| |
XIX
‘We doen het toch maar niet,’ zei Gijs mistroostig. ‘Hugo heeft het me helemaal voorgerekend en ik moet eerlijk zeggen, hij heeft me overtuigd. Het was toch te theoretisch.’
In een reeks zwart-wit tekeningen aan de muren trok het lijden en het leed van heel de wereld, heel de mensheid samen tot zwarte knoedels, zwarte vuisten, zwarte knokkels, heksenketels.
‘Ik ben nu eenmaal waanzinnig theoretisch. Mijn vader ook. Die is werkelijk waanzinnig theoretisch. Het is verdomd jammer, ik had er verdomd graag miljoenair mee willen worden.’
Een man kloste binnen, legde kwaad een map met tekeningen op de toonbank.
‘Elke theorie is eigenlijk een verburgerlijking,’ zei Gijs. ‘Dag Walter.’ ‘Ik zei tegen die vrouw,’ zei Walter kwaad, ‘dan moet u mijn niet tegenspreken. Als u laten we zeggen twee drie maanden weggaat en u doet al die deuren dicht en die verf is nog nat, allicht dat dat dan af gaat bladderen. Nou zegt die vrouw tegen mijn, die verf deugt niet en ik dacht dat jij een vakman was. Ik zeg, ik ben een vakman, maar als u die deuren dicht doet en u gaat dan weg, dan trekt dat vocht in dat hout. Ik zeg tegen die vrouw, als u die deuren laten we maar zeggen had opengelaten of alleen maar even op een kier had laten staan dan was dat vocht niet in dat hout gaan trekken. Nou zegt die vrouw laten we maar zeggen daar kan ik niet meer wonen en nou moet ik morgen beginnen om al die rommel en dat hele huis opnieuw te doen -’
| |
| |
Hij vertrok, zijn map en een lucht van bleekwater achterlatend.
‘Walter Bakster,’ zei Gijs, ‘ik vind hem wel aardig goed, eerlijk gezegd. Gabriel vindt hem goed, omdat hij zulke mooie blauwe ogen heeft. Gabriel vindt dat je eigenlijk geen goeie schilder kunt zijn als je geen blauwe ogen hebt.’
‘Wat bedoelde je daarmee, dat elke theorie een verburgerlijking is?’
‘Een theorie is een verburgerlijking, omdat hij een beperking oplegt. Een theorie is een begrenzing en een begrenzing is altijd een beperking.’
‘Maar wat bedoel je met verburgerlijking?’
‘Een beperking,’ zei Gijs prompt.
‘Maar een verburgerlijking is toch wel een heel speciale beperking.’
‘Dat accepteer ik niet,’ zei Gijs.
Chagrijnig staarde hij door de winkelruit.
‘Op het café beneden stond vandaag weer: wegens ziekte gesloten. Dat betekent dat ze elkaar vannacht weer beurs geslagen hebben. Weet je dat Jan Hendrik nu die grote prijs gekregen heeft?’
In stilte was de prijs voor onontdekt talent verdeeld tussen Jan Hendrik Strovinck en een of andere ranzige portrettist van wie de mond gesnoerd moest worden, en Gabriel, vol van een nieuw Pieczuro-plan, liet het Pieczuro-plan, met zoveel hartstocht opgezet, ontzield in duigen vallen, hier is het geld, Jan Hendrik, en je gaat je gang maar!
Zijn nieuwe plan was een esthetisch plan!
Jan Hendrik ging zijn gang, niet naar Amerika, maar kocht een saaie auto waarmee hij nu in matig tempo toerde op het platteland.
‘Dat vind ik wel zo lullig, dat hij alleen maar een auto koopt,’ zei Gijs. ‘Niet eens een sportauto!’
De Vrouw in het Vizier spande geen grootscherm voor die prijs in stereokleuren op poli-dimensionale muziek. De blijde gebeurtenis vond zijn plaats in een onvruchtbaar achterhoekje, geen pasfotootje zelfs van het ontdekte genie.
‘Ze hadden geloof ik ook moeilijkheden met de loterijwet, daarom moest het zo stil mogelijk.’
‘Ha lul!’ riep Freekje vrolijk in het krot.
‘Mijn moeder heeft geprobeerd om er “hallo” van te maken, maar je kunt toch al weer duidelijk horen dat hij lul zegt, vind je niet?’
‘Hij is in Brabant wat dikker en wat kleuriger geworden,’ zei Peter.
In de alcoof rommelde Linde piepend. Ook zij was dikker en wat kleuriger geworden.
| |
| |
Eugenietje scharrelde stilletjes rommelend in de keuken van het krot.
‘Dus ze krijgen er niet eens een beetje publiciteit van?’ zei Peter, nog steeds verbaasd.
