| |
| |
| |
XXIX. Het Dogenpaleis.
Aan de rechterzijde van de Sint-Marcuskerk en eenige stappen achteruit, rijst het Dogenpaleis op. Van de Piazza ziet men een brok van zijnen gevel, die verder eene geheele zijde uitmaakt van de Piazetta (het pleintje). De twee plaatsen loopen in een en maken eenen winkelhaak; de Piazetta gaat van de zee naar het Sint Marcusplein, dat dan links omslaat.
Ook het Dogenpaleis is een voortbrengsel van eene andere kunst dan die, welke wij gewoon zijn te bewonderen; ook hier hebben verscheidene eeuwen stalen van hunnen bouwtrant gelaten; vergeleken echter met de St. Marcuskerk is het een toonbeeld van regelmatigen bouw.
De gevel langs den zeekant en langs de Piazzetta stemmen, op enkele kleine bijzonderheden na, geheel overeen.
Gelijkvloers is het paleis omringd met eene lage spitsbogige zuilenrij, waarop onmiddellijk eene slankere kolonnade van den zelfden stijl draagt; boven deze loopt een boord uitgesneden rozen met vier bladen, en op dit eigenaardig voetstuk, licht en sierlijk als passementwerk, rust het zware en massieve blok, dat de bovenste helft van het gebouw uitmaakt. Eene rechte lijn van onder, eene rechte lijn van boven, met kanteelwerk langs de goot, bestaande uit eene soort blad, afwisselend met eene naald: ziedaar hoe dit massieve gedeelte er uit ziet.
In het blok zijn schaarsche vensters uitgespaard; het mid- | |
| |
dendeel is versierd met een rijk balkonraam, waarvan de kap, met een standbeeld er op, de eentonigheid van de kroonlijst verbreekt. De muur is bezet met wit en rood marmeren steenen van verschoten kleur, die schuinsche ruiten op den gevel teekenen, en leven bijzetten aan de zware massa. Die vreemdsoortige opsmukking der muren, dit geweldige gebouw, gedragen op zoo lichte steunsels, geven het dogenpaleis eenen verrassenden vorm, die daarom niet minder schoon is. Het is geen Oostersche architectuur; de zuilen en de vensters, de hoogte van het gebouw en de vele openingen langs de straat bewijzen het, en toch is het evenmin westersch! De versiering der vlakke gevels, de overgroote blinde muren en platte daken spreken die benaming tegen. Het is een eigenaardig vermengsel der stijlen van avond- en morgenland, zooals men het verwachten mocht in de stad, op de grens tusschen beide werelddeelen gelegen, met iets geheel bijzonders, dat den bouwmeester persoonlijk toebehoort.
Treedt men het dogenpaleis binnen, dan is alles eene eeuw jonger. De buitenzijden van het gebouw toch zijn van 1350 tot 1442 in Venetiaansch gothiek, terwijl de binnenzijden tegen het einde der 15de eeuw begonnen en gedurende een goed deel der zestiende eeuw voortgezet werden. Hier viert de renaissance een harer triumfen. De gevel, dien gij vlak voor u hebt, wanneer gij het binnenplein opkomt, is een der rijkste, der uitgestrektste en der schoonste, die de zestiende eeuw bouwde. Hij is minder streng opgevat dan de gelijkslachtige werken van Bramante en Michaël Angelo; er is een duidelijke nasmaak in te bemerken van sommige overleveringen der Venetiaansche gothiek, en van de grillige opgesmukte vroeg-renaissance; maar van klassieke regelmatigheid, van Grieksche of Romeinsche orde geen spoor. Beneden een rondbogige zuilengang, daarop een spitsbogige met balustraden, | |
| |
dan twee verdiepingen met hooge ronde vensters, met keurig decoratief beeldhouwwerk tusschen de ramen, tusschen de verdiepingen, en op de pijlers nevens de vensters. De vleugel dien men bij het binnenkomen aan de linkerhand heeft, is regelmatiger, maar niet minder sierlijk. Tegen deze zijde stijgt ‘de Trap der Reuzen’ op, waarlangs men naar de bovenverdiepingen gaat. Boven op de pijlers, waartegen de leuning uitloopt, staan de reusachtige standbeelden van Mars en Neptunus. Tegenover deze prijken in de nissen boven de ingangspoort van het binnenplein, de standbeelden van Adam en Eva; in het midden staan twee bronzen putranden, met grijnzende saterinnen en schoone vrouwenhoofden voor Cariatiden, met bas-reliefs gehangen aan leeuwenmuilen en gedragen door slanke vrouwenbeelden. De tijd en het dagelijksch gebruik hebben de ontzaglijke omheiningen afgesleten en de beeldhouwwerken verstompt, de koorden der waterdragers hebben den bovenkant getand; maar nog immer bestaat het trotsche werk als een toonbeeld van goeden smaak en schatrijke vinding, als een meesterwerk der decoratieve kunst.
