| |
| |
| |
XVII. Sienna.
Sienna heeft iets van Florence in het klein. Een eervol verleden, dat veel spoediger dan bij de groote naburige stad ten verval neigde; eene inheemsche kunst, die vroeg ontkiemde, maar nooit tot volle rijpheid gedijdde; prachtige kerken en paleizen, en een onbedorven geheel, door den tijd en de menschen geëerbiedigd. De stad ziet er eigenaardig uit, niet zoozeer, omdat zij zoo zonderling op drie heuvels gebouwd is, en hare wijken zoo ver uiteengespreid zijn, dat men van de eene hoogte naar de andere over wijde onbebouwde dalen uitzicht heeft; maar omdat het daar binnen zoo huiselijk is, in de nauwe straten tusschen de oude gebouwen; omdat er geene gaten geslagen zijn door de oude muren, die als de vestingen zijn, waar tusschen het oorspronkelijke karakter eener stad, hare schilderachtigheid en hare zelfstandigheid bewaard blijft.
Nuremberg, Toledo, Oxford, Brugge, Brunswijk en al die andere steden, die als Florence, Sienna, Venetië, hun voorvaderlijk karakter hebben bewaard, komen ons zoo gezellig, zoo vriendelijk voor, omdat huizen en straten, en kerken en pleinen er aan elkander gewoon zijn en bij elkander passen, als eeuwenoude kennissen, en omdat wij ons in dien genoeglijken kring spoedig op ons gemak en te huis gevoelen.
| |
| |
Ten halve der dertiende eeuw was Sienna bijna de gelijke van Florence in macht en kunstzin. Hare schilderschool ging aan die van Giotto vooraf en bracht van 1250 tot 1350 eene reeks zeer merkwaardige meesters voort. Duccio di Buoninsegna, Simone Martini, Lippo Memmi, Pietro en Ambruogio Lorenzetti behooren allen tot die eeuw.
Er is veel te zien in Sienna en wij zouden er maar éénen dag verblijven. Er viel geen tijd te verliezen.
Door eene reeks kronkelende straten spoedden wij ons vooreerst naar de hoofdkerk, Sienna's rechtmatigen trots. Zij werd gebouwd in het begin der XIIIe eeuw en voleindigd in 1264. De gevel, in het keurigste Italiaansch gothiek, is ongelukkiglijk niet naar het oorspronkelijk plan voltooid, de naalden zijner torentjes zijn afgeknot en door ontuig vervangen. Dit belet niet, dat het gezamentlijke wonderschoon is. Drie ingangdeuren met diepen en rijk omlijsten insprong, eene ronde glasroos, in vierkante lijst, boven de middeldeur, een driekant gevelveld als bekroning voor het middel, en twee andere voor de zijvakken; aan de buitenkanten twee zware torenvormige posten: ziedaar de bijzonderste kentrekken van den gevel. De hoofddeelen zijn in Italiaansche gothiek met ronden boog en kolommetjes met kapiteelen, die aan Grieksche gelijken; de twee zijdeuren en de vensteropeningen daarboven, evenals die der zijtorentjes, zijn spitsbogig; alles bijzonder smaakvol, met iets behaagzuchtigs in lijn en versiering.
De grond van den gevel is van rood marmer, maar zoodanig overdekt met borst- en standbeelden, met loofwerk en kolonnetten van wit marmer, dat er van den muur zooveel als niets meer te zien is. Tusschen den witten en rooden steen loopen nog zwarte banden, volgens de eigenaardige Toskaansche versiering.
