| |
| |
| |
XXXI. Venetië.
Kerken en paleizen.
Een der grootste genoegens van Italië is, dat men er, in gelukkige afwisseling, beurtelings eene schilderachtige natuur en heerlijke of belangwekkende kunstwerken te bewonderen krijgt. Het eene genot rust uit van het andere; is men de schilderijen of beelden moe gezien, dan verfrischt een bad in de open lucht, aan het zeestrand, of tusschen de bergen u den geest en maakt hem weer vatbaar tot het smaken van kunstschoon. In Venetië, de dubbel bekoorlijke stad, worden de beide genietingen gedurig vermengd, en, bij het verlaten eener kerk, is men telkens gedwongen in de gondel te stappen, die u over de Lagune voert, u een stuk zeegezicht laat zien en eenen teug zeelucht laat inademen. Men weet dikwijls niet, of men niet liever de meesterstukken der kunst op zij zou laten liggen, om zich onbekommerd, zonder gedachte, zonder doel, te laten voortschuiven op den effen waterspiegel, tevreden met niets te doen, in een zalige slaperigheid indommelend onder den invloed van de zware lucht en van de wiegende beweging der golven.
Men kent de gondel. Een zwarte lange boot, met eene zwarte gesloten tent in het midden, die aan den bak van een rijtuig gelijkt; aan de achterzijde staat de gondelier, de voorzijde is voorzien van een getanden ijzeren bek, die den bootsman tot tegenwicht dient. Het scheepje heeft weinig diepgang, | |
| |
licht glijdt het over het water, de roeier kent zijn weg en zijn ambacht goed, het is het genoegelijkste voertuig der wereld.
Wij namen dus eene gondel om langs het kanaal della Giudecca eenige merkwaardigheden te gaan zien. La Giudecca is een lang en smal eiland, dat ten zuiden van de stad over de helft harer lengte zich uitstrekt; het kanaal, dat tusschen beide loopt, is een zeearm, breed als een groote stroom. Van de Piazzetta voeren wij eerst naar het eiland St. Georgio Maggiore, dat er recht over ligt, om daar de kerk van denzelfden naam, eene van Palladio's statigste scheppingen te bezoeken. In de kerk zelve vonden wij niets anders te bewonderen, dan een zeer keurig bewerkt gestoelte van eenen Vlaamschen beeldhouwer uit de 17e eeuw, Albrecht de Brule.
Van St. Georgio Maggiore voeren wij het kanaal della Giudecca op naar de Redentore-kerk, insgelijks een werk van Palladio. Beide kerken liggen tegen den boord der zee; bij de eerste houdt de gondel stil, op een twintig stappen van den ingang; bij de tweede vaart men tot tegen den trap. Het was een zacht meiweder; de Piazzetta verlatende zagen wij links een groep koopvaardijschepen liggen, waaronder een overgroote Engelsche stoomboot van de Oost-Indische lijn. Rechts op de uiterste punt der landtong bezuiden het groot kanaal, schitterde in het zonnelicht het gulden Fortuinbeeld op den wereldbol; daarachter verheft St. Maria della Salute haren machtigen koepel in de hoogte, en verder nog ontwaart men de paleizen, die het groot kanaal bezoomen. Op St. Georgio Maggiore en voor de Redentore was alles rustig, kalm, eenzaam. Een man, die met eenen haak de gondel bij de landingsplaats vasthoudt en eenen halven stuiver voor zijne moeite ontvangt, is het eenige levende wezen, dat men er ontmoet. Het water klotst tegen de arduinen kaaimuren, dartel spelerd; de gevels der kerken en de schoon geteekende | |
| |
koepels koesteren zich in de zon. Het is een, ‘dolce far niente’ der natuur en der gebouwen, dat aanstekelijk op u werkt; het is geene bezwarende luiheid, daarvoor is het zeebriesje te frisch en kabbelt het water te jolig. In de sacristij der Redentore-kerk bevinden zich drie madonna's van Giovanni Bellini. In het oudste der drie stukken zit Maria met gevouwen handen rechtop, met haar slapend kindje in den schoot; twee engeltjes aan hare zijde tokkelen op snaartuigen als de lieve kindjes bij Perugino, Rafaël en Francia. Een fijn zacht waas ligt op de tengere figuren verspreid als een natuurlijke blos, niet als een gezocht lichteffekt. In het tweede is O.L.V. tusschen den H. Joannes en de H. Catharina geplaatst. Tegen den diepen blauwen Venetiaanschen hemel komen de volle gezonde figuren der heiligen uit. Maria is nog ingetogen, maar reeds is haar hoofd geneigd en hare houding en uitdrukking levendiger. In het derde zien wij Onze Lieve Vrouw tusschen S. Franciscus en S. Hieronymus. Het lichteffekt is hier klaarblijkelijk gezocht en gelukkig gevonden op de hoofden der twee heiligen; de overgang van stilleren, ingetogen naar stouteren en meer uiterlijken trant is klaar te bemerken.