‘Dat willen ze nu juist niet meer. Gabriel heeft een theorie, dat als je op een bepaald punt bent aangekomen, publiciteit je alleen nog maar kan schaden. Ik begin me nu ontzettend zenuwachtig te maken over die tentoonstelling die ik over zes maanden af moet hebben. Ik heb waanzinnig veel ideeën, maar ik heb er eigenlijk nog niets aan gedaan. Het is zo toch geen erg productief jaar geweest,’ peinsde hij.
‘Hoe vindt Eugenietje het om terug te zijn?’
‘Ze is blij dat ze uit Brabant weg is, dat in elk geval.’
‘En weet je wat er gebeurt als je entree gaat heffen?’ provoceerde Hilde haar bezoekers. ‘Weet je wat er gebeurde toen we voor Bosweghers één gulden, moet je nagaan, één gulden lieten betalen?’
Geen mens waagde zich aan een antwoord.
‘Bij bosjes stonden ze voor de deur! Bij bosjes. En ze verdomden het om binnen te komen! Een schitterende pers en overal enorm succes en weet je wat ze zeiden als ze hoorden dat ze, moet je nagaan, één gulden moesten betalen? Weet je wat ze dan deden? Dan liepen ze rustig naar binnen en dan zeiden ze, kom alleen maar even kijken. Kom alleen maar even kijken! En daar waren regelmatige bezoekers bij! Ja zeker! Vaste klanten! En een heleboel van die zijkers die nooit wat kopen waren zo afgeschrikt dat ze nooit meer terug zijn geweest. Die zijkers zijn we in elk geval kwijt. O zo!’
Daar was Cannegieter, onverbloemd, daar was Van Dantzig, rose blos, en Gijs, vermoeid, daar waren oude vijanden, daar was Aart, hij had een baantje, Kalkoen die hem het baantje gaf, Kalkoen, goed ingevet, daar was zijn vrouw, brunette, daar was de schilder Kaufmann met twee vrouwen, knip flash daar was een jonge fotograaf, zijn Hasselblatt, de meisjes die niet anders konden dan ze deden, deden wat ze konden, daar was Jan Hendrik Strovinck, daar was niet te vergeten Peter, te veel om op te noemen.
‘Die zijkers,’ kookte Hilde nog.
Daar was de dronken Ramacher. Hij gaf Kalkoen een hand. Kalkoen gaf dronken Ramacher een hand. Mevrouw Ramacher gaf mevrouw Kalkoen een hand.
Achter in de zaal zat Gabriel te kreunen in de luie stoel van Broodhaan. Hij stak zijn hand zo pijnlijk mogelijk uit. Greep naar een steek in zijn zij.
| |
| |
‘Nierstenen,’ fluisterde hij in strikt vertrouwen. ‘O! O! Die dokter dat is de ongelooflijkste grootste glootzak, daar wil ik absoluut nooit meer naar toe, die heeft mij een injectie gegeven, gottegottegot! Nooit meer, nooit meer! Die glootzak heeft zijn hele huis tot barstens toe vol met Appels en die k-kan geen steenpuist van een niersteen onderscheiden zo gr-groot als een kinderhoofd of een glas jenever, o gottegottegot.’
Kreunend veegde hij het zweet van zijn gezicht en liet de mensen binnen komen zonder op te staan, kreunend, groetend, vrienden, vijanden, voor elk een klakkeloze klamme hand, ja ja een groot verlies, o gottegot, mevrouw Uienkruier, was nog zo g-goed gezond, ja jammer ja dat wij naar Engeland moesten en die dokter is mij nota bene aangeraden door een vriend!
‘M-maar dat is nu geen vriend meer! Dat is nu een v-vijand! Wat dacht je anders?’
‘Waarom ga je niet naar bed?’
‘Naar bed! Ha ha ha! Nee nee, naar bed, dat gaat zo makkelijk niet! Dat gaat ronduit helemaal niet, dat doet veel te veel pijn! Ha ha! Ik m-moet hier zijn en die grote glootzak - O gottegottegot! Peter, jij m-moet -’
Blij de gelegenheid om Gabriel iets vrolijks aan te doen te hebben aangegrepen, op zijn plezierigst, relaxed en vriendelijk tegen iedereen en handen geven geen gebrek, in zijn costuum van f 366, en zo eenvoudig, zo gewoon, zo zonder minachting, haat, rancune, zo helemaal niet twistziek als op andere dagen wel, vroeg Peter:
‘Wat m-moet ik doen?’
‘Jij m-moet heel hard b-blijven werken.’
‘Wat doen Kalkoen en Verheyen hier?’
‘K-Kalkoen is een van de grootste vrienden van een vriend van een grote vriend van -’
Pijn brak de verbinding.
