Surinaamsche mengelpoëzy(1804)–Paul François Roos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 300] [p. 300] Lierzang De groote taak is afgeweeven: Natuur krygt haare rechten weêr; Ons moederland is aan 't herleeven; Men bied aan vryheid hulde en eer. Bedaardheid, braave burgers! vrinden! Weet groote zaaken uit te vinden; Zy schenkt een rype en eedle vrucht Aan hen, die, in de wingewesten, Den voorsmaak op haar zoetheid vesten; Bedaardheid maakt een volk geducht. [pagina 301] [p. 301] Bedaardheid in der burgren kringen Behaagt den vadren van ons land, Die, in hun raadsvergaderingen, Reeds zorgen voor den welvaartstand, En die, op 't spoor der vaderlanders, De nieuwe ontrolde vryheidsstanders Beschermen zullen met hun bloed; Indien 't een vyand durfde waagen, Ons nadrend heillot te belaagen, Bedaardheid geeft den burger moed. Welaan dan, burgers! lotgenooten! Geleid elkaêr ter eendragtsry; Geen burger dient hier uitgesloten, Ofschoon hy anders denkt dan wy: Bedaardheid zal zyn voorig dwaalen, Door nieuwontloken vryheidsstraalen, Doen zien, wanneer hy 't moederland, Gelyk weleer, in heil ziet bloeijen, De slaauwe zeemagt aan ziet groeijen, En Belgen vind aan Bato's strand. [pagina 302] [p. 302] 'k Zie reeds van verr', met fiere schreden, In Suriname's vruchtbaar oord, Bataafsche vrienden binnentreeden, Met tyding, die aan elk bekoort! Dan word door Christnen aan de Jooden De hand van burger aangeboden; Ja! Israël, te lang gebukt, Word eindlyk door gelykheidswetten, Die perk aan zyn vernedring zetten, Als broeder aan het hart gedrukt. Snel ras, snel ras, op myne bede, Naar ons zo dierbaar vaderland, ô Langgewenschte, ô lieve vrede! 'k Ruk dan de cyther van den wand, En tokkel hier, in 't verre westen, Gelyk Vereul aan Amstels vesten, Bewondrend' deezen ommekeer; 'k Zal dan met vrye burgers juigchen, My, dankend', voor God nederbuigen, En zingen Frank en Belg ter eer'. Vorige Volgende