| |
| |
| |
XII. Pisa.
Hoofdkerk.
Den avond te voren hadden wij, bij het flauwe maanlicht, niets dan de groote lijnen der hoofdkerk van Pisa gezien; dien morgen waren wij er voorbij geloopen en hadden ons vergenoegd met eenen zijdelingschen blik op het gebouw. Wij wilden vooreerst en vooral het Campo Santo zien, waar wij zooveel van gehoord en gelezen hadden. Toen wij het doodenveld verlieten, stonden wij vlak voor de doopkapel en de groote kerk. De morgen was ten halve en eene vinnige zon deed de twee gebouwen in hunne marmeren bekleeding glansen en vonkelen. De battistero is een rond gebouw met kegelvormigen koepel bedekt, met booglijsten op de buitenwanden en eene gothische kolonnade rond het dak. Van binnen is hij sober, maar grootsch van versiering; vooral zijne doopvont, met bont ingelegde marmers en gebeitelde bloemen en lijsten in byzantijnschen trant, en zijn kansel van Niccolo Pisano, een meesterwerk der oudste Italiaansche beeldhouwkunst, zouden verdienen, dat wij er langer bij stilhielden.
Maar heerlijker nog is de hoofdkerk - il Duomo. De gevel is van een heel anderen stijl dan wat wij tot hiertoe gezien hadden; met heel andere uitwerksels dan de bouwtranten, die wij kenden; iets verrassends, dat men zich niet verklaart, maar dat men ook nooit vergeet. Hij bestaat uit | |
| |
vijf verdiepingen; de onderste is gevormd uit drie kerkdeuren en vier gesloten arcades; de tweede bestaat uit negentien geopende arcades, die de volle breedte van den gevel bekleeden; de derde verdieping bestaat uit negen arcades gelijk aan die der eerste verdieping, met vijf kolommen aan beide zijden, die kleiner en kleiner worden naar de buitenkanten, zoodat de laatste niets meer dan een kapiteel zonder schacht vertoont. Daarboven weer eene regelmatige kolonnade met acht bogen, en eindelijk eene vijfde verdieping, die de helling van het dak van den middenbeuk volgt en acht arcades heeft, die naar beide zijde afnemen. Gansch dit leger van kolommen is van wit marmer, en van wit marmer is de muur, die er achter staat; boven de kolommen is de gevel ingelegd met gekleurd marmer, boven de poorten prijken er bonte mozaïeken, op gouden grond. De drie bronzen deuren zijn geheel met half verheven beeldhouwwerk overdekt; de schachten der twee kolommen nevens de middelpoort zijn geheel gebeeldhouwd. Gebeeldhouwd zijn van onder tot boven de kapiteelen der kolommen, de ronde bogen der arcades, de kroonlijsten, die tusschen elke verdieping loopen en de uitgebekte boord, die langs de helling der daken henen loopt. Dat men zich in de keus der versiering van dezen gevel niet door een persoonlijke gril, maar door eene gewichtige omstandigheid liet leiden, is licht genoeg te begrijpen. Pisa, dat in dezelfde eeuw eenen machtigen zeehandel dreef, had, dicht en verre, gelegenheid om zich antieke marmeren kolommen aan te schaffen. In die fraai bewerkte en kostelijke bouwstof vond zij een gewenscht sieraad voor hare gebouwen, en de groote voorraad van oud marmer was van overwegenden invloed op den trant der nieuwe kerken.
Niet dat de gevel der Pisaansche kerk aan een antiek gebouw herinnert: eene gansche wereld ligt er tusschen. De | |
| |
gelukkige verhoudingen tusschen doel en middelen, de wijze bescheidenheid, die allen overvloed als overdaad beschouwde en harmonie zocht in soberheid, zijn dingen, die dezen bouwmeester zoo onbekend waren, alsof zij nooit bestaan hadden. Die kolommen dragen niets, het zijn sieraden, zij zijn te fijn voor dit overgroote gebouw, en toch is hun uitwerksel treffend. Bij gebrek aan klassieke begrippen had de kunstenaar het gevoel eener oorspronkelijke opsmukking, die door overvloed tot rijkdom wordt, en die door fijne onderdeelen een keurig geheel maakt. Zijn werk heeft de slanke tengerheid der middeleeuwsche vrouwen, die eene gedachte doen opkomen aan onstoffelijke schoonheid, en doen droomen van hooger en edeler dan stoffelijk genot. Bij den eersten oogslag is het vreemd en schijnen die opeengestapelde rijen van losstaande kolommen weinig geschikt om eenen gevel te vormen; al spoedig echter wordt men bekoord door de lichtheid en de keurigheid van die versiering, die wel wat grillig schijnt aangebracht; maar die dan toch bewijst, dat er heel gelukkige grillen in het brein van eenen bouwmeester kunnen ontspringen.