‘Het is een vriend,’ hakte hij vermoeid de knoop door, ‘en Aart is een vriend van een grote vriend van Kalkoen. Het is een goeie jongen,’ kreunde Gabriel en duwde zijn hand in zijn zij, ‘het is een grote glootzak, Peter, luister, ik w-weet niet w-wat ik denken m-moet, dit is een k-kwelling.’ Een meisje, voor kort nog onbekend, bracht sherry, sinaasappelsap, en ook jenever, ter ere van het heel bizondere karakter van de avond.
‘Dat is Liesje,’ zei Gijs tegen Peter die een praatje was gaan maken met een slome weggooikunstenaar en met de kriticus, gematigd rechts, van redelijk boven alles.
‘Wie is Liesje?’ vroeg Peter ongeduldig.
| |
| |
De weggooikunstenaar baarde een theorie over de realiteit van de werkelijkheid.
‘Liesje is dat meisje dat de glazen rondbrengt,’ zei Gijs. ‘En die pokdalige man achter de toonbank is de man van Liesje, dat is ook een gesjeesde econoom. Zij zitten nu in Gabriels huis.’
Tussen al die mensen, zo uiteenlopend van aard en aanleg, viel de rustige mijnheer waarom het was begonnen nauwelijks op. Een grote man van in de vijftig, bruin van de Côte d'Azur, zijn haar spierwit, Amerikaan, de eigenaar van galerieën. De vriend die hij had meegebracht viel daarentegen tamelijk op - omdat hij opgesierder was, wat jonger en wat minder rustig.
‘Heb ik jou al voorgesteld?’ vroeg Hilde hees. ‘Wat zeg je? Hoeft het niet? Wel zeker! Kun je dat zelf wel? Ha! Dat dacht je!’ riep ze wild en uitgelaten.
‘Is je been nu helemaal genezen?’ vroeg Peter uit sympathie.
‘O ja! Ja zeker! Dat wil zeggen, ik doe gewoon alsof!’
‘Dat is stom van je.’
‘Stom, hoe bedoel je?’
‘Je moet je gebreken zo lang mogelijk rekken. Heb je niet gemerkt wat een enorme zekerheid zo'n mankement geeft?’
‘Geeft dat zekerheid?’
‘Ik bedoel, als je pijn hebt weet je tenminste zeker dat je niet voor pijn geboren bent.’
‘En noem jij dat een zekerheid? Jongen, als ik zo zaken zou doen -’
Terug bij Gabriel. Hij zei, van tijd tot tijd zacht kreunend:
‘Peter, die Cannegieter, dat is een k-kriticus, die is een gewicht in goud waard! Weet jij waarom?’ Hij trok, om zijn gezicht te betten, zijn thee-doek-grote donkerrode zakdoek waarin door een of ander bijtend zuur een gat gebrand was. ‘Die vindt jou goed! Ja zeker! Die mag jou heel erg graag! Dat heeft hij mij verzekerd! Die m-mag jou en die vindt dat jij heel erg goed schrijft. Die kent jouw werk en die w-weet alles van jou af, die vindt jou zonder meer de beste die er is op elk gebied en weet je wat hij zei? Hij zei: Peter Roskam is goed, maar ik begrijp geen donder van die jongen! Peter, hij begrijpt geen donder van jou en hij vindt jou een heel erg groot mysterie! Nou!’
Liesje bracht Gabriel een fles bier, tegen de dokter in. Ze zag hem aan vol liefde.
‘Yes, yes,’ riep iemand uit de zaal die eivol was tegen de Amerikaan. ‘Yes! Very much!’
| |
| |
De hals van het flesje aan zijn onderlip, hij goot het bier naar binnen.
‘Yes, yes! Uitstekend!’
‘Je zou niet moeten drinken,’ zei Peter.
‘Juist wel, juist wel, ik moet juist heel veel drinken, want ik moet de hele dag plassen heeft die gore glootzak mij verteld en - Peter, jij zou het roesachtige ver kunnen brengen als jij -’
Peter knikte, inderdaad. De gladste vogel zou hij kunnen zijn, zo makkelijk ging het gewone werk hem af, alleen wat meer inschikkelijkheid, wat goede wil -
‘Is je grote schilderij nog niet af genoeg om af te zijn?’
‘Nee nee.’
‘Als ik aan iets langers bezig ben,’ zei Peter behulpzaam, ‘maakt de gedachte dat iets bezig is af te komen mij al zenuwachtig. Daarom is het ook bijna nooit bezig af te komen -’
De Amerikaan gaf Gijs een hand. Hij zei iets rustigs dat Gijs niet verstond. Ze glimlachten tegen elkaar.
‘Ik meen het, je trekt als je werkt zulke scherpe grenzen om je heen, dat de gedachte dat ze weer worden gesloopt ondragelijk is. Nou ja, ondragelijk.’ ‘Dat is ondragelijk,’ zei Gabriel, ‘en jij bent ook de beroerste niet.’
