| |
| |
| |
XXV. De paleizen van Rome.
Rome's paleizen zijn te recht beroemd om hunne kunstschatten. Het is waar, dat er zeer veel valsch goud aan de wanden te schitteren hangt in de meeste dier vorstelijke verblijven; maar er is nevens het valsche zooveel echts voorhanden, dat indien men het dozijn verzamelingen kon bijeen brengen, welke door de stad verspreid liggen, het museum, dat zij vormen zouden, met de schoonste der wereld zou kunnen wedijveren.
De paleizen zelf zien er over het algemeen minder opwekkend uit. De meesten dagteekenen uit den bloeitijd van het pauselijk nepotismus.
Van het oogenblik, dat de een of andere kardinaal den pauselijken stoel beklommen had, begon hij te zinnen op de middelen om zijne familie in aanzien en macht te doen groeien. Daar hij gewoonlijk oud was, had hij geen tijd te verliezen en in overvloed begonnen dan ook de gunsten en giften op de gelukkige nabestaanden van het nieuwe opperhoofd der kerk neer te storten.
In de 15e eeuw zochten de pausen hunne macht te benuttigen, om aan hunne neven of zonen vorstendommen in Italië te verschaffen. Sixtus IV had het voornemen opgevat om zijnen neef een prinsdom in Romagna te scheppen, en openlijke en bedekte vervolging, en geestelijke en wereldlijke wapens bezigde hij beurtelings of te gelijker tijd, om de tegenstanders van Girolamo Riario, zijnen begunstigden bloedverwant, ten onder te krijgen.
| |
| |
Alexander VI droomde voor zijnen zoon Caesar Borgia de opperheerschappij over Italië, en deze ‘virtuoos in schelmstukken’ slaagde er inderdaad in zich van een deel van het schiereiland en feitelijk van Rome zelf meester te maken.
Maar de macht van neven en zonen eindigde met het leven van hunne pauselijke vaders of ooms; wanneer deze niet meer in staat waren de jonge vorstendommen te beschermen, vielen zij als kaartenhuizen ineen onder de slagen van de vijanden en slachtoffers der verafschuwde nieuwbakken prinsen.
In de 16e eeuw zagen de pausen in, dat het doelmatiger was hunne neven met geld en goed te begiftigen, dan ze met gevaarlijke vorstentitels te beschenken. Van dit oogenblik vloeien de inkomsten der kerkelijke staten in de schatkist der pauselijke bloedverwanten, en zijn de dochters der aanzienlijkste Italiaansche geslachten hunne aangewezen bruiden. Sixtus V verheft een zijner neven tot kardinaal met een kerkelijk inkomen van 100,000 kronen, een andere neef wordt markies van Mantua, prins van Venafro en graaf van Celano. Clemens VIII uit het huis der Aldobrandini gaf aan Jan Frans Aldobrandini, gedurende de dertien jaren van zijne regeering, een millioen kronen in klinkende munt, zonder te spreken van een jaarlijksch inkomen van 60.000 kronen. De Borghesi ontvingen niet minder van Paulus V: een millioen kronen in geld, een prinsdom in het koninkrijk van Napels, verscheidene paleizen te Rome en de schoonste lusthoven uit den omtrek. De Ludovisi voeren even goed onder Gregorius XV. Een hunner kreeg van zijnen oom de twee winstgevendste ambten van het pauselijk hof, en 200.000 kronen jaarlijksche inkomsten. De Barberini brachten het nog verder onder het pausdom van hunnen broeder Urbanus VIII; zij waren met hun driëen en legden de hand op alles, wat maar geld opbrengen kon. In korten tijd stegen hunne inkomsten tot | |
| |
een half millioen kronen 's jaars. Een schrijver zegt, dat zij van den paus de ongeloofelijke som van 105 millioen kronen ontvingen. Op het einde zijns levens begon Urbanus zelf het wat kras te vinden. Hij benoemde eene commissie om te onderzoeker, in hoeverre de paus zijne familie mocht begunstigen. De commissie was van oordeel, dat, aangezien met het pausdom een wereldlijk vorstendom verbonden was, de paus aan de zijnen mocht schenken wat hij op de inkomsten van dit vorstendom overhield. De stichting van een familiegoed van 80.000 kronen inkomst en 180.000 kronen voor huwelijksgift aan de dochters scheen die heeren betamelijk. De generaal der Jesuieten geraadpleegd zijnde vond die sommen gematigd, en de paus kon in vrede het hoofd nederleggen, overtuigd, dat het hem hier namaals wel, en de zijnen op aarde niet slecht zou gaan.
