| |
| |
| |
XXIII. De schilderingen van het Vatikaan.
Wanneer men op de St. Pietersplaats voor de groote kerk staat, ziet men ter rechterhand het pauselijk paleis, de hoogte van den Vatikaanschen heuvel bekronende. In de kolonnade rond de plaats is de ingang; op weinig stappen afstand van de kerk ligt het gedeelte, dat de schilderwerken van Michaël Angelo en Rafaël, de Sixtijnsche kapel, de Loggie en de Stanze, alsook het schilderijen-museum bevat. Aan de tegenovergestelde zijde, ongeveer vier honderd meters verder, ligt de ingang tot de verzameling van beeldhouwwerken. Het paleis is onmetelijk groot; het heeft twintig binnenhoven en elfduizend kamers; maar het treft zoomin door zijne schoonheid als door zijne grootte. Van beneden gezien staat het gedeeltelijk verborgen achter de kolonnade, en, uit stukken in verschillende richting loopende samengesteld, maakt het nergens eene gezamentlijke uitwerking, die ons treft. Sommige binnendeelen, voor het publiek toegankelijk, zijn daarentegen prachtig: zoo de Scala regia, de koninklijke trap, dien men opklimt om naar de Sixtijnsche kapel te gaan, de bibliotheek, verblindend van pracht, en sommige zalen der antieke galerij.
Wat men hier echter komt zoeken, is geene schoonheid van bouwkundigen aard, geenen rijkdom van versiering, maar de meesterstukken van oudere en nieuwere kunst, die er sedert verscheiden eeuwen werden samengebracht. Het oudste Vatikaansche paleis werd door paus Symmachus omstreeks 500 | |
| |
gebouwd en door zijne opvolgers beurtelings herbouwd of vergroot; maar eerst in 1450 begon het te worden wat het nu is; men bouwde er tweehonderd jaar lang aan, ieder paus, en vooral de drie laatste, bracht er nog wat van het zijne bij. De groote Florentijnsche schilders van het einde der XVIe eeuw, Sandro Botticelli, Lucas Signorelli, Dominico Ghirlandajo en Perugino, Raphaels meester, werden geroepen om de wanden der Sixtijnsche kapel te beschilderen. Michaël Angelo begon in 1508 de zoldering derzelfde kapel en in 1535 den muur achter het altaar te beschilderen ; van 1508 tot 1320 werkte Raphaël aan fresco's in de kamers en open gaanderijen, en na zijnen dood zetten zijne leerlingen zijn onvoltooid werk voort.
De schilderijengalerij werd na 1815 door Pius VII ingericht, en grootendeels gevormd van tafereelen door de Franschen uit de kerken medegenomen en later teruggegeven. De beeldenverzameling werd aangelegd van in het begin der XVIe eeuw door Julius II en Leo X, de beschermers van Rafaël en Michaël Angelo. Clemens XIV vermeerderde ze merkelijk voor ongeveer honderd jaar, en Pius VII voegde er vijftig jaar later nogmaals een aanzienlijk gedeelte bij.
Ten aandenken dezer laatste en mildste giften draagt het bijzonderste deel der verzameling den naam van Museo Pio-Clementino.
Den koningstrap op, die aangelegd is, als moest hij te paard bestegen worden; dan langs een kleineren trap rechts afgedraaid en gescheld aan een deurtje, dat er uitziet als eene wandkas; het nietige poortje gaat open en gij zijt in de Sixtijnsche kapel.
Door haar bouwtrant is deze kapel de onbeduidendste van geheel Europa, door hare muurschilderingen is zij de eerste der Wereld.
| |
| |
In het onderdeel, onmiddellijk boven het gestoelte, dat langs de muren heen loopt, zijn er twaalf frescopaneelen op de wanden gemaald; enkele zijn van Perugino, de meeste van Florentijnsche schilders uit zijnen tijd. Niets treffends kenmerkt deze werken. De fresco's van Perugino staan ver beneden zijne schilderijen, de argelooze bevalligheid en de roerende ingetogenheid zijner beelden hebben de verzorgdheid, den stillen glans der olieschildering noodig om samenklank tusschen opvatting en uitvoering te behouden. De matte toon, de vluchtiger behandeling van de muurschildering ontneemt hun het kiesche waas, en met eenen de begoochlingskracht. Men erkent echter nog goed den meester van Rafaël in zijne edele figuren, zonder veel kracht, met smachtend gevoel en verwijfde bevalligheid.
De groote scholier bewaarde in zijnen eersten trant de gevoelerigheid van zijnen meester, en dezes weekere vormen. Zijne figuren zijn echter niet meer, als die van Perugino, opgevoerd naar hooger kringen in droomerige aanbidding: zij leven op aarde, maar staan boven het aardsche; zijne eerste Madonnas zijn vrouwen, die niet opgehouden hebben engelen te wezen. Zij wandelen in de wereld om, maar geen spatje slijk besmette den zoom van heur kleed; onbewust van het kwade en het lage, staan zij boven elken menschelijken hartstocht, zij zijn de vleeschgeworden maagdelijkheid naar ziel en lichaam.
Michaël Angelo is onder de schilders de lyrische heldenzanger bij uitnemendheid; geen verhaler, een ziener. Hij vat een voorval of eenen persoon onder een treffend oogpunt op, herschept hem in zijnen machtigen geest en stempelt hem met den stempel van zijn kunstenaars-vaderschap.
