| |
| |
| |
XXVII. Parma.
Correggio.
Naar Parma gaat men om Correggio te zien. Ik twijfel niet, of er is wel meer, dat der studie waardig is, maar men overnacht er niet, de trein brengt er u 'smorgens uit Bolonje en voert u 's avonds terug. Dit is tijds genoeg om het museum en een paar kerken, waar werken van den hoofdman der Parmesaansche school hangen, te bezoeken, en beter is het zich bij dien enkelen indruk te houden.
Het zal er wel meer als mij gegaan zijn. Bij de eerste ontmoeting overweldigt Correggio u, of liever hij verleidt u. Ik herinner mij nog altijd de Nymf en de Sater, uit de vierkante zaal van den Louvre, rechts van den ingang, alleen hangende tegen de smalle strook wands, die den hoek breekt, en die van de vierkante zaal eene achtkantige helpt maken. Wat licht! wat Kleur! wat bekoorlijkheid! En zoo doet hij zich overal voor, het oog bekorend, het hart stelend nog vóór men tot bezinning komt. Het moest eene weeke, gevoelige natuur zijn, die leefde in eene droombeeldige wereld, beschenen door een licht, dat hij zelf geschapen had, en waarbij alles in zachter gloed badende en smeltende was, waar alle menschen in smachtende vertedering met den glimlach der zaligheid op het wezen leefden, waar de martelaren meer door ontheffing dan door het zwaard aan de aarde ontrukt werden, en waar de beulen in behagelijke houding en kiesche gebaren hunne slachtoffers naar den hemel zonden.
Men weet niet, wat men het meest zal roemen, de reinheid | |
| |
van geest of de schoonheid van lichaam zijner personnages. De O.L.V. ‘met den schotel’ met hare groote heldere oogen, die zoo liefdevol en fier op haar kind blikken; het kind zelf met zijne vinnige, schalksche kijkers, dat zich tegen zijne moeder aandringt, en uit vaders hand dadels ontvangt; de St. Josef, te schoon haast voor een man, maar zoo goedig en zoo eerbiedvol, dat zijn nederige rol verheven wordt door de wijze, waarop hij ze speelt: het zijn alle drie de gelukkigste, de braafste, de zonnigste en de droombeeldigste menschen, die ooit geschilderd werden. De O.L.V. met den heiligen Hieronymus en de heilige Magdalena, even als het voorgaande in het museum van Parma, is niet minder betooverend: de moedermaagd is dezelfde zachte, goedige vrouw, even ingenomen met haar kindje, dat hier nog nauwelijks de luiers ontwassen is; een jonge engel, een tooverbeeld van jeugdige schoonheid, houdt voor hem een boek open; de heilige Magdalena het fijnste, voornaamste vrouwenfiguur, dat door het penseel geschapen werd, laat haar blond hoofd zachtjes glijden tegen 's kindjes borst om smachtend van liefde zijne voetjes te kussen. De vleeschtonen zijn lichtgeel, de H. Magdalena draagt een wit en lichtgeel kleed, lichte en roode tonen, badende in klaarheid, helpen een geheel van ongeëvenaarde zonnigheid uitmaken De schaduwen, die afwisselen met al dit licht, zijn er zelf van doortrokken en door en door mede versmolten. Al die menschen en al die zaken zijn schoon, gelukkig, glansend, harmonisch, zooals men het hier op aarde niet zijn kan, en zooals men het zich in den bekoorlijksten der droomen alleen kan voorstellen.
Ik geloof, dat de schilder dan ook zijne lichteffekten niet op de aarde, maar in de lucht gestudeerd heeft. De donzige vleezen, gedrenkt van licht en warmte, met hunne nevelachtige schaduwen, de wolkige en warm doorschemerde achter- | |
| |
grond, die door zijne dampigheid de vlokkige figuren eene betrekkelijke vastheid geeft, dit alles is eigenaardig aan het spel van het licht in den Italiaanschen hemel, waar de wolken doorstraald van zonneschijn, dikwijls dien zilverigen glans en dien warmen gloed tegen eenen matten achtergrond vertoonen.
Ik zeide, dat de eerste indruk van Correggio onweerstaanbaar is en ik ben het geheel eens met de woorden van A. Springer: ‘Wanneer men uit Florence en Rome komt, heeft men moeite voor Correggio de oude bewondering te bewaren.’ En inderdaad tegenover den schroomvalligen eerbied, waarmede men daar het menschelijk lichaam behandelde en naar schoonheid zocht zonder der waarheid geweld aan te doen, doet zich Correggio voor als een goochelaar met het menschelijk lichaam, die zijne figuren gebruikt, niet als vormen, die hij wil verheerlijken, maar als motieven om het oog te streelen.