Die paleizen der pauselijke familiën dragen den stempel van hunnen oorsprong; het zijn geene huizen van rijken of edellieden, het zijn vorstenwoningen. Zij liggen tegen het een of ander plein met weidschen gevel, en hebben staatsiezalen zonder einde, zolderingen hoog als kerken, trappen en wachtzalen, waar een regiment in paradeeren kan. Alles schijnt gemaakt om in prent gebracht te worden voor toonbeelden van monumentale huizingen, gebouwd voor kolossaal rijke eigenaars.
Heerlijk moeten die paleizen geweest zijn, toen de fresco's op de muren, de olieschilderingen op de gewelven, de marmeren kolommen in de zalen glansten van goud en schitterden met bonte kleuren; toen op die trappen en door die zalen zich de lange stoet van hovelingen bewoog, die den vermogenden meester hunne opwachting kwamen maken, toen er knechten, met frissche galons op hunne nieuwe frakken, de wacht hielden in de voorkamers, en moedige rossen steigerden op dien voorhof.
| |
| |
Bij het monumentale gebouw behoort die monumentale bevolking. Helaas! die tijden van glans en macht zijn lang voorbij: de stoffeering, meubels en knechten er in begrepen, ziet er zoo weinig monumentaal mogelijk uit; verduft, verlept, ontglansd, verlaten is alles wat men te zien krijgt. Treft men een goed onderhouden huis of buitenverblijf aan, zooals het Doria-paleis in den Corso en de villa Albani van den bankier, prins Torlonia, dan behooren zij aan vreemde of nieuwe familiën.
Men bewondert het vele schoone, dat die paleizen bevatten; men ondergaat den indruk van hunnen grootschen aanleg; maar men onderdrukt toch de gedachte niet, dat al die pracht verkregen werd door de stelselmatige verarming van een land; dat om die edellieden te verrijken het kleine volk verpletterd werd, als oliezaad onder den molensteen, om er het laatste druppeltje vets voor der pausen zonen en neven uit te persen. Marmeren paleizen binnen de stad en daar rond verpeste en verlaten weigronden, waar de boeren van koorts en gebrek omkwamen, waren de gevolgen van de regeering der Heilige Vaders en der vrijgevige oomen.
Eeuwen lang heeft men het Rome der pausen bewonderd zonder zich veel te bekreunen om de bevolking, die met arbeid en ontbering al die pracht betaalde. En nu men wat van dichterbij den toestand van het land onderzocht heeft, vindt men, dat alles in de pauselijke staten en ook wel in het Italië van daarbuiten veel van een oogenbedriegend theater heeft. Voor den toeschouwer in de tooneelzaal is alles licht, kleurig, mooi; voor hem, die tusschen de schermen kijkt, is het akelige armoede en duisternis; de keerzijde van die schoon geschilderde kasteelen en bosschen zijn grof, bestoven dundoek; men kan er wenden noch keeren; de gloed op de wangen der spelers is blanketsel en hun goud is | |
| |
verguld bordpapier. In Italië zijn de steden vol paleizen en kerken; de minste onderluitenant zit stijver in het goud en zilver dan een generaal ten onzent; de minste winkelbeambte is gekleed als een zoon van goeden huize; de nieuwe staatsgebouwen hebben er eene uitgebreidheid, waarbij de onze armoedig schijnen; maar op het platteland komt het volk om van de pellagra, de hongerziekte; de grond hoort toe aan de rijke heeren, die binnen de steden wonen en door eenen hardvochtigen rentmeester op hunne goederen vertegenwoordigd zijn; de landbouwers werken als slaven, zijn gevoed als honden, en hebben niets ter wereld wat zij het hunne kunnen noemen: het schoone en rijke land heeft alle moeite der wereld om niet tot over de ooren in de schuld te geraken.