‘Wat ik ook doe, ik doe het om iets goed te maken, ik weet alleen nooit wat.’
Ha ha!
‘Peter, luister, je m-moet -’
Een pornograaf kwam Peter vragen of hij op hem rekenen kon.
‘Ik heb de foto's van Gijs al gekregen. Aardig vrouwtje heeft Gijs! Verlegen vrouwtje!’
‘De psychologie van de collage,’ zei Aart Verheyen tegen iemand, ‘daarbij gaat het erom het grondpatroon vast te leggen en dat patroon in elke ondergeschikte factor terug te vinden.’
‘Gouaches?’ vroeg een vrouw en Riek Radijs kwam binnen. De mannen staakten hun gesprek en geilden.
‘De grondbeginsels van de psychologie van de,’ zei Aart, geil kwijlend drongen geilende mannen om haar stekelige tepels, haar zes maanden zwangere buik.
‘Ja, da's lekker zwart van binnen, da's lekker helemaal pikzwart van binnen, dat hadden jullie niet gedacht, hè, dat Riek het nog eens zo ver zou brengen.’ Rieks hand streek langzaam over haar buik. ‘Dat Riek nog eens met een zwarte voor de dag zou komen!’
‘Wacht eerst maar es tot hij eruit komt, die kroeskop!’
| |
| |
Wat preuts en stijf bracht Liesje drank rond.
‘Komen jullie kijken? Ik voel hem al spartelen, die zwarte.’
‘Vind je haar niet goed?’ vroeg Gijs. ‘Zo'n ontzettende rauwe meid?’
‘Ha!’ schreeuwde Hilde, dronken, ‘Yes! Yes! We have twenty-four new painters and we have all new exhibitonists!’
‘Wil je nog wat bier?’ vroeg Peter Gabriel nieuwsgierig.
‘Nee nee! Dat is helemaal niet goed bevallen -’
Hij kreunde. ‘Dat is er helemaal naast gevallen! Zeg, Peter -’ Hij wees naar Strovinck die iemand vertelde dat hij zijn rijbewijs gehaald had, dadelijk voor de tweede keer.
‘Strovinck,’ zei hij bezonken, ‘dat is een jongen, dat is een j-jongen, dat is een genie. I-ik vertel je, Peter, a-als Karmad dat al niet allemaal had gedaan, dan zou Jan Hendrik dat zo eventjes allemaal hebben kunnen verzinnen wat Karmad h-heeft gedaan. Zo'n jongen is dat. Dat is een jongen die op z-zijn leeftijd die hij noe heeft -’
Zijn stem zonk weg. De zaal had zich aaneengesloten om Rieks rauwe lach.
‘Ik ben vanavond eigenlijk alleen gekomen om je te bewijzen dat ik bewijzen kan dat je een groeiende weerzin tegen mij zou moeten hebben en dat bewijs heeft rechtstreeks met jouw boom te maken. Maar ik heb helaas een te diep geworteld respect voor ziekte en wat dies meer zij -’
‘Dat kun jij niet bewijzen, want dat is niet zo,’ zei Gabriel mat.
‘Zou moeten hebben. Als ik dat op het ogenblik niet wil bewijzen komt dat ook, omdat het geloof dat levenskracht geeft aan bewijs mij is ontvallen en bovendien heb ik bij alles wat ik zeg het ontmoedigende gevoel dat ik aan het overdrijven ben. Of liever, het gevoel dat het gezegde mij overdrijft. Ik vind een woord eigenlijk iets overdrevens.’
Kreunend zocht Gabriel naar een pijnstillende houding.
‘Het is een terugslag,’ legde Peter hem uit, ‘er was een tijd, een lange tijd, waarin ik dacht dat overdrijvingen onze meest waardevolle uitingen zijn, weet je waarom?’
‘Jij kunt niet overdrijven, want jij bent niet zo,’ zei Gabriel. ‘Jij zegt alles precies zoals het is en alles is precies zoals jij zegt. Rembrandt, Rembrandt was ook zo'n jongen. Net als Jan Hendrik. Die verkocht die schilderijen aan al die hele rijke families, d-die was daar kind aan huis en m-maakte alles op -’
‘Is dat je Rembrandt theorie?’
‘In een notedop, in een notedop, o gottegottegot!’
Hij bette zijn grauwe gezicht.
| |
| |
‘Maar t-toen werd hij later door al die rijge families uitgekotst en w-waarom werd Rembrandt uitgekotst?’
Rumoer, voor in de zaal, en in het midden.
‘Dat w-weet niemand!’
‘Wordt Jan Hendrik dan ook al uitgekotst?’