Van de Redentore steekt men het kanaal della Giudecca over, en dicht bij den zuidwestelijken uithoek der stad vindt men de San-Sebastianokerk, die men niet ten onrechte Veronese's kerk noemt. De groote meester is er begraven en heel de tempel en de sacristij zijn met prachtige stukken van zijne hand gevuld. Rechts en links van het hooge koor zijn de wanden bedekt met groote tafereelen van hem. Het eene verbeeldt de Marteling van de H.H. Marcus en Marcellinus, het andere die van Sint Sebastiaan. In het eerste stuk geeft de schilder ons niet de foltering van de martelaren te zien, maar hun gang naar de strafplaats, en dezen maakt hij tot een | |
| |
zeer bewogen drama. De veroordeelden stijgen eenen prachtigen trap af en daar ontmoeten zij hunne moeder. Deze tracht hen over te halen om het nieuwe geloof te verzaken; met de armen uiteengespreid, opgewonden door de zucht om hare kinderen het leven te bewaren, is zij in hevigen strijd met den H. Sebastiaan, die hun moed inspreekt en naar den hemel wijst. Tusschen de prachtige kolonnade op den achtergrond hellen de toeschouwers in oostersch gewaad voorover om het schouwspel te zien; een halfnaakte bedelaar zit op den trap; schoone vrouwen, met schoone kinderen, kijken toe; de wit marmeren paleizen glinsteren in den zonneschijn, tegen den blauwen hemel; het licht speelt op de kleurige draperijen; het is een woelig en feestelijk tooneel, dat eerder aan vreugde dan aan marteling, aan leven dan aan dood doet denken.
Het stuk daartegenover, de marteling van Sint Sebastiaan, is in denzelfden trant opgevat. Onder eene wit marmeren kolonnade, met doorzicht op den blauwen hemel, staan mannen, grillig en rijk gedrapeerd, met zonderlinge mutsen, met tulbanden, met hermelijnen en zijden en fluweelen kleedij, in sierlijke houdingen en groepen: een staalboek van al wat kleurig en kostelijk, bevallig en feestelijk is. De heilige, die op het foltertuig gebonden wordt, neemt de schilderachtigste houding aan, die men wenschen kan, om tot de schoonheid van het geheel bij te dragen. Het is onwaarschijnlijk, maar overheerlijk decoratiewerk.
In de zoldering der kerk bevinden zich drie schilderingen van Veronese, wier onderwerpen ontleend zijn aan de geschiedenis van koningin Esther. Het eerste stuk verbeeldt hare kroning. Men begrijpt, hoe Veronese's pracht- en feestlievende geest zulk een onderwerp gretig moest aangrijpen. Er is in zijn talent dan ook iets, dat alles feestelijk maakt | |
| |
wat hij aanraakt, en dat met de minste moeite, met een niets, aan een tafereel een triomfantelijk uitzicht geeft. Hier, bijvoorbeeld, zit de koning op zijnen troon met een paar staatslieden nevens hem. De koningin stijgt met twee maagden den trap op, die naar den troon leidt, en de schilderij schuins doorsnijdt. De rechterzijde is ingenomen door de personages en door den trap, met zijn bruin tapijt; de linkerzijde bestaat enkel uit lucht, waartegen de warm getinte en rijk gedrapeerde figuren uitkomen. Welnu zulk een vrouwenfiguur, dat eenen trap opstijgt en tegen den blauwen hemel haren omtrek scherp afteekent, is genoeg, wanneer Veronese het schildert, om eene gedachte van geluk, van zegepraal te geven, als zagen wij een Romeinschen triomfator de helling van het Capitolium bestijgen, omringd door zijne overwinnende legioenen, zijne geboeide vijanden en de schatten in den vreemde veroverd.