De paleizen van Rome hebben ons op een minder verkwikkend thema gebracht; laat ons terugkeeren naar ons uitgangspunt en in weinige woorden onze aanteekeningen over hunne kunstwerken mededeelen. Enkele dier adellijke woningen zijn om hunne hooge bouwkundige waarde beroemd en dagteekenen uit den tijd, toen de eerste groote Florentijnsche bouwmeesters, met zooveel kieschheid van smaak als oorspronkelijkheid, de ouden navolgden. De binnenhof van het Farnese-paleis, begonnen door Antonio Sangallo en voltooid door Michaël Angelo, is er een prachtig staal van. Een open zuilengang van Dorische orde beneden, een gesloten zuilengang van Ionische orde op de eerste verdieping, een gelukkig spel van platte pilasters en ronde kolommen, van driehoekige vensterfrontons in de ronde bogen, van smaakvol ornement in de kroonlijsten, die de verdiepingen scheiden, geven aan die binnenplaats een uitzicht van smaakvolle degelijkheid en rustigheid, die indrukwekkend is.
De binnenhof van het paleis der Chancelleria door Bramante is lichter en tevens soberder. Twee opeendragende open | |
| |
gaanderijen, waarvan de znilen alleen staan, dragen op hunne beurt eene gesloten verdieping. De blik dringt vrij in de diepte der gaanderijen, men ademt ruim, en het gemoed gevoelt zich vroolijk gestemd in dit luchtige gebouw.
Het Paleis Massimi door Baldassare Peruzzi heeft ook eene dubbele rij open zuilengaanderijen, die rechte balken zonder bogen dragen. Het doorzicht op de dubbele binnenplaats is verrassend, maar de schoone verhoudingen en de kiesche eenvoud zijn reeds verloren: het geheel is te zwaar en te onrustig.
Het Borghese-paleis bezit verreweg de rijkste der bijzondere verzamelingen te Rome. Twaalf groote en kleine kamers zijn met schilderijen behangen, waaronder meer dan een uitstekend stuk van de grootste meesters.
Rafaël heeft er zijne beroemde Graflegging, een werk, dat verre beneden zijne faam staat. Het stuk is gedagteekend van 1507, het jaar, vóór dat de schilder naar Rome kwam; het valt tusschen zijne eerste Madonna's en zijne groote muurschilderingen in. De goddelijke schilder heeft hier voor het eerst de kalme ingetogenheid en de innige uitdrukking der gevoelens van vroeger tijd tegen eere bewogen handeling en eene uitbundige uitdrukking verwisseld. En het is alsof het den kunstenaar met deze proefneming, die hij nochtans zoo ernstig voorbereidde en bestudeerde, ging als iemand, die eene taal spreekt, waarvan hij zich wel de regels, maar nog niet het gebruik heeft eigen gemaakt. Hij is klaarblijkelijk de nieuwe vormen, die hij bezigt, niet meester. De beweging is overdreven; de man, die Christus aan het hoofd draagt, trekt zijn schouders tot tegen zijn ooren op; de H. Johannes, die hem bij de voeten houdt, zet de beenen wijd uiteen en werpt zijn bovenlijf in strakke spanning acterover, alsof zij een looden massa te versjouuwen had- | |
| |
den. De droefheid van Christus’ vrienden doet al de gezichten vertrekken; Maria valt wezenloos om in de armen der vrouwen; de haren van Johannes en zijn kleed wapperen in den wind; alles is overdreven, en de schilder had de gulden middelmaat nog niet gevonden, die later een der nimmer ontbrekende eigenschappen zijner kunstenaarsnatuur werd. Rafael zou dien meer bewogen, meer dramatischen trant in zijne latere beelden meer en meer volgen. In de Stanza della Segnatura, wij zagen het, is een der tafereelen, nog middeleeuwsch kalm, de andere treffen meer door in nigheid der gedachte en keurigheid der lijnen dan door stoutheid. In de latere Stanze, die van Heliodorus en van Constantinus, wordt hij meer en meer bewogen; zelfs zijne latere madonna's verliezen haren kinderlijken eenvoud, zooals wij zagen, en worden wezens, door diepere gewaarwordingen aangegrepen. Dit beeld duidt dus het scheidspunt aan tusschen zijne jongelingsjaren en zijne meesterjaren, tusschen zijnen Ombrischen en zijnen Romeinschen trant.