Tegenover den diepen ernst der Toscaansche kunst, die spreekt tot hetgeen wij edelst in ons hebben, staat de zijne als eene, die ons wil laten genieten, zonder inspanning, door het verbloemen der waarheid, door, uiterlijken glans en valschen schijn. Hij is en blijft een toovenaar, dit staat vast. Wat hij deed met licht en schaduw, doet niemand hem na; zoo schoon als hij den mensch opvatte, deed het niemand; maar zoowel die lichteffekten als vele zijner meestgeroemde figuren zijn bepaald onwaar. Zijne werkelijk schoone figuren, Maria en haar kind, treffen en behagen ons terstond, omdat hunne bevalligheid iets gemeenzaams, iets menschelijks heeft; daar, waar hij hooger wil stijgen, wordt hij gekunsteld. Zijne figuren zijn lang en slank, zij worden van ter zijde gezien langs hunnen scherpen kant om hun eene ongemeene fijnheid te geven. Maar zij hebben geene natuurlijke, zelfs geene mogelijke houding: er is er onder | |
| |
hen niet een, dat niet vallen zou, zoo haast des schildèrs hand het moest loslaten. In de Madonna met Hieronymus en Magdalena plooit de jonge en wonderschoone heilige zich in drieën om maar recht treffend hare aanbidding voor het Christuskind uit te drukken. Zij knielt, haar bovenlijf helt geheel voorover en sluit zich tegen het kind aan, als wilde zij hare gestalte doen wegsmelten. Door haar lang kleed, dat over hare knieën tot op den grond hangt, schijnt haar slank lichaam eene gansch ongeëvenredigde lengte te bekomen. De H. Hieronymus vouwt zich met evenveel inspanning samen: met opgetrokken schouder, achterover zwenkend lichaam, zware beenen en een dun lijf, maakt hij een decoratief, waaraan alle waarschijkheid ontbreekt.
Het is alsof Correggio's menschen naar lichaam en ziel week gemaakt waren door het licht en de warmte, die ze omgeeft en doordringt; men ziet hen door de huid, zij worden niet verlicht, maar verlichten zelf. De eigenaardige hoedanigheid, die hij aan zijn Christuskind gaf, in de aanbidding der herders, waar het wichtje al de omstanders met licht bestraalt, bezitten inderdaad al zijne figuren in minderen of meerderen graad. Zij schijnen plooibaar en vloeibaar te worden als mollig was, dat de kunstenaar naar zijn believen kneedt en schikt, als of er geene beenderen in waren, en als rekten, en golfden en smolten de schoone, slanke lichamen door de aandoeningen van den minnenden, streelenden en verzuchtenden geest, waaraan zij tot hulsel strekken.
Dergelijke figuren vertoonen de Kersnacht uit het museum van Dresden, en de Marteling van de H.H. Placidus en Flavia te Parma. Zij bewijzen, dat Correggio stelselmatig zijne menschen teekende, zooals hij ze in zijne verbeelding zag, niet zooals hij ze in de wereld ontmoette.
De groote kunstenaar leefde korten tijd, slechts 40 jaar, | |
| |
van 1494 tot 1534. Zijn invloed werkte noodlottig op hen, die na hem kwamen. Michaël Angelo beging overdaad aan kracht, Correggio aan weekheid; geen van de twee eerbiedigde de natuur, beiden zochten hunne aanschouwers te overbluffen en beiden slaagden er maar al te wel in. Ik wil geene vergelijking maken tusschen den schilder der Sixtijnsche kapel en den meester van Parma; maar in de tijden, die onmiddellijk volgden op beider afsterven, deed men dit wel; zij waren de meestgevierde en gevolgde leiders van het latere Italië, en, zoo als het meer gaat, men bewonderde in hen de ongemeenheden, de onwaarschijnlijkheden, die het oog trekken en den onnadenkende in verbazing en bewondering brengen. Correggio, in het bijzonder, droeg er veel toe bij om den goeden smaak, den zin voor de verhevene kunst te bederven. Hij maakte het wellicht mogelijk, dat de Boloneesche school, die hem zoo hoog schatte, zelve zoo zeer en zoolang in Italië bewonderd werd. Nu nog komt men in geene kerk over de Alpen, waar een Guido Reni of een Caracci hangt, of de kerkknaap spreekt met diepen eerbied die namen uit, die hij door hooren zeggen, en naar oude overleveringen, voor de groote mannen in hun vak houdt.
De Parmesaansche meesters, die mij bijzonder troffen in de Pinacoteca van Parma, behooren alle tot ééne familie: de Mazzuoli, Mazzuola of Mazzoli of Mazzola, want al die schrijfwijzen deden dienst. Vooreerst komt een Pier Ilario Mazzola, die een overgang maakt tusschen de Ombriaansche school en Correggio. Hij schilderde lichte figuren op lichte gronden. Wat meer warmte en de trant van zijn grooten stadgenoot was geschapen!
Dan komt Francesco, Pier Ilario's neef, de meest gekende uit zijn geslacht en, onder den naam van Parmegiano, als Correggio's grootste volgeling geboekt. Hij heeft inderdaad | |
| |
de lichtwerking van zijnen meester ijverig bestudeerd, maar diens gratie ontbreekt hem kennelijk.
Hooger stel ik den veel minder gekenden Girolamo Mazzola, een neef van Francesco en een leerling van Correggio. Verscheiden schilderijen zijn er hier van hem.
Eene ervan is even zonderling als heerlijk. In de hoogte ziet men eene heilige met eenen scepter in de hand; lager een tuin met colonnade en standbeelden, waarin allerlei figuren zitten, staan of wandelen, zonder dat men begrijpt in welke verhouding zij tot elkander of tot de heilige staan; het stuk heet O.L.V. ontvangenis. Waarom weet ik niet. Maar tooverachtiger lichteffekt kan men nergens zien: al die menschen hebben lichtjes in het lijf, die door de huid heen schijnen, alles is glanzend, vroolijk, een echt zonnefeest. Correggio heeft geen sterker lichteffekt voortgebracht.
|
|