De zoldering van de Sixtijnsche kapel is Michaël Angelo's onsterfelijk lyrisch epos. Vergeleken met die ontzettend stoute | |
| |
en verheven schepping schijnt al, wat de Italiaansche kunst vroeger voortbracht, bedeesd en bescheiden werk. Luca Signorelli's kapel te Orvieto is het werk van eenen voorlooper, die den meester aankondigt, maar in de schaduwe treedt, waar deze verschijnt. Voor het eerst vertoont zich hier een man, die alles aandurfde en het hoogste en het moeilijkste alleen zijner waardig achtte en toonde. De Schepping der aarde en der menschen, de Val onzer eerste ouders, de Zondvloed, de Propheten en de Sibyllen, het laatste Oordeel: ziedaar eenige der beelden, die hij koos, om te toonen, hoe de zonde in de wereld kwam, hoe zij gestraft werd, hoe de mensch verlost werd, hoe nevens den reddenden de wrekende God optreedt. Klaar is hier zoomin als elders Michaël Angelo's gedachtengang; maar treft ons de samenhang der tafereelen niet, zooveel te onmiddellijker ondergaan wij den invloed van de diepte en de koenheid zijner opvattingen, van zijne nimmer scheppensmoede bezieling, en van de even verbazende kracht en oorspronkelijkheid zijner uitvoering.
Vóór hem zou een schilder, hij heete dan Giotto, Gozzoli of Ghirlandajo, in argeloos zelfvertrouwen het verhaal van den Bijbel in prent gebracht hebben, bevallig, menschelijk waar, beeldhouwachtig schoon ; maar zich te verheffen tot de hoogte der feiten en der helden, het goddelijke van het scheppingswerk, de schromelijke gevolgen der eerste zonde, het ontzettende van den zondvloed, het duizendvoudig grootsche van het laatste oordeel uit te drukken op eene wijze, die ons iets laat voelen van den verpletterenden indruk, dien deze tooneelen, in de werkelijkheid gezien, op ons gemoed zouden maken ; de geheimzinnige gestalten van propheten en sibyllen in vormen te hullen, die hen maken tot de kennelijke dragers van Gods woord, de onderrichters van Gods volk, de mannen en vrouwen, wier verschijning reeds ontzag | |
| |
wekken moet, vóór nog hun mond zich opende om orakels te spreken, dat had niemand beproefd, daaraan waagde zich en daarin slaagde Michaël Angelo.
Een forsche adem bezielt het gansche werk. God schiep het licht, zoo vangt het aan: de schepper steekt de handen boven zijn hoofd in de duisternis als een zwemmer in het water, en gaat ze uiteenslaan met een gebaar van inspanning en van wrevel over de verwarring, die niet langer meer voortduren mag.
God schept zon en maan. Hier zijn de armen wijd opengeslagen en de uitgestoken wijsvinger elker hand duidt in den hemel de plaats der lichten van dag en nacht aan.
Verder schept God de vrouw: Eva komt uit de zijde van Adam als eene schoone, volwassen maagd te voorschijn, de samengevoegde handen voorwaarts opgeheven en naar God gewend, als bracht zij hem hulde en vroeg zij hem bescherming. En Hij, als liet de forsche zich bewegen door het bekoorlijk vrouwenfiguur, heft de hand op met een gebaar van aanmoediging dat zegt: Kom stout de wereld in, en vrees niet uwen voet op den grond te zetten.
Beweging is er in deze en in de overige tafereelen volop. God is wel degelijk scheppend werkzaam; niet de woorden, die hij spreekt, scheppen, zijne handen, zijne daden doen de werelden geboren worden.
Bewogen zijn ook de profeten en sibyllen, alhoewel allen nederzitten. Maar nederzitten is bij Michel Angelo nog niet stil zitten. Jeremias laat zijnen eenen arm in den schoot hangen, terwijl de andere op de knie steunend zijn hoofd schraagt, dat onder de overweging bukkend voorover helt. Zwaarmoedig denkt hij na over de onrechtvaardigheid der menschen.
De Sibylle van Perzië daarnevens zit geheel ter zijde ge- | |
| |
keerd en brengt het boek dichter bij het oog, als belette haar de duisternis de letters te zien.
Ezechiel slaat gejaagd de armen open, half opgeschrikt door hetgeen de engelen hem verkonden.
Zoo verschillen al die statige gestalten van houding, allen zijn vol veerkrachtig leven tot daden gezind, diepdenkend geesten in krachtvolle lichamen.
Het laatste oordeel, dat heel den muur achter het altaar inneem, maakt niet den indruk, dien men er van verwacht, na al den lof, die er over gesproken werd.
De onderneming om op die schaal dit onderwerp te schilderen is stout, de opvatting is eigenaardig in den hoogsten graad. De muurschildering is in vier lagen verdeeld, die van links naar rechts loopen. In het bovenste deel, de engelen die Christus' marteltuig dragen; lager Christus omringd door eene schaar heiligen; daaronder de engelen, die de dooden wekken, de gelukzaligen, die ten hemel worden opgevoerd, en de verdoemden, die ter hel worden neergestuwd; op den grond de dooden, die uit hunne graven stijgen en Charon, die de veroordeelden hellewaarts voert. De drie bovenste dezer vier lagen worden op hunne beurt verdeeld door eene dubbele, golvende scheidslinie, van boven naar onder, die elk hunner in twee of drie vakken splitst. In de bovenste laag de engelen, die het kruis dragen, links; zij, die de kolom der geeseling dragen, rechts in de volgende laag: Christus, met een krans van heiligen rondom zich in het midden, een groep heiligen rechts, een andere links; lager nog de engelen in het midden, de gelukzaligen links, de verdoemden rechts. Het onderste deel, ofschoon twee verscheiden handelingen voorstellende, is niet in het oog vallend gescheiden. Die verdeeling geeft aan het werk een verbrokkeling, die allen indruk van eenheid verstoort. Wij willen niet koud redeneerend onderzoeken, in | |
| |
hoeverre 's meesters opvatting van het tafereel beantwoordt aan hetgeen men zich als een laatste oordeel kan voorstellen; deden wij. dit, wij zouden vinden, dat de schildering heel onvolkomen haar onderwerp wedergeeft, dat men dooden ziet verrijzen, gevonnisten stijgen of dalen; dat de eerste nog niet en de andere reeds geoordeeld zijn ; maar dat er niemand geoordeeld wordt. Wij zouden vinden, dat de groep van hemellingen veel grooter is dan die der pas verrezenen, en vragen of de heiligen, die rond Christus staan, niet even goed als de anderen moesten terecht staan; wij zouden de tegenwoordigheid van Charon, die de verdoemden ter helle voert, wat al te stout misplaatst vinden in een christelijk laatste oordeel. Maar ontleden volgens de rede willen wij niet, wat ons doet verkoelen voor het wereldberoemd stuk, is niet alleen de verbrokkeling der groepen, maar ook het gebrek aan massa's, aan menigvuldigheid in die groepen. Elk figuur telt, doet zich als zelfstandig gelden, neemt eene eigene houding aan. Deze poseert voor den rug, gene voor de borst; de eene voor het klimmen, de andere voor het tuimelen, of voor het staan, of voor het knielen, of voor elke denkbare wijziging van deze houdingen.