Van eenen schilder, die levendig Rafaëls eersten trant herinnert, Francesco Francia, treffen wij hier twee schoone stukken aan, eene Madonna, met dat waas van heiligheid, die zalige ingetogenheid, die ook Perugino's werken kenmerken, en een hoog gekleurden Heiligen Stephanus, biddend, met bloedend hoofd, in stille weemoedige uitdrukking.
Van Correggio is er eene Danaë met de gevoeligheid van den meester en met zijn tooverachtig licht. Jupiters beminde is op haar bed neergezeten, een genius wil haren sluier wegnemen, half verzet zij er zich tegen, half stemt zij toe. Tiziano schilderde zijne Danäe vrank weg naakt, de gezonde boelin van eenen god, die even weinig van kiesch- als van kuischheid hield; hier hebben wij een verfijnde juffer, die hetzelfde doet als hare Venetiaansche naamgenoot, maar die | |
| |
met meer inachtneming der vereischten van fatsoen en meer vrees voor opspraak zondigt. De liefdegoodjes zijn allersnoeperigst, het vrouwtje zelf wat onbeduidend; maar heerlijk is het heldere licht, dat met verzilverden glans op haar blank vleesch en linnen valt.
Ook de Boloneesche school is goed vertegenwoordigd: van Guido Reni is er een Hoofd van St. Josef, fraai gedaan, klaar en helder van toon: al wat, akademisch gesproken, ordentelijk is, maar met iets zoeterigs dat het naderende einde der Italiaansche kunst aankondigt.
In Carlo Dolci'smadonna heeft de zoeterigheid en het verval eenen geduchten stap vooruit gedaan. Het stuk is merkwaardig om zijne heldere toonen, met zacht fluweelen schaduwen.
Van Domenichino is er eene Sybille, een fraai en lief vrouwenfiguur, zonder aanspraak op hoogere beteekenis; zij wil van Gods geest aangegrepen schijnen en is het heel weinig. Beter past dan de vrouwelijke bekoorlijkheid in zijne Jacht van Diana, waar men de godin met een dozijn harer nymfen tegen den helderen grond ziet uitkomen. Bevallig genoeg zijn figuren en tonen, maar onvoldoende is de eenheid der samenstelling en de harmonie van kleur.
De Venetiaansche school en vooral Tiziano is nog rijker vertegenwoordigd. Tiziano's Hemelsche en wereldsche liefde, een meesterstuk uit zijnen jongeren tijd is een der parels uit de verzameling. Het zijn twee vrouwen; de eene is naakt, gezeten op het lage muurtje, dat den mond van eenen waterput omgeeft, de andere zit iets lager aan den tegenovergestelden kant. Wat zij daar zitten te doen, blijkt niet duidelijk en even weinig klaar is het zinnebeeld, maar de twee vrouwen zijn gezonde lichamen, gezond weergegeven, zonder liflafferij, zonder aarzeling; het licht, waarin zij baden, is verdampend | |
| |
goud, het doet iemand goed eens schoone menschenkinderen aan te treffen, na zoolang met heiligen en engelen verkeerd te hebben.