Langs de galerij, waar de Reuzentrap heenleidt, komt men in de binnenzalen van het dogenpaleis. De eerste is de zaal van den Grooten Raad, een onmetelijk vertrek, een der ruimste van Europa, langs de vier zijden en op de zoldering bekleed met olieschilderingen uit de Venetiaansche school na 1577. In dit laatste jaar verslond een brand de werken der oudere meesters, die hier geschilderd hadden: Tiziano, de Bellini's, Palma de oude, Carpaccio en vroegeren wellicht nog. Tegenwoordig treft men er vooral werken aan van Paul Veronese, Tintoretto, Palma den jonge en Bassano, die heerlijk genoeg zijn om het verlies der ouderen met gelatenheid te doen dragen. Aan het hoofdeinde der zaal heeft Tintoretto het Paradijs geschilderd in een stuk, dat heel de | |
| |
breedte en hoogte van den wand inneemt en de grootste der bestaande olieschilderingen is. Zij is er eigentlijk niet te beter om. De samenstelling is al te eenvoudig; Christus en zijne moeder zetelen in het midden, rondom hen loopt een boog engeltjes, rond deze een grootere boog heiligen, en het overige van het doek wordt met heiligenfiguren aangevuld, zonder iets treffends in de schikking. De uitvoering is even weinig treffend. Wit en zwart gespikkeld ziet er het geheel uit, de lichte deelen zijn rauw, de donkere zwaar. Het stuk, dat anders voor sommige figuren of groepen onder de beste van Tintoretto gerekend wordt, heeft vreeselijk geleden door overschildering of door het uitslaan van donkere onderverwen.
Rond de zaal loopt eene reeks historische tafereelen, meest allen door schilders van minderen naam; tegen de zoldering zijn de portretten van 76 dogen aangebracht; de zoldering zelve, in paneelen verdeeld, is geheel beschilderd door kunstenaars van den eersten rang: Paul Veronese, Tintoretto, Bassano en Palma den jonge.
Deze stukken, zooals overigens al de schilderijen uit het dogenpaleis, verbeelden tooneelen, getrokken uit de geschiedenis van Venetië. De eene bevatten de verheerlijking van den doge Sebastiaan Ziani, de andere die van Hendrik Dandolo, beide uit de twaalfde eeuw. Twaalf der vijftien zolderstukken stellen tooneelen voor uit de geschiedenis van Venetië gedurende de vijftiende eeuw; de drie middelste zijn gewijd aan de verheerlijking van Venetië: de Glorie van Venetië door Paul Veronese, Venetië tusschen de godheden door Tintoretto, en Venetië gekroond door de Victorie door Palma den jonge.
Vooral het grootste der drie, de Glorie van Venetië door Veronese, dat in eironden vorm het middenpaneel der zoldering bekleedt, is bewonderenswaardig en mag voor een der best kenmerkende van de Venetiaansche school en van Veronen | |
| |
gelden. Alles is berekend om eenen indruk te maken van pracht en feestelijkheid, om het oog te bekoren door schoonheid van lichaamsvormen, rijkdom van kleederen, glans van licht en schittering van kleur. De weelderigste vrouwenbeelden pralen hier in de kostelijkste stoffen van zijde en goud, te midden der schoonste architectuur, tegen den heerlijksten hemel. Het is een schouwspel, dat medesleept en vervoert, dat meer tot de zinnen spreekt dan tot den geest; maar dat het oog helderder doet stralen en het gemoed opgeruimder maakt, zooals het geschal eener triomfmarsch of het gezicht eener rijke feestzaal, waar, te midden van onbekrompen en smaakvolle weelde, schoone en gezonde gestalten zich bewegen.