Het is een leger mannelijke en vrouwelijke Herculessen, losgebroken uit eene academie, om in het luchtruim eens volop vrij spel aan hunne gespierde ledematen te geven. In die schoone menschen, stout dooreen geworpen, voel ik niet den indruk van het ijzingwekkende tafereel, waaraan zij medewerken; ik bewonder de ongeëvenaarde kunst van den teekenaar, van den beeldhouwer; maar de schilder valt mij tegen, het schilderachtige effekt ontbreekt. Ik wil de twee werken, zoo als zij zijn, niet nevens elkander stellen; maar als ik bij Michaël Angelo's fresco het kleine Laatste Oordeel van Rubens te munchen vergelijk, met zijne zaligen en verdoemden, die | |
| |
in opeengepakte scharen naar omhoog of naar omlaag worden gestuwd; waar de menschelijke eenheid gesmijdig is gemaakt, om eene golf te vormen in den breeden lichamenstroom, waar de duisternis van de hel trapsgewijze uit het onderdeel opgaat naar de hemelsche glorie van het bovendeel; dan zeg ik, dat Rubens de schilderachtige zijde van het tooneel oneindig treffender heeft aangeduid, dat zijn werk machtiger den gezamentlijken indruk weergeeft, en het gemoed onmiddellijker aangrijpt dan dat van Michaël Angelo. Indien Rubens zijne schets had uitgevoerd, zeker zou zij als schilderwerk, ver boven het gewicht van den Italiaanschen meester gestaan hebben.
Wie spreekt er intusschen van Rubens' klein Laatste Oordeel en wie spreekt er niet van dat van Michael Angelo?
De Italianen kennen natuurlijk niets dan hun eigen school; de Duitschers zijn ook sterk met eenzijdigheid besmet; Frankrijk zou misschien rechtvaardiger zijn, indien het de zaken beter kende, en wij, Nederlanders, tellen niet mee, waar er spraak is van eene stem uit te brengen over onze eigene of over vreemde kunst.
Beschouwt men de figuren en groepen van het Laatste Oordeel afzonderlijk, dan, ja, zijn er schoonheden zonder tal te roemen, van beweging, van vorm, van uitdrukking, schoonheden groot genoeg om de algemeene bewondering te wettigen, niet groot genoeg om de in het oog loopende zwakheden te doen vergeten.
Dan verstaat Rafaël het wat beter, om eenheid en schilderachtige schoonheid in zijne groote fresco's te brengen. Wij verlaten de Sixtijnsche Kapel, stijgen eene verdieping hooger en zijn in de Stanze (de kamers). De schoonste is de eerste, welke Rafaël begon in 1508, toen hij 25 jaar oud was, en in drie jaar voltooide. Het is de kamer della Segnatura (der handteekening). Deze en de drie andere, welke hij beschil- | |
| |
derde, behoorden tot de woonvertrekken van den Paus, zooals de Sixtijnsche Kapel tot zijne huiskapel diende. Deze laatste is gebleven wat zij van eerst af was; de woonvertrekken zijn publiek domein geworden; de pausen zijn naar een ander deel van hun paleis verhuisd, en jaar in jaar uit komen duizenden hier de ongeëvenaarde kunstschatten bewonderen.
Toen ik de Stanze binnentrad, kende ik van Rafaël wat er buiten Italië van hem te vinden is. Opgetogen had ik voor de Sixtijnsche Madonna te Dresden gestaan, en na alles wat ik van hem te Rome zag, komt dit stuk mij nog immer als zijn volmaakstste olieschildering voor. Te Parijs en te London had ik de aanminnige teederheid zijner jongelings madonna's bewonderd. La Perla te Madrid had mij niet bijzonder getroffen en voor zijne kartons, die ik eens in Hampton Court en eens in South-Kensington had gezien, was ik nog al koel gebleven. Zijne Madonna della Sedia en zijne portretten te Florence hadden mij getroffen. Maar zoo de eerste geene vergelijking te vreezen heeft door hare tooverachtig schoone vormen, dan zou van de meesterlijk gepenseelde pausenportretten niet moeilijk de evenknie te vinden zijn. Zoo althans kwam het mij voor. Maar ik had meer dan eens er van gehoord, dat men lang met Rafael moet omgaan om hem te genieten, en ik vreesde, dat de mindere omgang met de zuidelijke en mijne voorliefde voor Nederlandsche kunst mijne vatbaarheid voor de schoonheden van den goddelijken meester verstompt hadden en ik allicht in de Stanze eene pijnlijke ontgoocheling zou ondervonden hebben. Daar ik nu wel besloten was, hier als immer, door mij zelven te oordeelen, en alleen naar de ontvangen en werkelijk gevoelde indrukken te luisteren, was het niet zonder schroomvallige nieuwsgierigheid, dat ik mij naar de wereldberoemde zalen spoedde.