Het tweede stuk verbeeldt de Triomf van Esther. De schilder neemt wederom dezelfde eenvoudige schikking. Esther is gekroond en komt met hare twee gezellinnen den trap af, dien zij daar zooeven besteeg; aan de schoone lucht is als in het vorige stuk een overwegende rol toegekend.
Het derde stuk heet de Triomf van Mardocheus. Even eenvoudig en even feestelijk ziet het er uit. Het bestaat uit twee paarden en eenige ruiters met eene banier, die zich tegen eene kolonnade bewegen en uitkomen op den hemel Naar samenstelling, naar diepzinnige of treffende gedachten zoekt de schilder niet; eene plek schoone lucht uit zijnen heerlijken hemel, een paar edele figuren in kostelijke draperijen, eene duidelijke en zwierige beweging, om die eenvoudige elementen in verbinding te brengen en tegen elkander te doen uitkomen, was hem genoeg om meesterstukken voort te brengen.
Veronese was acht en twintig jaar oud, toen hij deze | |
| |
stukken schilderde. Zij waren het tweede werk, dat hij te Venetië uitvoerde; ook mag men zeggen, dat zijne meesterlijke gaven hier eerder in de kiem dan in den bloei te vinden zijn, en dat het uitwerksel, verkregen door cene al te eenvoudige en nuchtere samenstelling, slechts laat gissen wat hij worden zal, wanneer zijn talent ten volle zal gerijpt zijn.
Het eerste werk, dat hij een jaar vroeger te Venetië maakte, bevindt zich in de sacristij derzelfde kerk, het is eene Kroning van O.L.V. Wanneer men de zegepraal der aardsche koningin met die der hemelsche vergelijkt, dan wint Esther het van Maria en staat het aardsche licht boven het hemelsche. Hier, nog meer dan in het vorige stuk, laat Veronese eerder vermoeden dan blijken wat hij worden zal. De groote stukken uit het hooge koor zijn, daarentegen, werken van zijne rijpe jaren en van zijne hoogste kunst.
Van San Sebastiano varen wij het kanaal della Giudecca weer af, tot aan het uiteinde, waar de kerk van St. Maria della Salute haren wijd en zijd zichtbaren koepel, dicht bij de Punta della Salute, verheft. Tal van schilderingen bevinden zich in de kerk en in de sacristij. Er is daar, onder andere, een prachtig stuk van Tiziano, De heilige Marcus en vier andere heiligen, deftige figuren, stil en edel, in matten toon, met doorschijnende schaduwen. Van Tintoretto is er eene Bruiloft van Cana. De groote tafel, in verkorting gezien, vlucht van het voorplan naar het uiteinde, met een warmen lichtslag er op; de figuren zijn betrekkelijk stil gehouden; aan de eene zijde zitten de mannen, aan de andere de vrouwen. De schoonste figuren zijn de knechten en meiden, die de wijnvaten vullen. Tintoretto, meer op stoutheid dan op feestelijkheid zinnend, zocht in deze Bruiloft vooral te treffen door de tafel, met haar helder verlicht blad, dat zulk eenen vreemden indruk maakt, en door de kunstig gebogen gestalten der dienstboden.
| |
| |
De zolderingen van de sacristij zijn door Tiziano geschilderd en verbeelden de Offerande van Abraham, Caïn en Abel, David en Goliath. Toen Rubens zijne zolderingen der Jezuïetenkerk te Antwerpen schilderde, herinnerde hij zich duidelijk het eerste der drie in zijne Opoffering van Isaäc, evenals Veroneses tafereelen uit Esther's Geschiedenis hem voor den geest zweefden, toen hij in dezelfde reeks de Koningin van Seba en Esther vóór Assuerus afbeeldde.