‘Nee nee, nog niet! Nog helemaal niet! Dat is in v-volle gang, wat dacht je! Maar t-toen al die rijke families Rembrandt helemaal hadden uitgeklotst, Peter, als ik die pijn niet had -’
‘Wat toen?’
De deur sloeg dicht achter Riek Radijs, klapte voorlopig dicht achter het geilen van zes mannen.
‘P-Peter, k-kun je je niet voorstellen hoe een kwe-kwelling -’
‘We hebben een lange weg afgelegd,’ zei Peter, ‘samen. Maar wat gebeurde er toen?’
‘Jan Hendrik is goed,’ mompelde Gabriel. ‘Hij zou een poosje op het dak moeten gaan zitten! Hij zou het m-moeten gooien over een andere boeg, maar hij gooit steeds verder over dezelfde boeg en dat is een boeg die -’
‘Maar toen die rijke families Rembrandt hadden uitgekotst, wat gebeurde er toen?’
‘T-toen werd hij ineens ontzettende goed! Ontzettende goed! Ontzettende goed!’ Volhandig greep hij in zijn kruis. ‘M-maar Peter, moet je horen! Ik w-word oud. Ik w-weet heel zeker dat ik oud word! Die nierstenen, dat is omdat ik oud word en d-daar is niets aan te doen en dat k-kotst mij heel veel moeite!’
‘Waarom? Ik word toch ook al oud? En binnenkort halen ze je nierstenen weg met een olijfprikkertje! Ik loop alleen een paar seizoenen bij je achter. Je kunt er niets aan doen, je kunt niet terug.’
‘P-precies! Je kunt niet terug! Maar noe hebben we in de galerie een schilderij -’
‘Er is geen enkele reden om je over ouder worden druk te maken. Dat mensen het toch doen komt doordat we leven in een erg romantisch en vooral een optimistisch tijdperk. We zijn zelfs optimistisch over onze pessimismen, we denken dat ze werkelijk bestaan en werkelijk waarde hebben. We worden pessimistisch alleen om ons optimisme een kans te geven zich te ontplooien en iedereen is trots op zijn heel speciale somberte, de enige somberte die als twee druppels water lijkt op elke andere somberte, en, Gabriel, zo'n ongestoord en zo'n intiem gesprek als wij nu hebben, zou in een andere tijd niet mogelijk zijn geweest. En eigenlijk verstoort ons lange praten het evenwicht van deze avond. Waar blijven we met ons
| |
| |
verfijnd gevoel voor vorm? O Gabriel, zou deze vormloosheid de inhoud van ons samenzijn verraden? Nee toch zeker?’
‘Jij d-drukt je sch-schitterend uit!’
‘Omdat ik me zo schitterend uitdruk wil ik me helemaal niet meer uitdrukken! Ik wil eigenlijk alleen nog leven zoals ik niet leven kan. Begrijp je dat?’
‘Nee, dat begrijp ik niet!’
‘Dat is mijn romantiek! De een droomt van die ene grote liefde, ik droom alleen van dit: mijzelf onmogelijk maken voor mijzelf. Is dat een redelijk verlangen?’
‘Het is een redelijk verlangen,’ beaamde Gabriel, ‘want jij bent altijd een redelijke jongen geweest! Maar P-Peter, ik heb noe een schilderij dat ik wel twintig keer had kunnen verkopen en v-voor geen geld -’
‘Van Strovinck?’
‘Nee nee, dat is geen schilderij van Strovinck. Dat is een schilderij van Kaufmann en dat staat op het ogenblik boven waar Chris ligt te slapen. Die houdt daarover de wacht, ha ha!’
‘Heb ik het al gezien?’
‘Dat heb jij niet gezien en dat heeft niemand nog gezien, alleen Chris Ramacher heeft dat gezien en Chris ligt zonder meer te slapen! Dat is een m-meesterwerk! Dat heeft de schitterendste kleuren en dimensies, zo zal hij n-nooit een tweede maken! Dat hadden wij opzij gezet en dit en dat en toen is boven op die kamer waar Chris slaapt de grootste lekkage doorgebroken uit het plafond en al dat water is op dat schilderij gelekt en noe is al die verf van dat doek afgelopen, daar staat eenvoudigweg geen spaan meer op! En dat gebeurt met al die schilderijen als het lekt, want wist je dat die man gewoonweg waterverf gebruikt? Het is een feit, een feit, hij werkt eenvoudigweg met waterverf en binnenkort gaan al die schilderijen als het lekt - ha ha! Jij kijkt een beetje heel benauwd op je neus! Ha ha! Jij dacht heel eventjes gottegot, daar gaat mijn m-meesterwerk! Had ik je daar heel eventjes te pakken! Ha ha ha! Nee Peter! Schschschitterend! Waterverf! Nee nee, dat meesterwerk blijft wel bestaan, dat blijft wel rustig zitten! Ha ha!’