Eene blijde verrassing was het mij, toen ik van den eersten | |
| |
oogslag overmand was door de rijke poezie en door de verrukkelijke kunst, die spreken uit de fresco's van de Segnatura. Hoe langer ik ze beschouwde, hoe nauwkeuriger ik ze bestudeerde, hoe meer zij mij boeiden. Wie spreekt er hier van moeilijke kennismaking? Het is de genietbaarheid zelve, eene onmiddellijk overweldigende schoonheid van vorm en vinding. Komt men door langer verkeer met den grootsten meester er toe zijne kartons zoo volkomen te genieten als zijne Stanze, zijne Transfiguratie zoo goed als zijne Sixtijnsche madonna? het kan zijn, maar voor mij is het verschil groot tusschen die verscheidene werken en evenaart niets de tooverkracht van de vier muren der Segnatura. Hier alleen kan men Rafael leeren kennen. Zij vertoonen de Godgeleerdheid, de Dichtkunst, de Wijsbegeerte en de Rechtsgeleerdheid. In het gewelf worden deze wetenschappen door zinnebeelden voorgesteld, op de muren door groote fresco's. De Godgeleerdheid, die men ook de Disputa noemt, omdat men er een twist over het H. Sacrament in meende te zien, en de Wijsbegeerte of de school van Athene nemen de twee lange muren der zaal in, de Poësie en de Rechtsgeleerdheid nemen het halfronde bovendeel der kleinere zijden in, boven de vensters, die de kamer verlichten.
In de Godgeleerdheid wilde Rafaël ons in de vormen, die hem ten dienste stonden, zijne opvatting van de Godheid vertolken, en eenen blik in het bovennatuurlijke, het hemelsche gebied laten werpen. De schildering vormt eenen verlengden halven kring, waarvan het bovendeel, geheel van goud, wolken verbeeldt, met stralen doorschoten. Daarin zetelt God de Vader ten halve lijve opdagend achter den gloriekrans, met engelenhoofden bezoomd, waarin God de Zoon zetelt. De Vader is een stijf plechtig beeld, de onbeweeglijkheid, de eerbiedwaardigheid zelve ook de Zoon heeft iets van die mid- | |
| |
deleeuwsche plechtstatigheid; in de groote gulden glorieschijf, die hem geheel omgeeft, zetelt hij, de twee geopende handen ter hoogte der schouders opgeheven. Maar, buiten deze twee statige figuren, is alles schoonheid en kalme beweging, te beginnen met de engelen, die in den hemel zweven, en de engeltjes, die onder de voeten van God den Zoon met geopende boeken fladderen. O.L.V. en Joannes, die op de boorden van Christus' gloriekrans zitten; de heiligen, die links en rechts eenen boog beschrijven in den hemel, en zetelen op wolken, gedragen door, of liever gevormd uit honderd engelenkopjes; allen hebben eene bovenaardsche eerbiedwaardigheid, gepaard aan eene schoonheid van vormen, die alleen Rafaël wist te scheppen. Waardig van de heiligen daarboven zijn de kerkleeraars hier beneden, statige figuren in beeldschoone houding en beweging, eerbiedwaardige en edele mannen sprekende over verhevene zaken.
Het tooneel beneden is geplaatst in de open lucht met heuvels en gewassen in het verschiet; door het diepe azuur is de aarde van den hemel gescheiden. De ouderwetsche symmetrie is hier overgenomen uit de school, en hetzij de schilder, aldus handelende, de lessen van zijn meester, of zijn eigen verheven smaak volgde, zeker is het, dat niets beter past aan het godsdienstig karakter van zijn tafereel dan die argelooze afgemetenheid. Hij staat in de opvatting van het hemelsche stellig boven Michaël Angelo, die een goddelijk figuur, geen goddelijk tooneel te zien gaf. Niet de kracht van den Almachtige; maar het ideale goede en schoone door Hem vertegenwoordigd, doet Rafaël ons kennen.
De indruk, dien zijn tafereel maakt, is dat Gods woning voor ons geopend is. De goddelijke kunstenaar wist ons de wereld boven de wolken nog eens voor te tooveren in vormen en kleuren zoo schoon, dat zij ons in de mannenjaren | |
| |
even onweerstaanbaar boeien als de hemel onzer kinderwenschen en droomen ons in lang vervlogen dagen geest en verbeelding vervulde.
In ‘de Wijsbegeerte’ is het tooneel op de aarde verplaatst. Menschelijke gebouwen maken den achterground uit, menschelijke schoonheid is hoofdvorm, menschelijke wijsheid aanschouwelijk te maken hoofddoel voor den kunstenaar. In de schoonheid der gebaren van de afzonderlijke figuren, in de zelfstandigheid van elken denker, van elke personage, in de geukkige samenstelling van de bijzondere gropen zocht en vond hij zijne zegepraal. De indruk dien het geheel maakt is niet zoo aangrijpend als die van de Godgeleerdheid, de deelen daarentegen zijn oorspronkelijker, meer menschelijk waar, meer kunstig schoon. Van Rafaël hebben zij dit kenmerk, en met de figuren van de Godgeleerdheid hebben zij dit gemeen, dat men ook aan hier schoone menschen aantreft, die zich met verheven dingen bezighouden, en het doen zonder inspanning van geest, zonder verwringing van ligchaam, alleen door den drang hunner betere natuur en hunner edele inborst. Ginds had het tooneel hemel en aarde tot achtergrond, en lag er in het goud, het hemelsblauw en der wolken blankheid iets van het grenzenloos en bovenaardsch gebied, dat de schilder bewandelde; hier zijn de personages bont gekleurd, en komen tegen een wit marmeren gebouw uit, elk spreekt door zich zelven en de achtergrond trekt zich ootmoedig terug om de persoonlijkheid der helden geen afbreuk te doen.