De Punta della Salute omvarende, slaat men het groot Kanaal in. Rechts en links, haast deur naast deur, bezoomen de paleizen der oude adellijke geslachten hier de groote waterstraat. Een goed deel dier paleizen hoort aan de families, die ze bouwden, noch aan eenig ander Venetiaansch geslacht meer toe; de stad en de staat hebben er sommige voor openbare diensten in gebruik, andere nog zijn eigendom van vreemdelingen; maar zij zijn ten minste bewaard gebleven.
Geene stad van Italië, ook niet Genua, de stad der paleizen, kan er op zoovele en zoo prachtige bogen. Grootsch en indrukwekkend zien zij er over het algemeen niet uit; de grond ontbrak te Venetië om uitgestrekte woningen aan te leggen, de zee- en waterlucht heeft de marmers grauw en zwart geverfd, en het is zoolang geleden, dat de dagen van weelde hier voorbij zijn, toen herstelling of reiniging nog kon bekostigd worden! Eigenaardig zijn die paleizen zooveel te meer. Zij liggen vast tegen het kanaal, waar een trap van de ingangpoort naar toe leidt. Groote masten, met de kleuren der familie beschilderd, staan in het water op eenigen afstand; daar liggen de gondels van den huize aan vast gemaakt. Ongemeen in den hoogsten graad is de bouwstijl der gevels, die tot drie verschillende tijdperken behooren.
Het oudste is dat van het Venetiaansch gothiek, in den trant van het dogenpaleis, maar met meer vensters; eene | |
| |
reeks van spitsbogige ramen, loopen als eene kolonnade in het midden van elke verdieping nevens elkander voort, en bezijden bevinden zich nog één of twee alleenstaande vensters. Boven de groote spitsbogige opening loopt er een kleiner in den vorm eener vierbladerige roos of van gekruist netwerk. De pijlers, de bogen en de rozen der vensters zijn in bont, maar verkleurd marmer, de stijl is licht en luchtig, en heeft iets oostersch in den slanken, zwierigen vorm zijner kolonnades.
Een tweede trant is die van de vroegste renaissance, dezefde, dien wij bewonderden in de Karthuizerskerk van Pavia. De paleizen van dezen stijl hebben breede rondbogige vensters, in tweeën gedeeld door eene dubbele arkade, die eenen kring draagt, met Romeinsche kolommen tusschen de vensters en marmeren ornementen op de penanten, zooals het paleis Vendramin-Calergi.
Tot eene derde soort behooren die, welke, als het Cornerpaleis, in de 16e eeuw gebouwd werden in den meer klassieken stijl van Sansovino, met rondbogige vensters, kolommen en balustraden, die langs Michaël Angelo en Bramante van de oudheid afkomstig zijn.
Het groot kanaal is de hoofdweg, haast de eenige weg van Venetië, waar men op zijn gemak zich beweegt; met zijne kronkelwegen doorloopt het al de wijken van Venetië; in elke richting ontmoet men het. Evenals het St. Marcusplein en de Piazzetta de plaatsen zijn, waar men immer terugkeert om te wandelen en te rusten, zoo is het kanaal de weg, dien men immer inslaat, waar men zich ook heen begeve. Het St. Marcusplein is langs alle zijden ingesloten door twee of drie paleizen en door de St. Marcuskerk, het kanaal telt honderd paleizen; maar de beide slagaders, waar het Venetiaansche leven zich door beweegt, zien er even rijk en lachend en feestelijk uit. Men verstaat hier gemakkelijk, vanwaar aan | |
| |
de schilders der Venetiaansche school hunne voorliefde voor uitstallingen van weelde en rijke architectuur kwam; in hunne gewone omgeving zagen zij enkel prachtige en schilderachtige paleizen.
Wij gaan de kerk dei Frari van de Franciscanerbroeders bezoeken. Hier als elders was deze Capucijnerkerk de uitgekozen grafplaats van de grooten der aarde. Zij, die hun leven lang in weelde en genot van hetgeen de wereld hoogacht doorbrachten, wilden ten minste in den dood den schijn van boetvaardigheid aannemen, en lieten zich in de kerken der strenge orde begraven. Die huldiging der vrijwillige armoede viel hun zooveel te gemakkelijker, daar zij onder den vloer der Minderbroeders immer zeker waren het aanzienlijkste gezelschap aan te treffen. Hier rusten dan ook verscheidene dogen, veldoversten der republiek en groote kunstenaars. Tiziano heeft er een modern graf, waar meer goeden wil en geld dan talent aan besteed is; Canova heeft er een gedenkteeken, door zijne leerlingen hem opgericht, dat even weidsch en niet veel gelukkiger is dan dat van Tiziano.