Er is hier een zaaltje aan de Nederlandsche school ingeruimd met geen ander schilderij van belang dan ee Bezoek van O.L.V. bij Elisabeth, door Rubens. Het is eene eerste uitdrukking van de gedachte, waaruit weinig tijds nadien de linkervleugel zijner Antwerpsche kruisafneming zou ontstaan, het gemoedelijkste zijner godsdienstige stukken, het liefste huiselijk tafereel, dat hij schilderde.
Voor eenen Borghese, neef van den Paus Paulus V, werd ook het tegenwoordige Rospigliosi-paleis gebouwd. Bij dit paleis behoort een casino, een tuinhuisje, waar zich eene kunstverzameling bevindt. Het voornaamste werk en een der schoonste, welke men te Rome bewondert, is de zolderschildering, van Guido Reni, den zonnewagen voorstellende, en gewoonlijk Aurora genaamd. Het is eigentlijk eene muurschildering op eene zoldering aangebracht, en best van al geniet men ze, wanneer men ze vlak vóór zich in eenen spiegel te zien krijgt. Het is Guido Reni's meesterstuk, en om dit ééne werk van ware begeestering en oorspronkelijkheid vergeeft men het zijne tijdgenooten en de volgende eeuw, dat zij zich zoo opgetogen vergaapten aan de koude schildering der Boloneezen. Geen werk staat dichter bij Rafaëls volmaakste scheppingen. Het tooneel grijpt bij zonnenopgangin in de lucht plaats: de Dageraad, een jong maagdelijk wezen in licht geel kleed, vliegt vooraan, rozen strooiend met beide handen. Door de wolken, die zij purper kleurt, vliegt zij de blauwdonkere zee op. Haar volgen de dravende paarden, die Apollo met aangetrokken breidel moet in toom houden, in den donker gelen brand, die de opkomende zon in den hemel doet ontvlammen, rennen zij vooruit. Apollo zetelt in | |
| |
lichtlaaien gloed te midden van de rei der Uurnymfen, die, hand aan hand, al dansend, hem omstuwen. De god zelf smelt weg in louter licht, zijne gezellinnen daarentegen komen helder en vast in rijke kleur tegen den warmen achtergrond uit; een gevleugeld goodje, dat de dagtoorts draagt zweeft boven den kop der paarden. Alles is schoon in dit werk, schoon van vorm, van groepeering, van kleur; het schoonste zijn de dansende Uren, onbeschroomd, met veerkrachtigen stap en rythmische beweging optredende, gezond van vorm, gelukkig van samenhang, aanvalliger dan antieken, maar niet minder zuiver en kiesch van lijn. Eene harmonische beweging drijft heel den stoet vooruit. Aurora, wier sluier om haar hoofd kransgewijze opvliegt, en wier kleed door de vlucht nauw tegen hare leden sluit, de paarden, die half steigeren onder de knelling van den toom, Apollo, die voorover buigt om zijn gespan beter meester te blijven, en de nymfen, die slechts met de punten der voeten de wolken raken: alles leeft en alles wekt leven. Waar zoo een stoet in den hemel zichtbaar wordt, moet het op aarde schooner en lichter worden, en moeten de stervelingen dankbaar omhoog blikken naar de eeuwig jonge gestalten, wier vreugde het is het menschdom wel te doen.
Een paar muurschilderingen van onzen landgenoot, den landschapschilder Bril, stoffeeren de muren der zaal, waarin de Aurora prijkt. Het zijn sterk opgetimmerde veldgezichten met rotsen, zware boomen, kasteelen, fonteinen en heeren en boeren, zooals de oudere Antwerpsche landschapschilders ze plachten te verkiezen. Gevoel voor natuurschoon ontbreekt echter niet geheel en de geelgroene toon is niet onaangenaam. Zulke landschappen waren best geschikt als decoratiewerk en daaraan dankten de gebroeders Bril dan ook hunnen ongemeenen opgang in Rome, waar men vóór de aankomst | |
| |
der Nederlanders noch goede noch slechte landschappen kende.
