| |
| |
| |
VI. Milanen.
De Veteranen uit den bevrijdingsoorlog. De Domkerk. De Victor-Emmanuël Gallerij. Het Kunstleven. Politieke Toestanden.
Het was op eenen zondag morgen, dat wij door een vruchtbaar, maar onbeduidend landschap van Turijn naar Milanen reden. Onderwege kwamen er vier mannen, gezet van gestalte en van jaren, onzen wagen binnen. Drie ervan zagen er uit als welstellende ambachtslieden, de vierde had het uitzicht van eenen dorpsrentenier, en werd met een soort van gemeenzamen eerbied door zijne reisgenooten behandeld. Een dezer laatste droeg een langen stok in eene gele hoos van toile cirée gewikkeld, blijkbaar eene opgerolde banier. Waarschijnlijk dus de afvaardiging van eene maatschappij, die aan een feest ging deelnemen. En inderdaad, daar kwamen op een gegeven oogenblik de zijden strikjes met een zilveren plaatje te voorschijn, een briefje met spelden werd uit den giletzak gehaald en nu begon het onderling versieren der omslagen van den rok. De handen waren zwaar, de kneukels stram en het juffrouwenwerk liep niet zonder hijgende inspanning en bedorven spelden af. Na de strikjes kwam de beurt aan de medailles en kruisjes; de dikke rentenier had er vier vast te speten en moest geholpen worden door den jongste van het gezelschap. Wij naderden Novara; de gele hoos werd | |
| |
van de banier afgedaan, en deze vertoonde haar blauw en rood zijden doek. Nog een oogenblik en de trein hield stil voor een klein station, waarvan de stoep wemelde van officieren en burgerlijke overheden in uniform, van heeren in zwarten rok en witten das, en van lakeien in groot ornaat. Twee dezer laatste kwamen aan den trein, en hielpen onze gezellen uit den wagen; een nationaal aria werd gespeeld, het vaandel ontrold, en op het doek konden wij nu de woorden lezen ‘Veterani di 1848-1849 - Cirié’. Wij vroegen uitlegging aan eenen onzer vier wagenmakkers, en hij vertelde ons, dat het dien dag dertig jaar geleden was, dat de veldslag van Novara geleverd was, en dat die verjaring plechtig ging gevierd worden door de overgebleven strijders. Zij waren de afgevaardigden
van Cirié, een stadje gelegen tusschen Turijn en Milanen; de
heer met de vier ordeteekens was niet minder dan een colonel. Het was niet zonder ontzag, dat dit woord werd uitgesproken door den ouden wapenmakker.
Het tooneeltje van die deputatie met haar vaandel en hare eereteekens, dat ten onzent, in het land van belofte der maatschappijen met banieren en medailles, heel nuchter en kleinsteedsch zou geschenen hebben, herinnerde ons te goeder ure, dat het tegenwoordig Italië, wat het ook voor gebrekkelijks en onverstandigs in zijne politieke toestanden moge vertoonen, toch door een edel gevoel en door eenen heldhaftigen geest werd, wat het is: een onafhankelijk land, een eigen vaderland voor zijne kinderen. Toen de mannen, die daar van onzen trein stapten, dertig jaar geleden tegen Oostenrijk vochten, was het een edelmoedige waanzin, die hen naar de wapens deed grijpen. Een oogenblik overweging hadde hen duidelijk doen zien, dat zij de nederlaag moesten lijden. Bij die overweging bleven zij niet stilstaan, zij gingen vooruit en daarheen, waar hen het besef van recht en plicht riep. Hun | |
| |
klein vaderland, Piëmont, was vrij, maar het groote vaderland, Italië, was verdrukt, en hun leven zetten die heldhaftige dwazen op het spel om hunne broeders onafhankelijk te maken. In woorden gezegd en op vaderlandsche herinneringsfeesten uitgegalmd, klinkt dit alles wat hol, maar wanneer men zich te binnen brengt, dat er vóór en na Novara, van Savooien tot Sicilië, jaren en jaren gevangenis en ballingschap geleden werd, dat men er fortuin en leven ten beste gaf, dan krijgen die groote woorden een nog grootere beteekenis, en dan voelt men eerbied voor het land, dat zijn wording te danken heeft aan een zoo edel gevoel, door zoovele daden van opoffering gestaafd.