Maar het schoonste sieraad der kerk is eene schilderij van Giovanni Bellini, in prachtigen lijst gevat, en bestaande uit een middelstuk, waarop O.L.V. met haar kind en twee engeltjes, en uit twee zijstukken, op elk waarvan twee heiligen afgebeeld zijn. Vooral het middenpaneel is heerlijk. Maria heeft het reine, roerende uitzicht van een vijftienjarig meisje, bescheiden neergezeten op haren troon, als een engeltje met menschenkleeren aan; het kindeken staat recht op hare knie met eene vooruitschrijdende beweging en is een schrander en levendig wichtje, schoon om te stelen. Beneden aan den voet van den trap, die naar Maria's troon leidt, staan twee engeltjes muziek te maken. Zij hebben eenen voet op de onderste trede geplaatst, steunen met de armpjes, die | |
| |
het speeltuig dragen op de geplooide knie, en spelen aldus in gebogen houding, de eene op de fuit, de andere op de tamboerijn. Aanminniger knapen in liefelijker houding kan men zich niet verbeelden. Al de figuren, evenals die der zijstukken komen in warmen, zachten, gesmijdigen toon uit op eenen donkeren grond; de schildering is even kalm, even heilig, maar ook even bekoorlijk en innemend als de geheele opvatting.
Eene kerk, waar de graven in nog grooteren overvloed aanwezig zijn dan in de Frari, is die van S. Giovanni e Pablo. Hier werden de hoofden der republiek te rust gelegd. De gedenkteekenen der Mocenigo's, Loredan's, Vendramin's, Corner's, Venier's en zoovele anderen omringen de wanden der kerken met hunne weidsche marmers uit onderscheidene eeuwen. Sommige nemen eene heele arcade in. Onder die der vijftiende eeuw zijn toonbeelden van den zuiversten smaak en van de behagelijkste frischheid, zooals dat van Andreas Vendramin, welk niet onderdoet voor het werk der beste Florentijnsche beeldhouwers. De graven van later tijd vervallen soms in het pralerige, zooals die der familie Mocenigo, die de binnenzijde van den voorgevel van onder tot boven bekleeden. De beeldhouwers over het algemeen zijn echter soberder gebleven dan de schilders en, toen de laatsten lang reeds offerden aan opsmukkenden willekeur, bleven de eersten de overleveringen der oude, strenge kunst nog tamelijk trouw.
Wij zagen in San Sebastiano eene kerk gevuld met de schilderingen van Veronese, in Santa Maria del Orto vinden wij er eene grootendeels ingenomen door de werken van Tintoretto. In het groote koor zijn de beide wanden bekleed door reusachtige schilderijen van hem. Elk der stukken kan vijftig voet hoog zijn, en breed naar evenredigheid. Het waren van de eerste werken, die Tintoretto maakte. De jonge kunstenaar, brandend van verlangen om zijn talent te toonen, | |
| |
en van niets droomende dan van ongehoorde en ongeziene stoutheden, bood zich bij den kloosteroverste aan om de koorstukken te schilderen voor den prijs, dien hem doek en verf zouden kosten.
Het eene stuk verbeeldt de Aanbidding van het gulden kalf. Vier mannen op het voorplan dragen het afgodsbeeld, links en rechts ontdoen mannen en vrouwen zich van hunne gouden sieraden, hoogerop staat eene schaar aanschouwers, nog hooger ziet men de tafelen der wet door engelen aanbrengen. De achtergrond is ingenomen door zware donkere wolken, waarop de figuren in grijs licht uitkomen. Het is eene reusachtige opeenstapeling van menschen, een machtig spektakelstuk, wild van teekening en borsteling; een poging om effekt te verkrijgen door de tegenstelling van weinig licht op veel duisternis, poging, die hier mislukte, en niettemin tot al te veel navolging verleidde.