De schilder heeft blijkbaar zijne vertolking gewijzigd naar zijn onderwerp, en misschien onderging hij zelf eene verandering in den korten tijd, die tusschen zijne twee schoonste fresco's ligt. De Godgeleerdheid heeft nog veel middeleeuwsch; nauwgezette symmetrie, overgeleverde symboliek, gulden | |
| |
achtergrond; de Wijsbegeerte is daarentegen losgemaakt van alle angstige schikking der deelen; de personages zijn over het tooneel verspreid, handelende elk voor zich zelven en door zich zelven; zij hebben eene meer zelfstandige schoonheid en persoonlijke beteekenis. Rafaëls kunst is ontdaan van kerkelijke boeien en hemelsche bemoeiingen, en de wereldsche wetenschap, door heidenen en leeken vertegenwoordigd, wordt in hen verheerlijkt. Het is alsof de oude wereld en de oude kunst, die vroeger onder voogdij stonden, hier in de staatsiezaal van eenen paus het feest hunner ontvoogding vierden.
De Poëzie verplaatst ons op eenen grond, die ligt tusschen die der Godgeleerdheid en der Wijsbegeerte, tusschen den hemel en de aarde. Rafaël heeft zich hier vrijer bewogen, zou men zeggen, zooals hij zich bewegen moest op een tooneel, waar hij geheel t'huis was en waar hij sprak niet van dingen, die hij kende van hooren zeggen, maar van gewaarwordingen, die hij zelf gevoelde, en van een leven, dat hij zelf leefde. De grootsche lijnen van de Godgeleerdheid, de kunstvolle samenstelling van de Wijsbegeerte heeft hij vaarwel gezegd; hij heeft zijne dichterlijke ingeving gevolgd, en gemoedelijk uitgesproken wat hij gevoelde. Men begrijpt wat het zeggen wil: Rafael, die ons zijn gemoed opent, en toont wat daarin omgaat.
Hoe verstaat hij de Poëzie, dat is, zijne kunst? Zie dien Apollo, een schoonen jongeling met lauweren bekroond. Hij is gezeten aan den voet van een luchtig lauwerboschje; de vedel rust op zijn schouder; langs zijne wang doet hij den strijkstok zingen op de snaren; hij is geheel opgetogen in het luisteren naar de melodiën, die hij voortbrengt; de hemel, het rijk der idealen, opent zich voor zijn oog en daarheen wendt hij den blijden, smachtenden blik. Zijne kunst verheft | |
| |
hem boven de aarde, zijn vedel vertelt hem van de wonderschoone dingen uit hooger sferen: voor deze alleen leeft de god. Zoo leefde, zoo vedelde met penseel en palet ook de goddelijke, met lauweren bekroonde, van idealen droomende vorst der Italiaansche schilders. Rondom Apollo staan in losse bevallige groepen de negen muzen geschaard, jonge vrouwen, vol aanminnigheid en vol ernst, medegesleept door de melodiën van den god der Poëzie; links en rechts de groote dichters: Homerus, de blinde ziener, verhalende uit de tijden die zijne verbeelding herschept, de sombere Dante, die afgetrokken droomt van de wonderwerelden, die zijn geest bezocht, en de groepen oude en nieuwe dichters, die te gelijk naar het gezang van den grijzen Homerus en naar het begeesterd spel van den jongen Apollo luisteren.
De Rechtsgeleerdheid bestaat uit drie allegorische vrouwenbeelden met vier engeltjes er tusschen. Tot den geest spreekt de groep niet. Alleen als men het weet, dat die beelden de Voorzichtigheid, de Matigheid en de Sterkte beduiden, dan vindt men den sleutel der allegorie. Maar begrepen of niet laat zij koud. Wat zooveel te warmer stemt, zijn de vormen aan die ziellooze zinnebeelden gegeven. Van den oogenblik, dat men er niets in zoekt dan drie vrouwen en vier kindertjes worden het de liefelijkste gestalten en de liefelijkste houdingen, die Rafael, de schilder der bevalligheid bij uitstek, ooit schiep. Drie zittende maagden, sober van beweging, maar door de kiesche en smaakvolle lijnen hunner armen aan elkander verbonden, met vier mollige, naakte kindertjes om het tafereel te vullen; de ernstige schoonheid der vrouwen, afwisselend met de speelsche bevalligheid der knapen, dit maakt wel de heerlijkste decoratieve groep uit, die in vroeger of later tijd werd geschilderd.
Al die tafereelen, en inzonderheid de Godgeleerdheid en de | |
| |
Wijsbegeerte, duizendmaal gegraveerd en ontleed zijn de wereld rond bekend, en echter kan men zich geene volledige gedachte van hunne schoonheid maken dan op de plaats zelve, waar zij zich bevinden, Men moet ze zien met de smeltende tonen van Rafaëls koloriet, met hunne zacht blauwe achtergronden, in die geheel gekleurde kamer, met mozaïek in den vloer, decoratie en schildering of goud op het gewelf, in het licht dat hen zag geboren worden, en op de muren, waar zij oud werden. Daar alleen kan men al hunne heerlijkheid genieten, en zich gemakkelijk en diep laten doordringen van hunne dichterlijkheid. De kopijen, die men er in de museums van ontmoet, zijn ontheiligingen; Volpato's prenten zijn knoeiwerk. Het fresco van de Wijsbegeerte heeft nog al geleden van den tijd, het bezetsel van den muur is met barsten dooraderd, de tonen der figuren zijn mat geworden, maar over hen is ter zelfder tijd een stil waas gekomen, dat hun iets fijns en dampigs geeft en hunne stoffelijkheid haast wegneemt. De Rechtsgeleerdheid en de Poëzie zijn beter bewaard. De Godgeleerdheid is helderder van toon, de bersten zijn minder, de kleuren frisscher, alhoewel ook hier de tijd zijn zachte warme tint heeft opgelegd.