Wij hadden het geluk den gevel in volle zon te zien, en ik geloof, dat, om hem te leeren kennen en liefhebben, men hem zoo zien moet. Het blanke licht drong door elke boogopening achter de kolommen door, en deed hunne slanke schachten nog fijner schijnen; elk bloempje en blaadje der kwistige beeldhouwerij, kreeg leven door het spel van schaduw en licht; elk steentje der mozaïek deed blijde zijne kleur weerspiegelen en heel dit onmetelijke gevelvlak werd een tooverwerk van keurige bearbeiding, van rijke stof, van warme en harmonische tinten. De eveneens onvergetelijke indruk, dien ik een paar jaren te voren ontvangen had, toen ik in de morgenzon wandelde door de marmeren patios, de slanke | |
| |
kolonnades en de gebeeldhouwde zalen van het Alhambra te Grenade, kreeg ik hier weer. Het is eene zachte overweldiging van oog en hart, eene voldoening zonder inspanning, waar geene redeneering bij te pas komt, maar die ons doet voelen, zonder passer of meter te gebruiken, dat de kunstenaar eene gelukkige gedachte in een harmonischen vorm gegoten heeft: een kunstgenot, zooals alleen eene schoone natuur of een schoon gebouw het ten volle geven kan.
Het binnenste der kerk is het buitenste ten volle waardig. Ik was zoolang blijven hangen in het Campo Santo en voor den gevel, dat de beschikbare tijd fel gekrompen was. Ik had ongelijk, en voelde het al bij den eersten stap, dien ik in de kerk zette. Ik zou mij niet te ver willen wagen met iets te verzekeren, wat ik morgen misschien zal moeten tegenspreken; maar van al de kerken, die ik bezocht heb, en van al de mogelijke kerken zou ik er willen bijvoegen, is die van Pisa van binnen gezien, de schoonste, de gelukkigste van bouwtrant. Ik heb niet rondgezien naar wat zij bevat aan schilder- of beeldhouwwerk, ik heb geene bijzonderheden zelfs van den bouwstijl opgenomen, ik heb mij overmand gevoeld met eene schielijkheid en eene onweerstaanbaarheid, zooals het mij nog nimmer gebeard was. Ik heb mij neergezet, heb eens rondgewandeld, en ben dan weer gaan zitten, en ik heb genoten, zooals iemand genieten kan, die het ideaal, waar hij naar trachtte, zonder het te kennen, en dat voor hem zelfs als droombeeld niet was opgedaagd, op eens in volle wezenlijkheid voor zich ziet verrijzen.
Het is eenvoudig gelijk alles wat voldoet en bevredigt, gelijk alles wat harmonisch is. Aan weerszij van den grooten beuk eene rij korintische kolommen, die rondbogen schoren; daarboven eene open gaanderij, waarvan de bogen rusten op platte pilasters, en waarvan elke arcade door eene marmeren | |
| |
kolom in twee kleinere arkades verdeeld is. De onderste kolommen zijn van grijs marmer, en hunne bogen zijn met eenen witten marmeren boord afgezet. De wand daarboven is van blauw marmer met eenen witten vierkanten steen boven elke kolom. De kolommen der open gaanderij zijn ook grijs, maar de pilasters zijn gevormd uit marmerlagen, die beurtelings wit en blauw zijn. Boven de gaanderij is de wand wit, met blauwe banden doorstreept; in de kleine beuken is de lijst der arcades ook gevormd uit witten en blauwen steen, evenals de bogen der Moorsche kerk van Cordova. Het gewelf van den middelbeuk is bedekt met diep lijstwerk, waarin witte, gouden en blauwe versieringen aangebracht zijn; de hooge koepel op de doorsnijding der beuken is met schilderingen overdekt, en in de diepte van het hooge koor ontwaart men een onmetelijk mozaïek, voorstellende Christus, Johannes en Maria, die heel de schelp boven het altaar inneemt. Het is alles regelmatig, in eenen gemengden stijl, die hoofdzakelijk Romaansch is, maar waarin zich vreemdsoortige bestanddeelen mengen, zooals de Grieksche kolommen en het spitsbogig gewelf, dat den koepel draagt. En dan met het noordelijk Romaansch heeft dit het groote verschil, dat het in marmer is, en in bont marmer, en dat het er niet dompig, log en benauwd uitziet, maar dat lucht en licht overal doorspelen, dat de colonnades slank zijn, de openingen ruim, dat men vrij ademt, goed ziet, gemakkelijk zich beweegt.