Het was kort na den middag, toen wij te Milanen aankwamen, wij stapten af dicht tegen de beroemde hoofdkerk. Daarheen wendden wij het eerst onze stappen. Van binnen gezien maakt zij eenen geweldigen indruk van grootheid. De middenbeuk is ongemeen breed, de dubbele zijbeuken buitengewoon hoog. Het licht valt er in door smalle vensters in den buitenmuur, en door kleine openingen in de wanden van den middenbeuk en van den eersten zijbeuk, die hooger is dan de tweede. De kolommen zijn ontzaglijk dik en hebben een krans van beelden in plaats van kornissen. Op het welfsel is loofwerk geschilderd, dat uitgehold beeldhouwwerk nabootst. De beelden op de kolommen zijn eene vérgezochte versiering en laten, op zich zelven beschouwd, nog al te wenschen over, de beschildering van het gewelfsel is een kinderachtig oogenbedrog, de moderne glasramen in den voorgevel en in de onmetelijke vensters achter het hooge altaar zijn zoo wansmakelijk als dergelijk kunstfabrikaat het zijn kan. Er zijn dus wanklanken in het grootsche geheel, en toch is de gezamentlijke indruk aangrijpender en meer voldoende dan die van het lang en wijd beroemde uiterlijke der kerk.
| |
| |
Wie heeft niet gehoord van die marmeren kerk, uitgesneden als een kantwerk van den grond tot het dak, op elken uitsprong bezet met een leger van standbeelden, die men niet juist schijnt te kunnen tellen, maar wier getal ongeveer twee duizend bedraagt? Wie heeft niet de beschrijving gelezen van het tooverachtig zicht, dat die blanke marmeren bevolking, op die blanke marmeren spitsen, tegen die marmeren muren oplevert, bij eenen helderen nacht in het manelicht? Er was geen maneschijn, toen wij te Milanen verbleven, en wij hebben de kerk dus in het zonnelicht moeten beoordeelen; wij zwijgen van hetgeen zij zijn kan in het bleeke gestraal der koningin van de nacht, maar kunnen getuigen, dat zij ons in den dag zeer bepaald tegenviel. Kantwerk is dikwijls een heel schoon en altijd een zeer kostelijk product, maar men mag er toch geen misbruik van maken; op de donzige schouders eener bevallige dame bekoort het den blik en doet den geest droomen; op de zware of knokkelige schouders van eenen heer zou het lach en ergernis wekken; een kanten jabot deed goed op het zijden vest van een markies der XVIIIe eeuw, op het harnas van eenen middeleeuwschen ridder zou hij misstaan. Zoo duldt men ook gebeitelden kant op den gevel eener gothische kerk, of op de voorzijde van een praalgraf, maar elk gebouw en elke zijde van een gebouw leent zich niet tot zulk sieraad.
Een muur, zelfs van eene gothische kerk, moet zich niet schamen gemetseld te zijn, en een pijler is tot dragen of steunen gebouwd; de bouwkunst moet niet schitteren in de eerste plaats met snij- of drijfwerk, maar wel met harmonische lijnen en gelukkkig samenwerkende onderdeelen van een wel geordend geheel. Harmonie van lijnen, samenwerking tot eenen gezamentlijken indruk ontbreken volslagen aan de kerk van Milanen. Vijf vierkante, sterk vooruitspringende freiten | |
| |
in den voorgevel, die in spitse torentjes tot boven het dak rijzen, meerdere nog in de zijportalen en in de zijgevels, maken het algemeen uitzicht overdreven bewogen met hoekige uitsprongen. Daar de voorgevel geene torens heeft, en geweldig hoog en breed is, ontbreekt hem de slanke evenredigheid en de zelfstandige schoonheid van het Gothieke kerkportaal; hij is hier een voorhang, die alle vijf de beuken afsluit en wien alle freiten en versiersels zijne logheid niet ontnemen kunnen. En zoo ook schijnt de gansche kerk eenen enkelen blok te maken, die wel op de oppervlakte bewerkt is, maar die de duidelijke verdeeling in hoofd- en zijbeuken en het doorzicht van de schoone bogen mist, welke zooveel lichtheid en luchtigheid geven aan het noordelijk Gothiek.
De kerk van Milanen werd begonnen in 1386 eene eeuw na den bloeitijd der Gothieke kunst. Zij werd gebouwd, toen het uur der ontaarding van dien bouwtrant geslagen had; zij is in spitsbogigen stijl, maar die stijl is hier verrekeld en gehoorzaamt niet aan de wetten, die in de gewesten, waar hij inheemsch was, een gebouw uit den grond deden opgroeien, met den vorm, de verhouding en de dracht, die aan zijne levensbehoeften beantwoordde, zooals een gezonde plant, die zijn eigen stam en tak en blad en bloem uit de aarde medebrengt.
Verder in het Zuiden zullen wij een vrank uitgesproken Italiaansch Gothiek ontmoeten, en daar zullen wij het kunnen bewonderen als eenen stijl, die gehoorzaamt aan eigen natuur, die zich ontwikkeld heeft in de lucht, waarin hij oprijst; die wortelt in den grond, waarop hij staat; die zonder verrekelen of verkreupelen zijn eigen leven leeft. Hier is verbastering en gekunsteldheid overheerschend.