In de overige zalen ondergaat Rafaël meer en meer den invloed van Michaël Angelo, de goddelijke wordt meer menschelijk, en, wonder moge het schijnen, dat dalen naar de aarde schijnt Rafaël minder natuurlijk te maken, omdat het minder in zijnen aard lag. In de kamers van Heliodorus, van den Burchtbrand en van Constantijn komen de schoone figuren, de statige of forsche groepen in menigte voor, maar het is meer hoofd- dan gemoedswerk, meer studie dan ingeving, die wij nog wel bewonderen, maar die ons niet meer verrukt en medesleept. Heerlijk zijn weder de Loggie van Rafael. Loggie zijn, zooals men weet, open gaanderijen op | |
| |
de hoogste verdieping der Italiaansche woning. Zoo bezat er het pauselijk paleis een rond het binnenplein van St. Damasus. Rafaël versierde in eene der zijden van die gaanderij de pijlers, de muren en het gewelf. In de 13 vakken van het gewelf schilderde hij de 52 beelden van zijnen Bijbel in kleine tafereeltjes, geheel omlijst met grillige versieringen; op de pijlers en tusschen de vensters in den rechtergrond wordt dezelfde speelsche opsmukking voortgezet, met hooger bevalligheid, kiescher smaak nog, dan die, welke wij aan den gevel der Certusa van Pavia te roemen vonden. Klaarblijkelijk zijn die keurige paneeltjes, waar engelenfiguurtjes met saters, vogels met viervoeters in de medailjons en op de looverkrullen afwisselen, aan de kunst van oud Rome ontleend; maar zoo frisch van vinding, zoo rijk aan afwisseling is elk deel dier onmetelijke versiering, dat Rafaël eerder den kieschen smaak der ouden geërfd dan hunne voorbeelden nagevolgd heeft.
In de Loggie vindt men den trap, die naar de verzameling schilderijen van het Vatikaan leidt. Niet velen zijn er daar, maar wat er is, is over het algemeen uitstekend. Te zeggen dat men er Rafaëls Transfiguratie, zijne Madonna van Foligno nevens Domenichino's Communie van den H. Hiëronymus vindt, dat Benozzo Gozzoli, Perugino en anderen er meesterwerken hebben hangen, volstaat.
Sommige noemen de Transfiguratie het eerste der meesterstukken van Rafaël en van heel de schilderwereld; anderen vinden op dien lof nog al wat af te dingen. Ik behoor tot de laatste. Men redeneere wat men wil, om te bewijzen, dat het tafereel wel degelijk eenheid bezit; redekunstig gesproken kan men er in slagen te bewijzen, dat de genezing van den bezetene op de aarde met de verheerlijking van Christus in den hemel samenhangt; schilderkundig gespro- | |
| |
ken bestaat die eenheid niet, en heeft men twee tafereelen op één doek. Vele der figuren en inzonderheid de twaalf apostelen, die alle twaalf verschillende uitdrukkingen vinden voor hunne verbaasdheid, zijn meesterwerk; andere figuren zijn verre van aantrekkelijk; zoo het bezeten kind, waarvan oogen en armen en beenen zich akelig vertrekken; de vader, die er verglaasd uitziet van aandoening over het lot van zijn kind; de moeder die er versteend naar blikt en wijst, zijn geene aantrekkelijke figuren. De Christus en de twee apostelen op den berg vormen, daarentegen, wezenlijk een hemelsch visioen. De verlichting van het tooneel is onnatuurlijk. Pikdonkere schaduwen en heldere lichten steken er tegen elkander af op onverklaarbare wijze. Het komt mij voor, dat dit werk zijnen hoogen roep bekomen heeft in eenen tijd, toen men dweepte met licht en bruin effekt, en toen Guercino en Caravaggio groote meesters, en de Boloneezen de meest gevierde vorsten der Italiaansche school waren.
Schooner vind ik dan de Madonna van Foligno. Alhoewel beneden de Sixtijnsche Madonna staande, houd ik het voor een der heerlijkste voortbrengsels van Rafaëls penseel. Alle figuren zijn hier weer bezield met 's meesters hoogeren geest; allen zijn hier weergezien in de wereld, waar zijne droombeelden woonden, en weergegeven zonder inachtneming van schoolsche overlevering of vreemde navolging, alleen naar eigen gevoel en aandoening. In de hoogte zetelt de Madonna met haar kind, tegen een gulden glorie op wolken zetelend, zonder kerkelijke stijfheid met vrouwelijke en moederlijke aanminnigheid; beneden staan drie heiligen en de begiftiger. Deze laatste is een knielend priesterfiguur, naar de natuur geschilderd, met innig verlangen en godsvrucht biddend en ten hemel blikkend. Achter hem legt de H. Hiëronymus vertrouwelijk de hand op het hoofd van zijnen beschermeling en strekt de andere | |
| |
ter aanroeping naar de madonna uit. Aan de overzijde bidt de H. Franciscus, met al de ontheffing, die eene monnikenziel, verteerd door mystieke liefde en verzuchting, vervoeren kan, en achter hem staat Johannes de Dooper, die buiten de wereld leeft, die uit den hemel gezonden is, en op zijne verwilderde trekken nog duidelijk het spoor van zijn vreemde afkomst draagt. Tusschen de twee streng tegen elkander opwegende groepen staat vlak in het midden een naakt, mollig engeltje het toewijdingsinschrift dragende en hunkerend van nieuwsgierigheid en bewondering naar omhoog kijkende, het heerlijkste schepseltje, dat Rafaël ooit droomde. Schoon is de kring, dien de figuren rond de voeten der madonna vormen, schooner nog hunne kleuren. Het beeld van Maria komt in warme tint uit tegen den gulden achtergrond, de andere beelden steken forsch gekleurd tegen den dommeligen blauwgrijzen achtergrond af. Rafaël was waarlijk een prachtig kolorist, waar hij met kleurensmuk zijne schoone scheppingen sieren wou.