In eene aanpalende zaal bevinden zich de Christus en twaalf Apostelen ten halven lijve, die Rubens in 1618 aan Dudley Carleton te koop bood. Het zijn herhalingen van die, welke zich te Madrid bevinden, zij werden door Rubens' leerlingen geschilderd, door den meester hertoetst, maar zijn breeder en malscher dan de oudere bewerking.
Op weinige stappen afstand ligt het Colonna paleis, het prachtigste der oudadellijke woningen van Rome. Het hoofdgebouw maakt den achterkant van eenen onmetelijken binnenhof uit; men komt eerst in eene voorzaal, waar enkele stuks van die reusachtige portiers, die men nergens in zoo prachtige exemplaren als te Rome aantreft, wacht houden. Een troon, een vorstelijke troon, is tegen een der wanden opgericht, alsof de heer van den huize nog de hulde zijner hovelingen kon verwachten. Dan treedt men eene reeks plaatsen door, met Gobelins behangen, en eindelijk komt men in de groote galerij, eene echt koninklijke zaal, met marmeren vloer, een gewelf hoog en rijk als dat van eene kerk, met spiegels, waar bloemenkransen op geschilderd zijn, met antieke standbeelden langs de muren, met groote godsdienstige schilderijen van Italiaansche meesters en familieportretten door de Vlamingen Sustermans en van Dijck tegen den wand. De eerste dezer twee heeft er een Frederik Colonna ten voeten uit, in rijken mantel met hermelijnen kraag, een statig figuur, alleenlijk wat tooneelmatig; de tweede heeft er een Carlo Colonna, een groot ruiterbeeld. De geharnaste edelman rijdt in galop over een slagveld, een engel draagt eene lichtkolom vóór hem; het is een van de beste stukken uit van Dijck's verblijf in Italië. Van denzelfden meester is eene Lucrezia Colonna, een statig figuur zonder veel voornaamheid. Achter het paleis strekken zich aan de overzijde | |
| |
der straat de tuinen van het paleis uit, niet minder koninklijk dan het gebouw zelf. Als men dergelijke monumenten vergelijt bij de adellijke woningen van Genua, dan maken deze laatste den indruk, alsof zij gebouwd werden door welgestelde burgers, die genieten wilden van den met werken gewonnen rijkdom.
Niet minder vorstelijk zien er de hoven van de villa Ludovisi uit. Tegen een der stadsmuren gelegen, bestaat dit landgoed uit twee Casinos, omgeven door prachtige beplantingen, die ons aan de tuinen van Versailles doen denken, maar er minder jeugdig en daarom nog eerbiedwaardiger uit zien. Een zuidelijke tuin ziet er dan ook van natuur anders uit dan een noordelijke. In de adellijke buitenverblijven van Engeland is het een genot, door weinig andere geëvenaard, te kunnen rondwandelen in perken, waar de groene graszoden, donzig als tapijt en glanzend als fluweel, zich uitstrekken, zoover het oog draagt, de eeuwenoude beuken en eiken in groepen te midden der graszoden te zien prijken, als meesterstukken der natuur, en de wel verzorgde bloemen en heesters weelderig te zien groeien op den oever van het heldere water. Een zomermorgen doorgebracht in het park van den graaf van Pembroke, van den hertog van Marlborough of van een der. andere groote Engelsche lords, behoort tot de rijkste genietingen, die eenig land ter wereld aan den reiziger verschaffen kan. Daar spreekt alles van levenslust en levenskracht, daar is het een genot de zon te gevoelen, de lucht in te ademen; de vogels zingen, de beken ruischen er blijde, de tuin is in de natuur of de natuur is in een tuin herschapen. In het zuiden hebben de perken iets monumentaals, en de villa Ludovisi is er een goed toonbeeld van. Twee lange lanen loopen lijnrecht tusschen oude mastboomen en verbazend hooge palmhagen. In de open deelen zijn | |