Het andere stuk Het laatste oordeel is in denzelfden trant opgevat en bezit dezelfde gebreken.
Het mirakel van de H. Agnes, daarentegen, is in den warmen, kleurigen toon van Veronese, wat wild in sommige deelen, maar in andere zacht en lief, en klaarblijkelijk met zorg bewerkt.
Schooner nog is de Opdracht van Maria. Evenals bij Tiziano is O.L.V. een klein meisje, dat eenen hoogen trap opgaat, waar boven drie priesters zitten. Achter Maria staan eenige toeschouwers; onder andere eene vrouw met haar kind, wier profiel schoon als dat van een standbeeld zich tegen den hemel afteekent; beneden twee vrouwen, eene rechtstaande en eene zittende, elk met een kind even schoon van vorm. Het licht is grijs en valt in harmonische tonen op den wit marmeren, met goud ingelegden trap. Tintoretto is hier een volbloed Venetiaan, die de beste partij trekt van lucht en bijzaken | |
| |
en die de schilderachtigste groepen vindt om zijne werken bekoorlijkheid bij te zetten.
Een gebouw, waar Tintoretto nog onverdeelder heerscht, is de Scuola San Rocco, de kamer der broederschap van den H. Rochus. Het is tevens het gebouw, dat het best een denkbeeld geeft van de grootheid en de weelde van Venetië in de 16e eeuw. De marmeren gevel is in den fraaien trant, waarin verscheidene dier Kamers gebouwd zijn; dubbelronde vensters, beneden verdeeld door een enkel kolommetje, op de verdieping door eene kolom tegen eenen zwaarderen pijler; eenvoudige teekeningen in bont marmer op de vlakken van den muur; goed aangeduide uitsprongen tusschen elke verdeeling van den gevel: wat zwaar van lijn, maar klaar en natuurlijk van trant.
Beneden treedt men eerst eene zaal binnen, groot als eene kerk, met wit en rood marmer gevloerd, het onderdeel der muren met marmer en het bovendeel met acht kolossale schilderingen van Tintoretto bezet. Een dubbele marmeren trap leidt naar de verdieping, de wanden van den trap zijn versierd met schilderingen van Tintoretto; overal schittert kostelijk marmer, en rijk zijn de portalen en pilasters met beeldhouwwerk bedekt.
De bovenzaal heeft dezelfde afmetingen als de benedenzaal; de vloer bestaat uit groote marmeren zerken, de zoldering is door vergulde en gebeeldhouwde lijsten in vakken verdeeld, welke schilderingen van Tintoretto bevatten; langs de muren loopt een hoog houten bekleedsel, geheel gebeeldhouwd, met kostelijke marmeren kolommen; een altaar, dat daar staat, is afgesloten met prachtige bronzen deuren.
Nevens deze groote zaal is er eene kleinere; de vloer is van ingelegd marmer, beeldhouwwerk prijkt rond de muren, op de vensters en op het vergulde plafond: kortom eene pracht | |
| |
zonder weerga. In deze kleine zaal bevindt zich het bijzonderste der vele werken, welke Tintoretto hier heeft; zijne Kruisiging. Rechtover den ingang neemt dit overgroote doek den heelen muur der kapel in. Tintoretto was bezeten met de drift om veel, en overgroote en vermetele scheppingen voort te brengen. Toen er spraak was van de eerste zaal der Scuola di S. Rocco met schilderingen te voorzien, hadden de bestuurders een soort van prijskamp uitgeschreven tusschen de kunstenaars en eenen dag bepaald, waarop de schetsen moesten binnenkomen. Tintoretto stelde zich zonder verwijl aan het werk, en, met de koortsige bedrijvigheid hem eigen, maakte hij, in plaats van de gevraagde schetsen, de schilderijen zelve af tegen den bepaalden dag.