Wat hier, evenals in de Sixtijnsche Madonna, treft, is de uitdrukking van Maria's gelaat; haar blik is verwilderd, zij schijnt de onpeilbare geheimenissen der wereld van daarboven te willen peilen, en, ontheven van alle aardsche bemoeiingen, nog slechts in haren droom, in hare visioenen te leven. Wij zijn hier verre van de eenvoudige moedertjes, die hij in zijne eerste madonna's schilderde, hun Bambino troetelend en verzorgende; de afgetrokken houding zijner Madonna della Sedia zelfs is voorbijgestreefd, en langs den weg der natuurlijkheid keerde Rafaël terug naar de hoogere begeestering, het bovenaardsche leven, dat de middeleeuwsche kunst had willen weergeven. Het streven van zijnen tijd en der vorige eeuwen vatte hij aldus onbewust samen in beelden, menschelijk schoon van lichaam, boven den mensch verheven door hun hooger zieleleven.
| |
| |
Ook de Communie van den H. Hiëronymus, dit tweede zoogenaamd wonder der schilderkunst, bleef beneden mijne verwachting. De heilige, die stervend de Communie ontvangt, is naar lichaam en ziel ontzenuwd en versuft, zijne kloosterbroederen zijn om hem bekommerd, zonder groote innigheid van gevoel, noch ingetogenheid. Dit beroemde werk werd, evenals de Communie van St. Franciscus door Rubens, gevolgd naar Carrachi's Communie van den H. Hiëronymus. In de achttiende eeuw verwierf het de hooge beroemdheid, waarop wij wezen; eerst in de laatste jaren is men gaan inzien, dat Rubens' stuk oneindig hooger staat in rijkdom van kleur en innigheid van gevoel dan het werk der meesters van Bolonje. Men moet Eugène Fromentin over de schilderij van het Antwerpsche museum hooren! Wat geluk, dat het nu juist een Franschman en een kenner onder de kenners was, die de aandacht der wereld op het werk van den Antwerpschen meester inriep. Zoo bestaat er kans, dat men lust gaat gevoelen zich te overtuigen, wat er gegronds ligt in die laattijdige eerherstelling.
De O.L.V. met vier heiligen van Perugino is wel Rafaël waard door de teederheid van uitdrukking, de bevalligheid van gebaar en zelfs door de schakeering der kleuren.
Nog een beeld van vóór Rafaëls tijd trof mij in deze galerij: het fresco namelijk van Melozzo da Forli, waar Sixtus IV met vijf personages afgebeeld is. Hoog van kleur komen de figuren tegen de lichte, blanke architectuur uit. Zij genieten nog het schoone leven niet van Rafaëls figuren, bevalligheid is hun vreemd; maar hoe gewetensvol heeft de kunst ze weergegeven, hoe innig is hun leven, al uit het zich niet door beweging, en hoe statig is die groep, waarvan elk figuur zooveel ernst in denken en doen verraadt.
In het Vatikaan lieten de twee grootste Italiaansche schil- | |
| |
ders hun verhevenste werk, Michaël Angelo in de zolderschildering der Sixtijnsche kapel, Rafaël in de kamer della Segnatura. Wat bron van genot en van studie die meesterstukken te zien, te herzien en te vergelijken! De laatste levensbeschrijver van beide meesters, Anton Springer, heeft het raadzaam gevonden het verhaal van leven en werken der twee hoofden van de Italiaansche school dooreen te weven en tot een enkel boek te maken: prachtig is het boek, maar de inval is onzes dunkens eerder verrassend dan gelukkig. Zij leefden en werkten, ja, eenigen tijd in hetzelfde paleis; Michaël Angelo oefende klaarblijkelijk invloed uit op Rafaël; maar daar eindigt de betrekking en de overeenkomst, en veel talrijker en veel gewichtiger zijn de punten van tegenoverstelling. Vooreerst Rafaël is een voortbrengsel van zijn land en van zijnen tijd: men kent zijne meesters, men ziet, hoe in hem de oude Italiaansche, de Florentijnsche school voortgezet door eenen leerling van Perugino, haar toppunt van volmaaktheid bereikte; hij hield aan alle overleveringen haast angstvallig vast, en bezielt den ouderen vorm met zijnen jongen, diepvoelenden geest. Michaël Angelo daarentegen breekt geweldig af met alles en met eenieder. Er is bij hem geen spraak van nationale overleveringen voort te zetten of van ouden of jongen, van dicht of van verre, na te volgen; alle gelijkenis met een ander was hem een gruwel, en ik geloof, dat de vrees van aan wie het ook zij te gelijken, grootendeels oorzaak was van de zonderlingheid zijner keuzen en van de ongemeenheid zijner vormen. Hij was in de eerste plaats eene persoonlijkheid, die zich wilde doen gelden, die zijne zienswijze wilde stellen boven, zoowel als tegenover die van elken andere, die immer nieuwe wegen zocht en misschien zoovele werken onvoltooid liet, omdat hij niet altijd vond wat hij zocht.