| |
| |
Het inwendige der kerk is rijk, maar ziet er wat bont uit, en kan niet halen bij de binnenzijde van Pisa's domkerk, waaraan het nochtans gelijkt. In den middenbeuk staan twee zuilenrijen boven elkander, de onderste heeft ronde, de bovenste spitse bogen. De bogenlijsten van de onderste kolommen en de velden daar boven zijn beschilderd; eene rij pausenhoofden in gebakken steen, wit en goud gekleurd, loopt tusschen de eerste en de tweede verdieping. De muren en de kolommen in den grooten beuk zijn van onder tot boven doorstreept met wit en blauw marmer; het gewelf is blauw, met gouden sterren bezaaid, en met gekleurde ribben doorstreept; in het verschiet ziet men de binnenzijde van den koepel, met gulden beelden tusschen kolonnetten, en verder door nog, in de diepte van het hooge koor, ontwaart men de schilderingen van Beccafiumi. Er is kleur genoeg, kleur te veel in de kerk. Het is eene architectuur, die niet stilstaat, niet rustig is. Wat er nog toe bijdraagt, om dien indruk van wemeling te verhoogen, zijn de afschuwelijke apostelbeelden in Berninis stijl, die tegen dekolomm en vastgemaakt zijn en zich staan te draaien en te wringen, als wilden zij van hunne consoles afkomen om een galop op den vloer der Kathedraal te beginnen. Dit is niet de eenige verknoeiing, die de kerk heeft te lijden gehad; de onderste ramen in de zijmuren zijn dicht gemetseld, en daartegen heeft men op baldadige wijze zeventiendeeuwsche altaren geplakt.
Maar meer dan muren en kolommen trekt in de kerk van Sienna de vloer aan. Deze is eenig in zijne soort en een kunstwerk van de hoogste en eigenaardigste verdienste. De witte marmeren zerken zijn versierd met zwarte teekeningen, die men graffiti noemt. Men kapte in den steen de omtrekken uit en vulde de groeven met zwart stucco, zoodat het werk er uitziet als eene ‘gravure au trait’ op overgroote schaal.
| |
| |
De eerste graffiti, die ik zag, waren die, welke koningin Victoria op haar kasteel te Windsor in de Memorial Chapel ter eere van haren overleden gemaal liet vervaardigen. Ik was diep getroffen over dit eigenaardig versiersel, waarmede de wanden dier oprecht vorstelijke bidplaats overdekt waren, en dat er het schoonste pronkstuk van uitmaakte. Te Sienna zijn het niet de wanden, maar de vloer, die er mede bedekt is, en is het niet eene slotkapel, maar eene groote hoofdkerk die er vol van is. Hier zijn zij niet op last van eene treurende echtgenoot, door eenige vreemde kunstenaars gemaakt; maar het waren de inheemsche meesters, die eeuwen achter elkander werkten om hunne kerk op te smukken, en om hunnen naam onsterfelijk te maken door kunstgewrochten, die hunne stadgenooten immer voor oogen zouden hebben. Er is dan ook een rijkdom van vinding aan al die marmeren paneelen besteed, en eene verzameling van paneelen in dien steen geteekend, voldoende om een groot museum te vullen. Het is een beelden-cyclus, die als in een grootsche galerij den bezoeker laat overzien, hoe tien menschengeslachten het leven opvatten en weergaven. Er zijn in de wereld weinig gedenkteekens opgericht zoo aangrijpend en zoo volledig.
Het meestendeel der oude zerken zijn nu uit den grond genomen en vervangen door trouwe kopijen. De oorspronkelijke kan men in het kerkelijk museum bewaard vinden, een deel nog ligt in den vloer, overdekt met planken, die men gaarne oplicht, wanneer gij het verlangt. In den zijbeuk, waar wij inkwamen, langs zien wij de Sibyllen afgebeeld: Sibilla Cumana, cujus meminit Virgilius, Eclog. IV, zoo luidt het opschrift der eene; Sibilla persica, cujus meminit Nicanor, zegt de andere, en zoo verder.
In den kruisbeuk treffen wij dan zeven graffiti-medailjons | |
| |
aan: Infantia, een kind met een windmoleken in de hand; Pueritia, een jongen met een vogel; Adolescentia, een knaap met een boek; Juventus, een jongeling met een valk op de vuist; virilitas, een man in deftigen tabbard met een boek in de hand; Senectus, een grijsaard met stok en rozenkrans; Decrepitas, een afgeleefd mensch, op krukken naar het graf gaande.