Ook de Kruisiging is een geweldig werk. Vlak in het midden rijst het kruis van Christus omhoog en reikt tot aan de bovenlijst, alles overheerschende. Twee mannen zijn bezig de spons met gal en edik te bereiden, waarmede men den Heiland zal drenken; op het voorplan ligt Maria, omringd door verscheiden vrouwen en mannen, in onmacht op den grond. Links wordt het kruis van eenen der moordenaars opgericht: een der werkers trekt aan de koord, twee heffen aan de armen, drie duwen en tillen aan den voet om den zwaren boom overeind te krijgen. Rechts is men bezig met den tweeden moordenaar op zijn kruis te nagelen, twee soldaten werpen het lot over Christus' kleed, een graaft den put, waarin het kruis moet geplant worden; àan de uiterste zijden, rechts en links, staat eene dichte schaar soldaten en toeschouwers te voet en te paard.
Heel het drama van Golgotha is hier dus samengebracht, maar op een drama gekijkt het allerminst. Let men alleen op de samenstelling van het tooneel en op den algemeenen indruk, dien de menigte figuren en groepen maken, dan waant | |
| |
men er eerder de toebereidsels voor een feest dan die eener strafpleging in zien. Honderd mannen, op den berg verspreid, zijn in volle beweging aan het werken, groepen ruiters en toeschouwers zijn er rond geschaard, mannen, vrouwen en kinderen zien aandachtig toe, hoe hier een moordenaar op zijn kruis genageld, daar in de hoogte geheven wordt; maar om Christue bekreunt men zich zoo weinig, alsof hij een standbeeld ware. Een half dozijn personen maken rond Maria een dichte en schoone groep, maar ook deze stsst geheel op zich zelve en trekt niemands aandacht. Verbrokkeling heerscht allerwege; het is een episch verhael, rijk aan voorvallen levendig van gang, maar zonder leidende gedachte noch hoofdpersoon. Christus, een schoon en rustig figuur, verheven boven de woelige menigte, overheerscht, ja, in zijne volle lengte het tafereel; maar, wij zegden het reeds, hij is door iedereen verlaten, hij is het stoffelijke, maar niet het zedelijke middelpunt van het stuk, en men zou hem er kunnen uit wegnemen, zonder dat zijne verdwijning in het oog zou loopen of een gaping zou laten. Ook aan de verlichting ontbreekt kracht en verbindende werking. Een heldere zonnevlaag valt op den grond, achter het kruis, en op de groep van Maria er vóór; maar, zonder dat iets de reden van het verschil aanduide, blijven de zijkanten in half donker, zoodat de algemeene toon van het werk een sombere is, en dat de plek, waar geleden en geweend wordt, alleen in vroolijk licht baadt.
Er zijn intusschen zoovele gedachten en zoo schoone groepen in het werk, dat het wel te verwonderen zou zijn, indien er niet één wat ruimeren lof verdiende. En zulk een is de oprichting van het kruis ter linkerhand, dat in Tintoretto's werk niet bijzonder in het oog valt, maar dat de grondgedachte bevat van een der meesterstukken van de schilderkunst. Men heeft het nog niet doen uitkomen, maar Rubens' Kruisoprich-
| |
| |
ting is slechts eene omwerking, zooals de Antwerpsche meester die wist te maken, van die brok uit Tintoretto's schepping. Het trekken en stooten aan den voet en aan de armen van het kruis, de rijzende beweging van den gekruisigde, die er op genageld is, dit alles nam de Antwerpsche meester over. Maar die grondgedachte kleedde hij in gewijzigden vorm in. Hij maakte van den onbeduidenden moordenaar het diep aangrijpend en roerend figuur van Christus; de schrale werkers maakte hij tot reuzen, hij zette de groep dichter, vaster en oneindig kunstiger ineen, en in plaats van de stijve symmetrieke figuren van Tintoretto gaf hij ons eene menschenschaar, die samenwerkt en samenleeft, en gehoorzaamt aan een zelfden hartstocht, haast aan eene zelfde levenswet. Ook het licht liet Rubens een verbindende en versmeltende rol spelen, zijn hoofdpersoon overheerscht wel degelijk alles, en in vorm, in plaats, en uitsprong staan al de overige beneden hem. In een woord uit Tintoretto's geschiedkundig werk nam hij eene episode en maakte ze tot een aangrijpend drama. Geene geringe eer en verdienste was het echter den grooten meester de noodige bouwstof en den eersten spoorslag tot zijne onsterfelijke schepping gegeven te hebben.
|
|