In de Gothieke kerken, hoe bewonderenswaardig zij ook mogen zijn, gevoelt men zich niet te huis. Het zijn dan ook geene huizen voor menschen: het bovennatuurlijke, groote en geheimzinnige verplettert er u in. De renaissance-kerken, daar waar zij eenige noemenswaardige verdiensten hebben, zijn te veel opgesmukt, ernst ontbreekt hun, verstrooiing, eer dan aandacht, wordt opgewekt door hun bouwtranten versiering.
| |
| |
De kerk van Pisa vereenigt het statige, dat past aan godsdienstige plechtigheden en dat van den Roomschen eeredienst onafscheidbaar is, met de schoonheid en bruikbaarheid, die past en noodzakelijk is aan eene menschenwoning. De onderste rij bogen is met hare groote kolommen stevig en ernstig, de gaanderij met hare dubbele boogramen is sierlijk zonder verwijfdheid, de versiering en het kleurenspel, ontstaande uit het gebruik van wit en blauw marmer, doet goed aan de oogen zonder in eenige overdaad te vervallen. De groote en hooge beuk verheft het hart, het kleurige gulden gewelf geeft den indruk van rijkdom, en de groote gulden mozaïek in den achtergrond geeft er den gewenschten toets van geheimzinnigheid bij. En dan, er is zooveel licht in de kerk, en het speelt zoo gelukkig door en tusschen de openingen, er is zooveel harmonie in het geheel, dat men zich getroffen en bevredigd gevoelt, nog vóór men die gewaarwording ontleedt. Voor den gevel voelde men zich zachtjes aangetrokken en werd men slechts na langer bezichtiging geboeid, binnen in den tempel is men van eerst af overmeesterd. De heldere en gelukkige gedachte van den bouwmeester heldert uw gemoed op en maakt u gelukkig, zonder dat gij er u zelve rekenschap van geven kunt, en meer dan gij aan anderen zoudt kunnen mededeelen.
De scheeve toren, aan het hoofdeinde der kerk geplaatst heeft insgelijks de kolommenversiering van den voorgevel. Hij trekt de aandacht door de veelbesproken zonderlingheid, die hij vertoont, maar laat u als kunstwerk volslagen koud. Wij wandelden nog eenige oogenblikken op het eenzame plein met zijne wonderwerken; de eenige menschen, die wij er aantroffen, waren groepjes bedelaars, vrouwen met blinde mans of mans met blinde vrouwen, en moeders met kleine kinderen, die u zoeken te bewegen met het eeuwige: Ha
| |
| |
fame, il poverino. Muore di fame! Sterven van honger in dit klimaat: er is Italiaansche verbeelding noodig om dit referein te vinden; het stuit in den beginne; maar men gewent er zich aan en weldra vindt men, dat het eenen stempel van echtheid geeft aan een Italiaansch stadsgezicht, en dat het er bij behoort als spinnewebben bij ouden wijn.
Een andere kenmerkende groep ging ons nog voorbij, eene schaar leden van een broederschap tot begraving der dooden, in zwarte domino's gehuld, met puntige kappen, die hoofd en aangezicht verbergen, en waarin geene andere opening is dan een paar holen voor de oogen.
De Italianen geven aan de begrafenis eene plechtigheid, die onze lijkstoeten missen. De mannen met hunne cagoelen te Pisa, herinnerden er ons aan, dat wij te Turijn in eene kerk een doodendienst bijwoonden van een meisje, dat deel maakte van een broederschap, en begraven werd door hare medezusters, in een soort van nonnenhabijt gekleed en lijkzangen rond de baar zingende. Te Rome zagen wij eene lange processie capucijners eenen doode ten grave vergezellen. In het land van onbezorgd leven wil men den dood te baat nemen om op den geest der overblijvenden eenen heilzamen indruk teweeg te brengen. De schilder van het Campo Santo deed het op diep treffende en schokkende wijze, de begrafenisstoeten ontroeren minder, maar laten den toeschouwer echter niet koud. In het Noorden worden wij door het leven en zijne wederwaardigheden ernstig genoeg gestemd en hebben de gelegenheid van het afsterven onzer medemenschen niet noodig, om ons te herinneren, dat alle vreugde en genot op aarde vergankelijk is. Wij voelen derhalve ook geene behoefte aan het tooneelmatig vertoon, dat de zuidelijke begrafenissen kenmerkt.
|
|