Daarnevens in den kruisbeuk: Bataglia de Japhet contra Alboni: een groot paneel, uit één stuk, van het jaar 1400. Het is een brok uit het ware leven, een drama met homerische toestanden, krachtvol van vorm en beweging; de helden roepen elkander toe en bijten verwoed op de lippen. Een stap verder ziet men Absolon met zijn lang haar aan den boom hangen, een man doorsteekt hem, een troep volgt dezen krijger. Verder nog twintig andere tafereelen: Samson met het ezelsbeen tegen de Philistijnen vechtende, de geschiedenis van Judith, de Moord der onnoozele kinderen, enz. Het laatste doet aan Rubens' voorstelling van hetzelfde onderwerp denken, zooveel hartstochtelijkheid en beweging is er in het overgroote paneel. In eene zaal, op kolombogen gedragen, zit aan de eene zijde Herodes op zijnen troon, omringd door raadsheeren en soldaten. Vóór hem zijn zijne trawanten bezig met de kinderen te doorsteken; zij rukken de wichtjes uit de armen der moeders, heffen ze in de hoogte om ze te verbrijzelen tegen de steenen, of doorsteken ze in de armen der vrouwen. Deze weren zich wat zij kunnen, smeeken om ontferming, zoeken hun kroost te bewaren; maar vinden baat in smeeken noch in dreigen. Men toont ons nevens het altaar een fragment van Beccafiumi van 1531, dat nog uitstekend bewaard en oprecht merkwaardig is. In die jongere tijden vergenoegde men zich niet met eenvoudige lijnteekeningen, men maakte een soort mozaïek van de graffite, zoo | |
| |
als in deze tooneelen uit het oude testament het geval is.
Minstens twee honderd vijftig jaar lang, van Duccio (1300) tot Beccafiumi (1550), werkten hier de bijzonderste kunstenaars van Sienna, ieder het kenmerk van zijnen tijd op zijn werk stempelende: de oudste onderwerpen uit de heilige schrift ingetogen en eerbiedvol, de jongere historische tooneelen of zinnebeelden op ongekunstelde wijze voorstellende; allen met een klaar uitgesproken neiging om door hunnen breeden, waarheidslievenden trant in overeenstemming te blijven met de sobere hulpmiddelen, die hunne eigenaardige manier van uitvoering hun aan de hand deed.
Het is niet het eenige kunstwerk van hooge waarde, dat de kerk bezit. De bibliotheek der kathedraal, eene groote zaal in vorm van zijkapel uitmakende, is beschilderd met tien overgroote fresco's door Pinturicchio. Zij stellen tooneelen voor uit het leven van paus Pius II, beter gekend onder den naam van AEneas Sylvius, uit het geslacht der Piccolomini, en werden in 1505-1507 op bevel van den kardinaal Francesco Piccolomini, later paus onder den naam van Pius III, uitgevoerd.
Zij dagteekenen dus van de jaren, die onmiddelijk vallen vóór Rafaëls verhuizing naar Rome; men beweert, dat de goddelijke meester er de hand toe geleend hebbe, en dit zij dan waar of niet, zeker is het, dat geene andere schildering dichter tot de zijne nadert en geen meester evenveel geestverwantschap met hem toont als Pinturicchio in dit heerlijke werk. Jeugdige gestalten, gaande en staande vol bevalligen zwier, zich bewegende en groepeerende met natuurlijken smaak, en groote oppervlakten vullende zonder holten, noch overlading; een aangeboren idealism, dat hier iets meer gezochts heeft dan bij Rafaël, maar toch vrijblijft van wansmaak; statige achtergronden met de schilderachtige archi- | |
| |
tectuur, de groote vijftiende-eeuwers eigen; keurige omlijstingen, de loggie van het Vaticaan waardig: ziedaar de kenmerken dier fresco's.
En wat de waarde van het werk bijzonder verhoogt, is de uitstekende wijze, waarop het bewaard bleef, en het prachtig uitzicht, dat het aan de groote zaal geeft.
