Surinaamsche mengelpoëzy(1804)–Paul François Roos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 234] [p. 234] Ter derde verjaaringe van het genootschap, de Surinaamsche Lettervrienden, in 't jaar 1788. Dat elk van ons, die zucht tot wetenschappen voed, Die schranderheid bemint en dichtkunst hulde doet, Die nuttig tracht te zyn in 's waerelds maatschappye, Met my, dit avonduur, al juigchend ga ter rye: Hy zegen' 't oogenblik waarin dees letterschaar' Haar' opbouw overbrengt in 't vak van 't vierde jaar! ô Opbouw van deez' kring, zo dierbaar en zo heuglyk! Uw stichting is en blyft altoos voor ons geneuglyk: Ja, uw geboortestond blaast myne zangerin, Dien tyd herroepende, een geheiligd dichtvuur in. [pagina 235] [p. 235] Myn doffe lier slaat schelle toonen In deeze ry van wysheidszoonen; Myn tong vermeld de vreugd van 't hart; 'k Gevoel myn borst van blydschap zwellen, My tot verrukking overhellen, Daar yver uw verwoesting tart. De loop des tyds weet kleine zaaken, Door vlyt en oefning, groot te maaken: Getuige zy dit letterkoor, Waarin ervaren stervelingen Staâg naar verheevner kunsten dingen: Zyn naam streeft reeds Europa door. Vereul, Van Hasfelt, kunstmecenen, Die 't lot des Bataviers beweenen, Zyn leden deezer maatschappy; Gy, braave Titsing, die 's lands zoonen Tot dwingers vormt van dwinglands troonen! Draagt ook dien naam aan 't kielryk Y. [pagina 236] [p. 236] Daarop mag dit genootschap boogen, Daardoor ontvonkt ons dichtvermogen, Dat streelt, dat kittelt, ons verstand; Dat weet onze eerzucht op te leiden, Om onze werken uit te breiden, Tot heil van west en vaderland. Kunstminnaars! 'k zie, uit uwe trekken, Dat deeze taal uw' lust kan wekken; Uw vingers tokklen, daar ik zing: Komt, treedt dan in der muzen perken, En trachten wy steeds saam' te werken Tot roem van deezen letterkring. Vorige Volgende