Venetië, eene trotsche vrouw in dogengewaad, met den scepter in de hand, troont hier op eene laag van wolken, die het stuk in het midden doorstreept. Twee geniën storten uit de lucht naar haar toe, de eene om haar met lauweren te kronen, de andere om hare faam uit te bazuinen. Beneden haar zetelen in eenen kring allegorische gestalten, verbeeldende den Handel, den Overvloed, de Vrijheid, den Vrede. Die groep is ingelijst in een open raam, gevormd door torsokolommen, welke een kroonlijst dragen en op eene balustrade rusten. Door dit raam ziet men den blauwen hemel, waartegen eene heerlijke vrouwenschaar zich afteekent, die op de balustrade leunt, en waarvan de twee voornaamste figuren met bewondering het triomfeerend Venetië aanstaren. Beneden de balustrade heeft de volksmenigte plaats gevat, met een paar ruiters aan weerszijden. Als allegorische opvatting is de samenstelling nog al onbeduidend en onsamenhangend: zij is eigentlijk niets dan een voorwendsel tot uitstalling van schoone vormen en kleuren. Maar wat heerlijkheden van dien aard zijn er hier dan ook te zien! De twee vrouwen, met de handen op de balustrade rustende, weelderi- | |
| |
ger van ledenbouw dan Rubens' uitbundigste gestalten, maar voornaam als vorstinnen, zijn onvergetelijk. De fiere houding van de maagd van Venetië gekleed in gulden brokaat, den scepter in de hand, zetelende in hare macht en glans, is de bewondering waardig, die men haar betoont. De twee vrouwen met naakte satijnen ruggen, gedragen op de wolken; de stout geworpen geniën daarboven, en de niet minder treffende ruiters daar beneden, de hemel tusschen de kolommen, de pralende architectuur: alles werkt mede, om aan het stuk een triomfantelijk uitzicht te geven. Is het Venetië of Rome, eene vorstin of eene godin, die hier gevierd wordt, wij weten het niet en vragen er niet naar; genoeg is het, dat alles het triomflied luid, verstaanbaar en melodisch zingt. En niet het minst doen dit licht en kleur. Waar die schilders hun licht van daan haalden is niet te verklaren. Het is een toon zonder glans, die op het tafereel valt, als ware de al te vinnige zon door een zacht waas gedempt; de rijke kleederen weerkaatsen op den rug hunner plooien het licht in levendiger straling, de vleezen en de schaduwen hebben van die matte, geroosterde tinten, die nog warmer schijnen dan het licht zelf; het is overal een spelen van helder en dof geflonker, van mollige schaduwen, van vleezen, die gedrenkt zijn met matten gloed, van draperijen, die hier en daar een straal laten ontsnappen van den avondzonneglans, die zij gulzig opgeslurpt hebben, en die zij niet bij machte zijn achter hunne doorschijnend zijden huiden verborgen te houden.
De schilderijen rond de muren zijn minder. De beste vormen eene reeks van heerlijke figuren en rijke draperijen, pralend met het warme, smeltende licht en het matte goud, dat zoo dierbaar is aan de Venetianen. Die figuren bewegen zich op rijke trappen onder de blauwe lucht en | |
| |
schijnen in triomftocht naar de prachtige gebouwen te gaan, die in het verschiet oprijzen.
Een overtuiging komt in ons op bij het doorloopen dier groote zaal en der volgende kleinere. Geene school binnen of buiten Italië heeft zooveel onderwerpen ontleend aan de vaderlandsche geschiedenis als de Venetiaansche. Heel het Dogenpaleis is vol van stukken, die de groote mannen en de roemrijke daden van Venetië afbeelden; het stedelijk museum bevat daarenboven nog tal van meesterstukken, aan dezelfde begeesterende bron ontsproten. Al de groote schilders werkten hier ter verheerlijking hunner geliefde en beminnenswaardige stad. Te Florence, te Rome, zoomin als te Seville of te Madrid, te Amsterdam of te Antwerpen, vindt men in vroeger eeuwen de vaderlandsliefde in zoo ruime mate werkzaam als muze der schilders. Dat de invloed en het aanzien der kunst er bij wint, aldus aan de menigte, ook van andere zaken te spreken dan van godsdienstige, is duidelijk; dat zij voor zich zelve er bij wint, hare grenzen te verruimen en de keus harer onderwerpen af te wisselen, is even onbetwistbaar. De Venetiaansche aristocratie moge de gebreken hebben, die onafscheidelijk zijn van haren regeeringsvorm; dit toch had zij bij andere staatsbesturen voor, dat zij hartstochtelijk gehecht was aan hare moederstad, dat zij alles over had voor haren roem en welvaart, en dat zij er hare eer in stelde, de geliefde geboorteplaats te doen opsmukken en te doen vieren door de beeldende kunst.
De zaal der Stemming, van de Raadzaal gescheiden door een klein gangetje, is op dezelfde wijze als de vorige beschilderd. Boven den ingang prijkt het Laatste oordeel door Palma den jonge, een welgelukt werk, warm van toon, zacht van schaduw, treffend van schikking.
In de raadzaal der Tienmannen, schilderde Leandro Bassano | |
| |
de Ontmoeting van den Paus Alexander III met den Doge Ziani, een grootsch spektakelstuk, zooals de Venetiaansche meesters ze verkozen; in het midden de voornaamste personages met hun gevolg, rechts een leger met banieren, voet- en paardenvolk; links de geestelijke heeren, bisschoppen en monnikken, en bij hen jagers en honden. Het stuk is gelijk alle werken van Bassano somber van toon, maar edel van figuren.