| |
| |
Rafaël vertegenwoordigt in de kunst de schoonheid, de liefde, de vrouwelijkheid; uit zijne tafereelen, groot en klein, ruischt ons immer een doordringend lied toe, sprekend van verhevene gevoelens en schoone dingen; van de tooverkracht der muziek, van de wonderen des hemels, van de edelheid der wetenschappen, van de liefde der moeders, van de onschuld der kinderen, van de schoonheid der vrouwen, van de reinheid der maagden. Michaël Angelo vertegenwoordigt de kracht, den wrok, den toorn, den man in zijne gewelddadigheid. Elk zijner beelden en schilderwerken is een reus of een reuzenschaar, die geen vrede hebben met de wereld, zooals zij is, en die luide hunnen wrevel uitspreken tegen wat er hun hier beneden klein, en laag, en kruipend schijnt. Rafaël brengt kalmte en verheffing in ons gemoed; Michaël Angelo strijdlust, zucht naar daden, naar stoute opdernemingen, die ons buiten en boven het alledaagsche zullen stellen: hij predikt stellig voor wie hem goed beschouwt, hoogmoed en ontevredenheid.
Beider werken vertolken beider leven en gemoed. Ik weet niet meer, waar ik Rafaël voorgesteld zag de trappen van het Vatikaan opstijgend, omstuwd door eene schaar jonge leerlingen, zelf jong en schoon, en minzaam met zijne volgelingen omgaande: anders kan ik hem mij niet verbeelden. Hij leefde korten tijd, maar in die weinige jaren heeft hij nooit anders gedaan dan stijgen, immer hooger stijgen, en het toppunt bereikende, op een leeftijd, wanneer de grootste slechts aanvangen. Hij werd bemind door eenieder, door mannen en vrouwen, door kunstenaars en pausen; zijn levensweg was effen en aangenaam als het kiezelpad, dat tusschen de bloemperken in een tuin kronkelt; hij deed nooit dan scheppen en genieten, en verteerde kwistig het leven, als ware hij even rijk aan dagen in de toekomst als aan geluk in het heden. Hij stierf vóór dat de schoone droom was uit- | |
| |
gedroomd, voor dat één zijner gaven verflauwd, één zijner begoochelingen verdoofd was; als de bij leefde hij slechts om bloemkelken leeg te drinken en honig te maken, als de bontgewiekte vlinder stierf hij vóór de gure dagen.
Hoe zal men zich Michaël Angelo voorstellen. Hij heeft geene leerlingen, jaren werkt hij alleen tegen de zolderingen der Sixtijnsche kapel, andere jaren aan ‘het Laatste Oordeel’; hij geraakt in oneenigheid met de Medici en verlaat Florence; hij ligt overhoop met den paus en vlucht uit Rome; hij sluit zich alleen op, spreekt toornig of misprijzend van zijne beschermers en mededingers; hij komt ons voor als een republikein, die geestelijke en wereldlijke autokraten moet dienen, en die het slechts grimmig en met verbeten woede doet, die immer rukt aan het juk, dat hij niet afwerpen wil en niet verbrijzelen kan. Zooals hij was, zoo stelde hij zijne helden voor. Het Laatste Oordeel, de Profeten, zijne tooneelen uit den Bijbel, zijn Mozes, David, de Medici's en hunne sombere zinnebeelden, het is alles schrikwekkend grootsch, maar wrevelig en wrokkend; menschen, die lijden en klagen, of strijden en nadenken; niets dat lacht of geniet of tevreden is.
Beide kunstenaars zijn stralende verschijnsels op het gebied der kunst, zooals de wereld er geen vol dozijn voortbracht: Rafaël de schoonste, Michaël Angelo de krachtigste der kunstenaren; de eene in zich opnemend en volmakend wat de voorgangers hadden begonnen, de andere rusteloos scheppend; de eene onweerstaanbaar bekorend, de andere met ontzetting treffend; beiden verbazend groot.
De indruk, dien Rafaël op mij maakt, vind ik echter meer bevredigend, meer weldoende, en beter acht ik ook den weg, dien hij bewandelde, en heilzamer den invloed, dien hij uitoefende. Ik verbeeld mij, dat na hem en op zijn spoor nog kon scheppen, wie scheppingskracht bezat; hij had veel, niet | |
| |
alles doorgrond; er bleven in den hemel en op de aarde nog dingen genoeg in heerlijke vormen te hullen, voor wie de kunst van opvatten en weergeven in dichterlijken geest verstond: Rafaël had den goeden weg getoond; wie veerkracht in de beenen had kon hem volgen. Michaël Angelo had met ieder gebroken, had zich opgesloten in eenen eigen persoonlijken vorm, had alle waarheid en waarschijnlijkheid voor alledaagschheid en kinderachtigheid gescholden, en wie hem na wilde volgen moest beginnen met onwaarschijnlijk, ongemeen, overdreven te worden. Zijne reuzenmethode kon slechts voor een reus dienst doen, en dan nog voor geenen anderen dan hem zelf. Hij werkte op Rafaëls anders zoo fijngevoeligen kunstenaarszin verstorend, hij bedierf de heele schaar van dwergen, die na hem kwamen en hunne kindervoeten in zijne laarzen van zeven mijlen staken. Omdat hij geene vreugde in het leven had gesmaakt, of had willen smaken, moest eene heele eeuw zwartgallig in den schijn en grimmig van uitzicht worden; omdat hij de menschen niet schoon en groot en goed genoeg vond, werd de studie van den waren mensch uit de kunstscholen gebannen, en vervangen door het naknippen van de patronen der bovenmenschelijke modellen, door hem geleverd.
|
|