De standbeelden zijn hier geen middel om te versieren; maar worden voor zich zelven gemaakt als pronkstukken, die | |
| |
het oog trekken en afleiden; de hooge uitgehouwen gaanderijen, die den middelsten en den laagsten beuk omringen, zijn meer dan een boord en een sieraad, het zijn uitgesneden muren, te licht om iets af te sluiten, te hoog om iets te versieren; de fijn bewerkte naalden, die tallen kant boven gevel en dak uitsteken, zijn blijkbaar gemaakt en opgehoogd, niet om den bouw te stijven, maar om beelden te dragen; zij zijn dan ook veel te lang en veel te dun om op genietbare wijze de zware massa der kerk te versieren.
Zoo is ook de hooge naald, die op den lagen stomptoren steekt, niet geëvenredigd aan het overige van het gebouw. Heel die toren is een samenweefsel van mameren beeldhouwwerk, gelijk ook de spitsen op de schoorbogen, gansch het gebouw rond, saamgevlochten zijn uit nissen, pilaartjes en beelden. Al die sieraden zijn geleend en aangebracht, gehaald men weet niet van waar.
Wij zagen de overdadig opgesmukte kerk eerst bij regen-achtig weer; dan vooral treft die uitstalling van beeldhouw-werk door hare overdrijving; de heiligen schijnen koû te hebben in den steenen kant, geen kleedsel voor zulk een klimaat. Later zagen wij ze bijzonnig weer terug; dan begrijpt men beter dit paradeleger van beelden, die pralerij van kantwerk. Tegen den blauwen hemel stalt dan de be-haagzuchtige kerk met gerechtigde fierheid haren blanken marmeren rijkdom uit; den heiligen daarboven schijnt de koesterende zonneschijn goed te doen, en wij die op de aarde leven, hebben er pret in, het zonneken zoo vriendelijk te zien spelen door loof en krulwerk, door de slanke spitsen en de ranke bogen. Men geniet de harmonie der kleuren, de keurigheid der bijzonderheden; maar de indruk van het geheel als bouwwerk blijft ook dan even onbevredigend.
Vóór de kerk heeft men een groot plein ingeruimd, zoodat | |
| |
men den voorgevel op goeden afstand ziet; rechts, als men voor de kerk staat, ligt het koninklijk paleis; links heeft men in 1865 de Victor-Emanuel-Galerij geopend. Die galerij, het schoonste der moderne gebouwen, welke Italië kan aanwijzen, is, wat men ten onzent placht te noemen eene ‘glazen straat,’te Parijs een ‘passage,’ de schoonste zijner soort in gansch Europa. Zij heeft den vorm van een kruis met vier gelijke armen en loopt van de Piazza del Duomo naar de Piazza della Scala, van de kerk naar het theater, tusschen de twee meest bezochte punten der stad. Ziedaar een vereischte, dat aan vele passages, ook aan de Parijsche ontbreekt, Zij is daarbij hoog als die van Brussel en Berlijn, en veel breeder dan deze beide, zoodat men er zich niet in den naumen en doffen dampkring beweegt, welke die gebouwen elders zoo onaangenaain maakt. Men wandelt er voor zijn pleizier in, en van 's morgens tot 's avonds heerscht er dan ook een leven en eene drukte van belang. Buiten die stoffelijke voordeelen heeft de galerij er nog wel andere. Haar voorgevel, in den vorm van eenen reusachtigen triomfboog opgevat, is bijzonder merkwaardig; hare inwendige versiering is even rijk als smaakvol. Gebeeldhouwde sieraden, waarvan de motieven telkens met elkander verschillen, loopen de gansche lengte door; zestien standbeelden van beroemde Italianen versieren het benedendeel van den middenkoepel, en in zijn welfsel zijn de werelddeelen in welgelukte, allgorische fresco-schilderngen afgebeeld. Getuigt het gebouw van kunst, de magazijnen, koffiehuizen en restaurants, welke het bevat, getuigen van weelde en bloei.
Bij het uitgaan der galerij op de Piazza della Scala treft men het gedenkteeken van Leonardo da Vinci aan, een werk, dat in schoonheid beneden de soortgelijke gedenkteekens van Berlijn en Munchen blijft, maar toch het best gelukte | |
| |
is van hetgeen de beeldhouwkunst in het jonge Italië voortbracht.