‘We have here on this moment in the galerie a man that is an American,’ riep Hilde in verworven stilte.
Gijs hield een kleurendia op voor Peter. In kleuren stond een zwaar gebouwde jongen tegen neonlicht, naakt op een klein gespannen zakje na. ‘A man,’ riep Hilde. ‘And his name is Mr Hodgekiss.’
De galerie vergaapte zich.
| |
| |
De jongen had de houding aangenomen van een Romeins standbeeld. Hij wees naar de verte.
Mr Hodgekiss glimlachte rustig.
‘Het is de tweede minnaar van het jongste zusje van Eugenietje,’ fluisterde Gijs, ‘ik ga er een schilderij van maken, ik maak een ballon aan zijn lul en -’
‘Mr Hodgekiss has one galerie in New York and one galerie in Washington and he shall have soon one more galerie in Boston! And because us manager is sick, I speak the American not so good as him and I take daarom the freedom to take the word to welcome Mr Hodgekiss in plaats van us manager Gabriel Pieczuro.’
Een zwak applausje regende omhoog bij Gabriels zieke naam.
‘Mr Hodgekiss is a very great architect and a very good man die has developed zichzelf sure and his great friends to this great galerie De Santekraam that I know for no American name for Mr Hodgekiss!’
Nu klapte vrijwel iedereen.
‘And us manager that speak the American so much more better than me is so sick, so sick!’
Ze legde haar handen, palmen op elkaar, tegen haar wang, haar hoofd opzij als op een ziekbedkussen, en zei op jammerende toon: ‘So sick.’
Hernam zodra iedereen uitgelachen was:
‘Sink somebody of all the troubles and the misère that we have for all the painters and the drawers and the exhibitionists that lives in Holland? Have somebody one idea for what we have did and do to give progaganda and informism to the new direction to the war and give live to the gelerations of painters and drawers for propaganda for America? I stand here for you as a wife of business and as a lover of painters and exhibitionists. I and us manager Gabriel Pieczuro die is so sick struggle day in day out to propaganda for the new talents that arrives and us struggle us together lame to make us talents become very strong talents for America! And that goes not one two three! I can tell you! For the new talents have official and in the newspapers en in the weekbodes and the bookshops kicked in the pant en beklad en all the official supsidy have went to the old gelerations and painters and the old talents that are waardeloos and us galerie the Santekraam shall always give the voorkeur aan the new talents that are young and have no cent as it were and that us selves find in the street as it were, want all the other galeries look first the cat out from the tree and then comes the biggerest prices! Want als the price must go up, us can do it up usselves! Long life Gabriel Pieczuro!’
| |
| |
Hier en daar beantwoordde iets dergelijks haar ‘long life Gabriel.’
Rood, schor, zweet stroomde van haar wangen, naar haar kin.
‘I have thirst,’ waarschuwde ze Bob van Dantzig die zich repte.
‘Us manager Gabriel Pieczuro is so sick,’ hervatte Hilde na een slok. ‘There he sits! Look at him! Look how he think! Look how he think of all the new talents and look how he bring together all the groups that naar America goes! See you him all! See you him good? Hij heeft nierstenen!’ Een ongeveinsde vrolijkheid steeg van de mensen op.
‘See you him sit there? He is a comic man!’
Weerbarstig schokten Hodgekiss' schouders in een droge lach.
Dubbel van het lachen greep Hilde naar het glas.
‘Yes,’ schreeuwde ze en dronk het leeg.
‘Because I can speak the American alone comme ci comme ça I shall not longer think of all the troubles and misères and doubles troubles that we have give for the new talents and how peoples have ridiculed for us, but I shall now schets de ontwikkeling from the begin of the new talents and the happenings in us galerie for welcome us great American friend!’
‘We have formed a group,’ schetste Hilde daarop, ‘and us group is formed bigger and bigger and us great American friend say us group is the biggerest group from Holland! And the beste quality from Holland lie in that group! And us galerie the Santekraam bring together arts from all different groups, from the smallere groups and the biggere groups and all the individualisten and all the other groups! And we do not like intellectualisten,’ waarschuwde Hilde in het voorbijgaan, ‘that will say, we do not like that people say that we are intellectualisten, because we do not be this -isten or that -isten. O zo! We are not goochelaars with words or knoeiers for this or that! We are not magic lamps! And Gabriel have formed a new group van individualisten, because the old group goes already naar America and because we will verder struggle. And you can see all the works of the new group in the vitrine where it lie. That will not say that the old group is uitgerangeerd! Hè, Gijs!’ riep Hilde naar de oude individualist en keek hem giftig aan. ‘Gijs!’