Nagenoeg zonder uitzondering zijn al de fresco's der gulden eeuw in Italië verdoofd. Warmte en vochtigheid, de vraatzuchtige tijd en zijne goede vrienden, de heeren en dames van bezem en borstel, hebben elkander geholpen om aan de verhevenste werken der grootste meesters hunnen glans te ontnemen. Grauw en mat ziet er nu uit, wat oorspronkelijk schitterend van kleur en helder van toon was. Met die jeugdige frischheid prijken nog, eenig onder duizenden, de muurschilderingen van Pinturicchio in de bibliotheek van Sienna's hoofdkerk.
In rijken kleurentooi komen de figuren, hier en daar met goud opgehoogd, klaar en scherp op den helderen grond uit. Zoo gezien, stralend van kleur, en stralend van vormenschoonheid krijgen de muurschilderingen een heel ander uitzicht en beteekenis. Het is een lust zich te bevinden te midden van die ideale natuur; de muren bestaan niet meer, men voelt zich overgevoerd naar de paleizen, de openbare pleinen en de prachtige zalen, waar de historische tooneelen gespeeld werden; men gevoelt zich verplaatst in de tegenwoordigheid van die groote mannen; men woont in de schilderij, en men leeft met de menschen, die er op afgebeeld zijn.
Een derde werk van groote beroemdheid bezit de hoofdkerk van Sienna in Duccio's Madonna. Van die schilderij verhalen de gelijktijdige kronijkschrijvers eene roerende geschiedenis. Toen zij den 9en Juni 1310 uit 's meesters werkplaats | |
| |
gehaald werd, om in de plaats eener oude Madonna gesteld te worden, die minder schoon, en vroom, en groot was, toen werden de winkels gesloten en de bisschop met de priesters en de kloosterorden vormden eenen feestelijken stoet, om het kunststuk, onder het spelen van trompetten, fluiten en trommels, te begeleiden. De raad en de beambten der stad, ja de geheele bevolking sloot zich bij den stoet aan en de bijzonderste burgers stapten met flambouwen nevens het tafereel. Onder het geluid der klokken ging men het kerkhof roud en trok dan met de nieuwe Madonna de kerk binnen. Den ganschen dag werd er gebeden en veel aalmoezen aan den arme uitgedeeld. Ook voor den kunstenaar was zijn gewrocht meer dan een levenloos paneel. ‘Heilige Moeder Gods,’ zoo schreef hij er op, ‘wees gij een bron van vrede voor Sienna, en wees het leven van Duccio, die u aldus schilderde.’
Het paneel was van beide zijden beschilderd; nu heeft men het doorgezaagd, en in elk der twee kapellen nevens het hoog altaar hangt eene der zijden.
Op den voorkant ziet men eene O.L.V. in den traditionneelen vorm van Cimabuë, aangeroepen door vele heiligen en engelen, wier hoofden op rechte lijnen, links en rechts, het paneel doorstrepen. Op zich zelve beschouwd, is elk heiligenfiguur schoon en edel, zonder veel uitdrukking, en vergenoegt zich met er heilig en eerbiedwaardig uit te zien.
De andere helft der schilderij bevat tooneelen uit Christus' leven, in donkeren toon op gulden grond. De handeling is reeds goed uitgedrukt en de schilder staat merkelijk hooger dan Cimabuë, zijn voorganger.
Van de hoofdkerk naar het stadhuis gaande, volgen wij een paar van de bijzonderste straten; onderwege treffen ons een aantal oude paleizen, die beter nog dan de schoone | |
| |
kerk bewijzen, wat er hier vroeger voor weelde en kunstzin heerschte.