| |
olijfboomen tot boschages gegroepeerd, hun vaalgroene kleur geeft het landschap eenen fletschen toon, maar als lijn werken zij zeer decoratief. De pluimvormige populieren, de zonneschermachtige mastboomen staan hier en daar in groepen van donkerder tint en plechtiger vorm; de zon teekent zware plekken lommer op de graszoden en op de witte wegen; alles is stil; water, wind, noch vogel zingen. Het is kalm en voornaam, niet echter zooals wij het verstaan en liefhebben; maar als men, gelijk hier, het uitzicht heeft van den eenen kant op eene stad, die Rome heet, en van den anderen op de Appenijnen, dan begrijpt men, hoe onze oude Nederlandsche schilders zich zoo gemakkelijk lieten verleiden door het fraai geschikte Italiaansche landschap, met zijne grootsche omgeving, zoo arm van kleur, maar zoo deftig van lijn.
In een der Casino's dezer villa bewondert men het wereldberoemde hoofd der Juno-Ludovisi, de waardige tegenhanger van den Jupiter van Otricoli. Het is regelmatig gebouwd, met groote oogen, die ledig zijn, maar waarin het spel van licht en schaduw de beweging van het leven brengen; het voorhoofd is laag, op de zware gekroezelde haarlokken draagt de godin een diadeem, in haren hals valt van weerszijde een dunne krul naar beneden, de hoeken van den mond zijn eventjes naar achter getrokken en de onderlip wat opgestuwd, zoodat de uitdrukking van hoogmoedigheid en oppermacht bescheiden, maar klaar aangeduid is. Gevoegd bij den krachtigen bouw van hoofd en haar, bij de groote regelmatigheid van trekken, bij den buitengewoon zwaren hals geeft die plooi aan het hoofd der godin iets koninklijks en goddelijks. Kalme majesteit, evenwicht tusschen lichaam en geest, bewustzijn harer onbetwiste oppermacht; ziedaar zoovele trekken, die op dit ernstige, open gelaat te lezen staan.
De villa Albani, tegenwoordig het eigendom van den rijken | |
| |
bankier, prins Torlonia, gelijkt zeer op de villa Ludovisi. Ook hier heeft men uitgebreide Fransche tuinen en gebouwen vol kostelijke kunstwerken. Het Casino, waarin de antieke beelden en de schilderijen bewaard worden, toont door zijne wel onderhouden en nieuwerwetsche versieringen, dat het in handen is van een man, die met zijnen tijd medegaat. Wonderschoon is een bas-relief, dat men hier aantreft en dat Eurydice verbeeldt, door Mercurius naar de hel teruggeleid. De echtgenoote van Pluto verlaat met tegenzin Orpheus, die hare eene hand nog in de zijne houdt, terwijl zij in klagende houding de andere op den schouder van Mercurius legt. De god, die haar moet medevoeren, schijnt ontroerd door hare smart en wendt zich troostend tot haar. In zuiver klassieken vorm drukt dit marmeren paneel een zoo diep gevoel uit, en vertolkt zulke aandoenlijke toestanden, door ware menschen beleefd, dat men het niet mogelijk achten zou, dat ooit het gemoed van eenen Griekschen beeldhouwer zoo verteederd is geweest. Nog eens ontmoeten wij hier Antinous. Dit maal niet in godendracht, maar met een bloemenkrans in de opgeheven hand, met eenen weemoedigen trek op het schoone gelaat. Die uitdrukking en de fijne bewerking van het half verheven beeldhouwwerk maken hem tot een waardigen tegenhanger van Orpheus en Eurydice.
|
|