‘And we like all the people that like the painters and the drawers for the galerie. Laatst stond ik hier naast somebody on the floor that look-ed to the painting that hang-ed on the wall and this person she say-ed: is that a painting of a drawering of a koolraap! Ha ha! I know not koolraap in the American. Gabriel! Wat is koolraap in the American? Wat? No? Yes-no?? Ha ha! Mr Hodgekiss, you know? A big thing! Ha ha! Enfin, I say to her, mistress, I say, you can look of you can go out the door and it will
| |
| |
cost you nothing, want I give nothing for you and your koolraap! Mistress, I have no message at you and at your beautiful friends! I have no message at people that will say of a drawering, it is as the miauwen of a cat! I welcome such people not and Gabriel ook not and I see down such people and we spuug together on such people and everybody in the galerie! We lust not such people and us friends from America ook the same. We lust alone the people who like the drawerings and the paintings for America, want they are us people! Therefore I cry shame on such people and on such mistress as she say, your painting is a koolraap! I say to her, mistress, you are right, but leave the door!
And daarom nogmaals I wish to cry and nogmaals I wish to say that we are welcome not alone somebody, but everybody that is a good painter of a good drawer of a good exhibitionist from every geleration and everybody can ask aan everybody here if we come not up for us painters that as us children are with us in this great galerie! Waarom? Yes! Because the band is very strong from us to the painters and from the painters to us and a stronger band is from the galerie to America and from America to the galerie! America have say-ed, yes, you are welcome! And we, yes! we com for America for all the gelerations! And daarom nogmaals will I welcome to us middle us American friend and cry friendship, want he come from Washington and New York to see us paintings and drawerings and he sell us all to America for much more better moneys to Americans as we sell the gelerations in Holland! Tenminste dat dacht je,’ haalde Hilde plotseling uit naar Jan Hendrik, ‘dat dacht je wel! Ha ha! Mr Hodgekiss! Mr Hodgekiss! Have you seen Jan Hendrik how he is? Mr Hodgekiss? Ha ha! Waar is us American friend? Where have us great American friend go? Have somebody see us great American friend? No? Wat? Is he there? Is you there, Mr Hodgekiss? Mooi zo! I think a minute you have go away in the streets of Amsterdam. Yes yes! Wat do you say? Amsterdam is an very hotte city! Wat do you say?’
‘I was looking for a little peace,’ grinnikte de Amerikaan.
‘Yes!’ riep Hilde. ‘We look a little piece, but we have the biggerest international top-painters and drawers and the biggerest exhibitionists from all the gelerations and the groups that naar America goes! And daarom nogmaals will I welcome us friends and friendship from America!
Long life America!
Long life America!
Long life America!
| |
| |
And long life for Gabriel Pieczuro that is so sick! We all feel sick of him in our heart!!’
Toen de herrie was bedaard zei Hilde:
‘I give now the word to Mr Hodgekiss.’
Allereerst vroeg hij om water.
‘Your speech has made me thirsty,’ zei hij wat verlegen. ‘I am indeed grateful for your kind words, although I can't help feeling rather embarrassed by them. Don't get me wrong,’ zei hij, handenwrijvend, met tegenzin, ‘I'm truly glad you like America,’ grinnikte hij, ‘as you seem to do.’ Hij praatte moeilijk, maakte lange pauzes. ‘It is a great country, I admit, but also a country that causes an increasing number of its citizens to feel deeply disturbed - to feel deeply ashamed about the direction it has decided to follow. It has become a country that persists in folly, a country that in the name of an empty promise pursues a policy of ruthless provocation, a country that in the name freedom commits the very atrocities it condemns elsewhere - atrocities for which, I am ashamed to say, we bear the sole responsibility, and therefore, Mrs Pot - Pot? Potvish, thank you again for your kind words which, I am sure, you do not want to be understood as an endorsement of what some Americans have come to see as their Holy War against Communism.
This Holy War, which is in fact the putting into practice of a vicious and blind aggression against weaker nations, an aggression that at this very moment is causing the destruction of a people of whom we live in total ignorance, should be particularly hateful to the artist whose primary concern is the expression of deep loyalty with those who suffer - suffer for no better reason than the circumstance that they happened to be born - happened to be born, that is, in a particular place, at a particular time, and, if you allow me to say so, a particularly dirty time.’
De stilte van een menigte die ingespannen luisterde.