Het oude paleis Piccolomini, tegenwoordig Nerucci, is geheel in Florentijnschen stijl en in hardsteen. Zoo ook het Piccolomini-paleis, dat nu voor gouvernements-hotel dient. Het Savarini-paleis is daarentegen nog geheel gothiek, zoo ook het Buonsignore-paleis, sierlijk in gebakken steen opgetrokken. Dat van Salimbeni is half gothiek en half renaissance. Al deze paleizen en een dozijn andere staan op korten afstand bij elkander, op sommige kruisstraten heeft men er rechts en links, voor en achter zich. De groote markt, piazza del Campo (of Vittorio Emmanuele) is er van omringd.
Nog een eigenaardige plaats is die groote markt. Zij is uitgehold als eene ondiepe kom en geheel met kareelsteenen bevloerd, waartusschen het gras welig opschiet. Wanneer men er opkomt, heeft men vóór zich het stadhuis, uit baksteen in gothieken trant opgetrokken, twee verdiepingen hoog, met gekanteelde tinnen en een hoogen toren in het midden. Het doet denken aan de halle van Ieperen, en heel de plaats roept de markt onzer oude West-Vlaandersche stad te binnen, behalve dat de vorm van den grond hier zoo eigenaardig is en de naburige paleizen er zooveel monumentaler uitzien.
Verscheiden zalen van het stadhuis zijn met fresco's van Sienneezen versierd. In die van den grooten raad treft vooral het portret van Guidorriccio Fogliani door Simone Martini (1328). De ridder is afgebeeld te paard in een zeer naief landschap, in grauwe kleur; hij doet zich voor als een standbeeld in schildering; hij en zijn paard zijn geheel met rijke be kleeding overdekt, die met goud en bonte verf verhoogd worden. Voor dien vroegen tijd is het een statig werk. In dezelfde zaal is eene O.L.V. met heiligen en engelen van | |
| |
denzelfden kunstenaar. De Madonna heeft de geijkte vormen van die eeuw, de heiligen zien er stijf uit; maar afzonderlijk beschouwd zijn het schoone beelden en verscheidene der engelen bidden goed. In de kapel bevindt zich de Dood en de Hemelvaart van Onze Lieve Vrouw door Taddeo Bartoli (1362-1422) stukken, die wél gevoeld en gegroepeerd zijn. De Hemelvaart van O.L.V. is op een eigenaardige wijze opgevat. In plaats van als elders de apostelen beneden in het ledige graf te laten kijken, en Maria in de hoogte te laten zweven, heeft de schilder Maria voorgesteld op haar bed liggende, terwijl Christus haar bij de handen oplicht om haar naar den hemel te voeren.
In de Sala di Balia zijn fresco's van Spinello Aretino uit de geschiedenis van paus Alexander III en keizer Frederik Barbarossa; de optocht van paus en kardinalen is zoo edel, dat Rafael er stof tot navolging in vond.
In de zaal ‘dei Nove’ zijn de lange muren beschilderd met fresco's van Ambrogio Lorenzetti, die ze in 1337-39 schilderde. Zinnebeeldig wordt er het goede en het slechte staatsbestuur op voorgesteld. Onder eene wijze regeering ziet men, hoe de boer op het veld en de stedeling in huis en straat rustig hun ambacht uitoefenen; onder het slechte gouvernement ziet men, hoe de soldaten de burgers met den stok slaan en de vrouwen schaken. De vrede was den kunstenaar het hoogste ideaal, wanbestuur en oorlog schenen hem onafscheidbare kwalen.
De hoofdkerk, met zoovele andere kerken nog, die door de stad verspreid liggen en even rijk aan kunst zijn; het stadhuis, geheel gevuld met werken van inheemsche meesters, leggen hier evenals te Florence getuigenis af van gehechtheid aan eigen grond bij de kunstenaars, van gehechtheid aan eigen kunst bij de burgers.
| |
| |
Gelukkig de steden, waar de zoo dikwijls bespotte ‘esprit de clocher’ woont: Zij hebben en bewaren hunne oorspronkelijkheid en zelfstandigheid; zij vormen een huisgezin, waar men elkander kent en lief heeft, waar de kinderen aan hunne moeder gehecht zijn en waar de moeder fier is over hare kinderen.
|
|