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||
Geen boni auctores, niet de voorhoede der humanisten, maar boekverkopers/drukkers, onderwijzers, kooplieden, juristen en dominees, waaronder verschillende autodidacten, bevinden zich onder de auteurs van de eerste geschriften op orthografisch, lexicografisch en grammaticaal terrein. Het is vooral de ontwikkelde en gezeten burgerij die door de contacten met vreemdelingen en de opkomende technieken voor zichzelf en al spoedig ook voor het onderwijs een beschrijving van de eigen taal nodig heeft. Het is het type wetenschap, namelijk de opkomende quadriviumvakken, waarin het Nederlands voor het eerst gebruikt werd en dat ervoor heeft gezorgd dat het Nederlands eerst vrij laat de taalkunde binnendringt. De talige wetenschappen, de traditionele wetenschappen, worden dan vooralsnog in het Latijn gesteld en overgedragen. Tevens zijn diezelfde humanistische wetenschappen niet in staat gebleken de nieuwe ontwikkelingen op natuurkundig en technisch gebied in overgeleverde termen te vatten, wellicht mede doordat het ontwikkelingen betrof die grotendeels van buiten de universiteiten kwamen. Die combinatie van feiten verklaart het betrekkelijk late tijdstip waarop de volkstalige grammatica aan bod kwam. In de kringen van bijvoorbeeld ingenieur Stevin zag men een trots bewustzijn ten opzichte van de volkstaal postvatten, omdat ons land - en dus ook onze taal - in de opkomende technische vakken een vooraanstaande rol behoorde te spelen door de originele eigenschappen waarin het Nederlands andere talen overtrof. Het gaat dus mede om de rol die de hier te lande verkregen resultaten in die ontwikkelingen internationaal kregen, want daardoor kon het zelfbewustzijn een rol gaan spelen. De factor ‘nationalisme’ was ook in de Nederlanden wel degelijk aanwezig, al kon het de vergelijking met Duitsland absoluut niet doorstaan. | |||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||
HumanismeDe rol van de humanisten is er een geweest van erkenning van de pluriformiteit der talen, het onderzoek naar de oorsprong, het openbreken dus van de beslotenheid der latinitas, maar bovenal, zo blijkt uit de feiten, het aanleveren van het taalbeschrijvingsmodel, dat met kleine varianten van rudimenta tot wetenschappelijke grammatica klaar lag om toegepast te worden op de volkstaal. De grammatici grepen naar eigentijdse Latijnse grammatica's en keken naar de verrichtingen elders, vooral naar die van Duitse en Franse collega's. De grammatica maakte deel uit van een leergang, waarvan de humanisten in feite alleen nog het trivium nastreefden. Immers, het quadrivium was al bezig in handen van de renaissancisten opgelost te worden in de dan vigerende takken van wetenschap en techniek. Alleen de basisvorming kende nog de volstrekte samenhang met het overgeleverde onderwijs dat door humanisten gedragen werd. De grammatica in de Nederlanden is ontstaan binnen de idee van de ‘triviale’ vorming, maar allengs bleek dat het object van beschrijving om andere grenzen vroeg. Dat had zeker te maken met de verschillende taalfasen, zoals uit de bespreking van de grammatica's is gebleken, maar ook met de andere maatschappelijke eisen die aan de basisvorming werden gesteld en met de kringen waaruit de auteurs voortkwamen. De renaissance vroeg om een volkstalige grammatica en het humanisme had daarvoor een beproefd klassiek/humanistisch beschrijvingsmodel binnen een groter, overgeleverd leergangverband ter beschikking. Voor een goed begrip van de in- en aanpassingsmogelijkheden van een volkstaalgrammatica dient men dus steeds het klassieke model voor ogen te houden. |
|