‘The sum of our actions,’ zei Mr Hodgekiss afgekeerd, ‘must ultimately be condemned by history as yet another example of that base and senseless cruelty that people will commit in order to uphold ideals - ideals that are no more than slogans, slogans as old as war itself, slogans that glorify the greed and zest for power that can at no time lead to anything but greater zest for power - a zest for power beyond which there is nothing but slaughter. And it is at moments such as these,’ zei Mr Hodgekiss verontschuldigend, ‘when I see together many friendly people I do not know, that I am struck by the gloomy thought that it is this very slaughter that expresses best the meaning of mankind.
| |
| |
But since I do not want to depress you all too much, I shall try to end on a slightly more cheerful note - it has always been one of my greatest desires to have the courage to be contradictory. And if you, Mrs Potvish, meant to express approval of the kind of art I like to have in my two small galleries, I will say in return, that I have always had a profound regard for Dutch art and that I am sincerely proud to be able to contribute a little bit towards the reputation of young people whose work I admire and who fully deserve to be better known to the world -’
De menigte klapte als een menigte mensen die klappen.
Mr Hodgekiss weerde het verlegen af.
En in zijn hoekje op zijn Broodhaan juichte Gabriel:
‘Schitterend! Schitterend!’
‘Ik dacht verdomd dat Hilde klaarkwam,’ zei Gijs, ‘waar had Hodgekiss het eigenlijk over?’
‘Over de oorlog in Vietnam,’ zei Peter.
‘Een tikkeltje aan de rhetorische kant,’ zei een meneer.
Hoewel de schilders geen woord hadden verstaan hadden ze de sfeer aangevoeld.
‘Ik vind die Hodgekiss eerlijk gezegd wel aardig,’ zei Gijs, ‘hij houdt zich helemaal achteraf en zo. Was dat wel goed wat hij zei?’
‘Dat was voortreffelijk,’ zei Peter. ‘Voortreffelijk voor iemand die 50% winst maakt zonder risico bij wat niet meer dan een hobby is. Jij praat erover miljoenair te worden, maar -’
‘Bravo!’ riep iemand hard boven aandringend rumoer.
‘Jij denkt dat je miljoenair zult worden, maar ik zal je wat vertellen. Die vent wordt miljoenair, die vent weet hoe het moet, die heeft het in zich.’
‘Ik zeg ook niet dat ik hem werkelijk aardig vind,’ zei Gijs.
‘Bravo!’
‘Het is geen knoeier en geen schreeuwer en hij drinkt sinaasappelsap, dus wordt hij miljoenair, je zult het zien! Hij heeft het air van een beginnend miljoenair! En jij werkt daaraan mee.’
‘Dat weet ik ook wel,’ zei Gijs. Hij vroeg bezorgd: ‘moet je nog autorijden?’
Het regende.
Een bromfiets omarmde in zijn val een straatlantaarn.
Wanneer hij te dicht bij de trottoirband reed geselde het water uit de goot de bodem van zijn autootje. Dat hoorde hij aan het geluid van geselend water. Water dat uit een goot opspoot - onmogelijk te beschrijven. Het
| |
| |
licht van straatlantaarns bundelde zich tot druppels op de achterruit. De druppels trilden, liepen uit - de ruitenwissers dreven een wig in een gordijn van druppels. Ze schoven de druppels opzij. Ze piepten halverwege, telkens opnieuw op hetzelfde punt, met het piepen van piepende ruitenwissers. De rechtse miste telkens regen waar het rubber was afgesleten. Misschien was de druk van de veer onvoldoende. Een mistroostige fietser humaan omzeilend, dacht hij aan het gesprek, dat ging over lantaarnpalen en brievenbussen, dacht hij gespannen terug aan de unieke sfeer van het gesprek, dacht hij aan rook die het gesprek geblazen had, aan licht dat het had uitgestuurd, dacht hij aan hoe het was begonnen, aan hoe het verder ging, aan wie de eerste brievenbus geuit had, hij dacht aan hoe zijn lichaam zich gedroeg bij dat gesprek, hij schakelde, reed langzaam, dacht, ik ga mij iets herinneren, sta op het punt, iets wil mij onbeperkt te binnen schieten, iets duidelijks, iets zonder franje, iets dat geen uitleg vraagt, iets dat elk woord de baas is. Me iets herinneren - Het spande in zijn hoofd, de schaal zou breken. Hij was bang. Me iets herinneren dat er is en dat steeds verder zoekraakt. Dat er is - Me iets herinneren, iets zo centraals, zoals ik op het feest het centrum heb gevonden, zo'n centrum, zo'n herinnering -
Het water geselde de bodem, herinneren werd gedachte, triviaal als werkelijkheid. Rook hij kortsluiting? Hij snoof, hij keurde. Kortsluiting? En als er steeds iets tussenkwam, was dat niet het bewijs dat wat er was er niet meer was? Nooit was geweest? Want zo romantisch zijn we dat we nooit -
Remde zo hard hij kon, hij slipte, het trottoir op, stond stil. Een raampje schoof naar beneden, een vuist balde zich, naar hem, de vuist schreeuwde naar hem. Een voorbijganger ging voorbij. Er was niets gebeurd.
|
|