En meer algemeen gesproken, Milanen is de stad, waar het moderne leven, het opgewektste is; waar de stoffelijke voorspoed en de verstandelijke ontwikkeling het duidelijkst te bemerken zijn, en waar de bedrijvigheid op het gebied van kunst en letteren, de talrijkste en smakelijkste vruchten afwerpt. Terwijl gansch Italië door de wandeling in de museums en het genot der meesterstukken gestremd wordt door een leger van werktuigelijke kopisten, die hun dagelijksch broodje verdienen met, jaar in jaar uit, eene zelfde schilderij na te maken, zoekt men hier naar nieuwe wegen en naar oorspronkelijkheid. Er is, wel is waar, meer goede wil dan hoog talent, maar de harten kloppen er warm, de geesten zijn er helder, en los de tongen.
Wij brachten eenen avond door in eenen club, waar de uitgever van den Pungolo ons had binnengeleid, en werden aan eenige schilders, beeldhouwers en letterkundigen voorgesteld. Verscheidene hunner waren te Brussel en te Antwerpen geweest, kenden onze beste levende meesters persoonlijk, en hadden onze oude schilders leeren waardeeren, iets wat in Italië eene zeldzaamheid is. De meeste hunner spraken vloeiend Fransch en waren veelzijdig ontwikkelde menschen. Het genot der vrijwording van het Oostenrijksche juk werd bij allen nog levendig gevoeld, alhoewel het sedert twintig jaar een voldongen feit is. Al die menschen hebben in hunnen jongen tijd onder eene vreemde heerschappij gestaan, die zij haatten en verachtten uit ganscher harte. In hunne straten hebben zij de vreemde soldaten zien slenteren; in hunne openbare gebouwen hebben zij de vreemde ambtenaren weten zetelen; zij hebben moeten gehoorzamen en lasten betalen aan vreemde meesters. De wrevel en de wrok heeft hun | |
| |
en hunne vaders eene halve eeuw lang de borst doen zwellen, maar ook het hart hooger doen dragen. Openlijken strijd konden zij met den overheerscher niet aangaan, maar den strijd van alle dagen en alle uren streden zij. Waar een Oostenrijker zich vertoonde, bleef hij alleen: niemand sprak met hem, noch wilde nevens hem zitten, en liever liet men de schouwburgen ledig, dan er met vreemde officieren samen te zijn. Dit gaf ernst aan het levenslustige volk, zij leerden op de wereld iets hooger schatten dan brood en schouwspelen, en dit was hun de beste opleiding tot verheffing van het hart en veredeling van den geest. In Rome, Napels en Florence was het alleen het meer ontwikkelde deel der bevolking, dat samenzwoer tegen het inlandsch wanbestuur; te Milanen was iedereen in opstand tegen den vreemden verdrukker. De stap van den soldaat in hunne straten was hun een trap op het hart en de klank er van tuitte in hun oor als het geluid van eenen kaakslag.
Er werd nog meer over politiek gesproken. Terwijl wij in den vooravond aan het middagmalen waren, hadden wij, des zondags, eensklaps een hevig geschuifel en rumoer gehoord; wij vroegen, wat het beduidde, en de cameriere deelde ons mede, dat het een optocht was, die voorbij trok en dat eene republikeinsche maatschappij door de toeschouwers uitgefloten werd. Den volgenden dag lazen wij in de dagbladen, dat er den vorigen avond eene botsing had plaats gehad tusschen die maatschappij en de troepen, dat er stok- en sabelslagen gewisseld waren en een twintigtal aanhoudingen hadden plaats gegrepen. De oorzaak der onlusten was dat de questore(burgemeester) van Milanen, vernomen hebbende, dat de Fratellanza Republicana met haar rood vaandel en hare republikeinsche kenteekens zou deelnemen aan eenen feestelijken stoet, gevormd ter herdenking van den strijd der Cinque Giornate, (de | |
| |
verjaging der Oostenrijkers in 1848) het ontplooien in den stoet van republikeinsche banieren verboden had. De Fratellanza had zich om dit verbod niet bekreund, en, toen zij voorbij eene kaserne kwam, werd haar haar vaandel ontnomen door de gewapende macht, iets wat niet zonder bloedende koppen ging. Ik sprak des anderen daags over dit standje met de heeren, die ik ontmoette. Het had volgens hen niets te beduiden. De Republikeinen hebben geen noemenswaardige macht aan getal noch invloed, en men zou hun even goed hun spelletje kunnen laten spelen hebben. Voor de tusschenkomst der katholieken waren zij even weinig bevreesd; de Lombardische geestelijkheid was Italiaanschgezind, verzekerden zij, en moest daar of elders eene politieke katholieke partij tot stand komen, zij zou voor langen tijd niet in staat zijn om tot tegenwicht der liberalen te dienen en om meer eenheid en samenhang aan dezer gezindheid te geven.
|
|