En zoo is elke zaal en voorzaal op wand en zoldering overdekt met werken, die Venetië verheerlijken. Ze allen op te sommen, ware te lang en vervelend; liever houden wij nog een oogenblik stil bij een paar der voornaamste. In de zaal van het collegie schilderde Veronese op de zoldering drie stukken. Een dezer Venetië heerschende over de wereld in vrede en gerechtigheid, is een meesterstuk van koloriet. Op eenen blauwen wereldbol is de troon der republiek uit roode en geel fluweelen tapijten opgeslagen; haar mantel is van rood fluweel met hermelijn gevoerd, haar kleed van witte zijde met gouden bloemen. De Vrede draagt een bruin kleed, dat geel wordt op de ronding der plooien, en een groenen mantel met valen weerschijn; de Gerechtigheid een geel onderkleed en een rood bovenkleed, glanzend op de plooien. Het haar der vrouwen heeft de gulden tint, die de edele Venetiaansche dames kunstmatig aan hare rijke lokken gaven. De hemel, die haast de helft der schilderij inneemt, is helderblauw met licht verwarmde wolken. Wij spreken hier niet van de tooverachtige lichtspeling, maar wat wij niet genoeg bewonderen kunnen, is de harmonie, gebracht tusschen de hooge en volle tonen, die nevens en tegen elkander liggen, en nochtans in die schitterende kleurschakeering samen versmelten.
In het Anticollege treft een stuk van Tintoretto ons boven | |
| |
alle anderen, namelijk, zijne Ariadne en Bacchus. Het bestaat uit drie naakte figuren. Ariadne is aan den oever der zee gezeten; Bacchus, die uit het water komt, waar hij nog tot aan de knieën in staat, biedt haar eenen ring aan; eene nimf, die in de hoogte zweeft, heft Ariadnes hand op en plaatst een sterrenkrans op haar hoofd. De lichtschemering is hier donkerder en gaat meer naar zwartgrijs over dan bij Veronese, bij wien zij eerder bruingrijs is. De schaduwen, doortrokken van licht, zijn stil en warm gehouden, de lichamen zorgvuldig geteekend en gekleurd, iets wat verwondering wekt bij den woesten, wilden meester. Als groep is het stuk willekeurig genoeg bijeengebracht. Het komt immer duidelijker uit, dat de school weinig geeft om lijn of samenstelling en dat hare kracht ligt in de toovering van licht en kleur.
Nog zoovele andere bewonderenswaardige dingen zijn er in het oude Paleis voor handen. Zoo, bijvoorbeeld, om er een paar te noemen: de wereldberoemde Brevier van Grimani, vol met allerkeurigste miniaturen van de Vlaamsche school uit het begin der XVIe eeuw, die vroeger toegeschreven werden aan Memlinc, maar waarop de aanvangletters van Gossaert van Mabuse te lezen staan; de overgroote wereldbol van Fra Mauro, van 1457 tot 1459 vervaardigd en een der belangrijkste bijdragen tot de geschiedenis der aardrijkskunde. Maar er blijft ons elders nog zooveel te zien, dat wij ons hier niet langer mogen ophouden.
Zoo is dan het beruchte dogenpaleis, waar eens een bestuur zetelde, dat door geheimzinnige strengheid aan allen vrees wist in te boezemen, en dat heel Europa door eene legendarische beroemdheid heeft verkregen, herschapen in een museum, waar men nog enkel komt om er de voortbrengselen van kunsten en wetenschappen te bewonderen. De glans van stad en staat, van adel en doge heeft uitge- | |
| |
schenen, die van de kunst is frisscher dan ooit. De gevreesde aanklachtenbus met den leeuwenmuil, zoowel als de ijzingwekkende kerkerputten, zijn curiositeiten, die de gidsen doen opmerken en waarbij men een oogenblik stil blijft staan; de groote en kleine raadzalen, waar de edelmogende heeren beraads laagden over vrede en oorlog met den vreemde, over leven en dood hunner medeburgers, worden ontheiligd door eene onafgebroken schaar van oneerbiedige bezoekers. Alleen voor de werken van Veronese en Tintoretto blijft iedereen nog vol bewondering en eerbied staan; hun naam is in ieders mond, dien van den machtigsten der dogen kent niemand meer. Wie zou er nog spreken van het handelsrijkje aan den oever der Adriatische zee, hadden hier nevens staatkundigen en veldoversten geene kunstenaars geleefd en hadden deze hunne meesterstukken, als onvergankelijke overwinningen, niet aan hunne moederstad nagelaten?
|
|