‘Honderd vijf en zestig,’ zei Gijs zacht, kortaf. ‘Slichters is de naam.’
‘Ik geloof tenminste dat het honderd vijf en zestig was,’ zei hij tegen Peter en ging zenuwachtig rondlopen. Peter knikte neerslachtig. Een loods waar alles uit de hand liep en toch ordelijk. Hij keek in het schrift van de man. Namen, getallen. Bij een pilaar een schilderij, onverpakt, te heftig voor beperking, een heftig gezicht naar de stofjas gekeerd, een aanklacht, wieltjes, radertjes, schroefjes, moertjes, veertjes, allerlei troep, uiteenspattend vanuit een grauwe kluwen. In grijze vegen stonden beklemde woorden geschreven. En onder in de hoek de schilder, naamloze naam. Door hoge ramen viel het licht op kisten, kratten, pakpapier, op mannen, op de stenen vloer. Het opdraaien van een motor buiten, geschreeuw over en weer.
‘Dat soort dingen maakten wij vroeger op de hbs,’ kwam Gijs fluisteren, ‘ik wil wedden dat het nog subsidie krijgt ook.’
‘Drie honderd vijf en zestig.
De stofjas boog zich gezaghebbend opzij.
‘Honderd vijf en zestig,’ riep hij zakelijk.
Een mond viel open. Nog een mond. Twee overalls staakten het werk.
Toen lijsde een blauwe stem:
‘Eén honderd vijf en zestig.’
‘Slichters?’ vroeg de stofjas, om zeker te zijn. Gijs knikte. De man zocht in zijn schrift. Getallen, namen. Hij stipte elke bladzij aan. Zijn ballpoint. Slichters, mompelde hij. Slichters, Slichters. ‘Ook niet een naam van alle dag hè.’
‘Eén honderd vijf en zestig,’ herhaalde overall twee.
‘Jansen - dan zou je denken daar heb ik een hele bladzij van, maar nee, ik heb er geen een!’ Keek Peter vrolijk aan, zag hij de grap?
Gebukt, bezorgd, tastte Gijs schilderijen af. Slichters. De ballpoint stipte een bladzij aan.
Gijs vond ze eerder dan de overalls, droeg ze tot voor de lessenaar, drie schilderijtjes in een doek gewikkeld, hij ontrolde ze, onderzocht vlug, stug, of ze er waren, alle drie. Hij knikte.
‘Dat heppu gauw gevonden,’ zei de stofjas hard.
‘En de tekenmap?’ vroeg Gijs. ‘Er was een tekenmap bij.’
‘Honderd vijf en zestig - één tekenmap!’
‘Hier is hij al!’
‘Vier-hon-derd-der-tien.’
‘Vier-hon-derd-der-tien.’