| |
XIII
Nu schilderde Gabriel weer en iedereen wist er van. Peter hoorde het van Beer.
Hij belde Beer om haar te vragen waar dat briete bleef.
‘Ja, het is een beetje een zwak puntje van hem,’ zei ze vertederd, ‘maar je begrijpt dat ik al die dingen ook niet van hem kan overnemen. Jawel, maar bij ligt nog in bed, hij is vanmorgen pas om zes uur thuisgekomen en nu ligt hij nog wat uit te slapen. Weet je wat je moet doen? Hij zit op het ogenblik bijna de hele dag in de Alexanderhof, wat? Ja, maar gisteravond had hij vergadering van die stichting met allerlei gemeentemensen erbij en toen zijn ze na afloop, wat? Ja, in de Alexanderhof, dat weet je toch? Hij maakt een wandschildering! En als je daar nou even heen zou kunnen gaan, het is op zichzelf al leuk om dat eens te zien.’
| |
| |
Merkwaardig was dat Hilde, na hun terugkeer uit Kopenhagen, gevraagd waar Gabriel was, een bitter antwoord gaf:
‘Die? O die zit in de Alexanderhof.’
Het kon zoveel betekenen, zelfs meer dan dat, je kwam er toch niet achter. In Kopenhagen had de groep tentoongesteld. Met Hilde was Gabriel naar de opening gereisd, was er een week gebleven, hanggeld en lijstvergoeding voor de groep betaalde de trein de broodjes en de rest en Hilde was verbaasd en boos geweest dat Gijs niet voetstoots wilde tekenen voor ontvangst. ‘Ik teken niet voor geld waarvan ik geen cent gezien heb.’ ‘Wat denk je wel,’ had ze geroepen, ‘en weet jij wel dat jij de enige en dan ook absoluut de enige bent op dit moment die daar wat over heeft te zeggen? En weet je wel dat jij zonder onze activiteit nog helemaal nergens zijn zou, dat jij als schilder niet eens zou bestaan? Ja zeker, dat weet jij donders goed!’
Een obsessie schoot wortel in Gijs. Was het waar, was hij werkelijk de enige? Zo slinks mogelijk hoorde hij de anderen uit. Hij twijfelde. Waarschijnlijk was hij niet de enige.
‘Ik moet het weten, verdomme. En Gabriel doet het ook nog zo stom mogelijk,’ verkneuterde hij zich. ‘Hij denkt dat hij het allemaal heel geraffineerd heeft ingepikt, maar nou gaat hij er in de eerste plaats een echt schilderij van maken, dat is op zichzelf al harstikke oneconomisch. En dan gebruikt hij ook nog de duurste verf die er te krijgen is en iedereen weet dat je voor een muurschildering de goedkoopste rotzooi moet gebruiken...’ Natuurlijk was hij niet de enige. Maar toch - hoe was het mogelijk dat de anderen het zo gemakkelijk accepteerden? Ze mokten wat mee tot wat anders hun aandacht trok en dat Hilde weer eens tegen Gijs gelogen had interesseerde ze helemaal geen fluit. Dat was onintelligent.
‘Een mens moet rancuneus zijn,’ stelde Gijs. ‘Rancune is voor mij het bewijs van intelligentie.’
‘Dat geeft te denken,’ spotte Peter.
‘Wat?’
Achter de timmerwinkel van de Alexanderhof werkte Gabriel in een grijs beklodderd jasje op een twee en een halve meter lang stuk hardboard. Opdracht en atelier één klap! De hardgele rubberachtige bladeren van zijn bomen, de kleuren van de bloemen die een gat brandden in het blauw, de zee, de sprong van een vis, leegte die volstroomde.
‘Ha!’ riep Gabriel verrast. Voor hij zijn hand uitstak mengde hij snel wat verf op de glasplaat van een afgedankt medicijnwagentje dat hij gebruikte als palet.
| |
| |
‘Hoe wist je dat ik hier was? Van wie heb je dat gehoord? Dit is mevrouw Helga Olga Bertels. Ha ha!’
Mevrouw Bertels droeg een berenmuts van bont.
‘Mevrouw Bertels fotografeert de gele ontwiggeling van de schilderij van a tot z,’ zei Gabriel vrolijk. Mevrouw Bertels vertrok haar gezicht tot een pijnlijk lachje.
‘Helga, kun je ons, wacht, Peter, dat is een hele belangrijke meneer, Helga, ha ha, wacht, Peter, kom even dit fantastisch mooie bloempje bewonderen, Helga, wacht -’
‘Dit?’ vroeg Peter lijdzaam.
‘Hè meneer, doet u dat nog eens.’ Mevrouw Bertels klom op een stoel. ‘Ook nog even mijnheer Roskam alleen voor het schilderij, Helga.’
De fotografe stapte van de stoel over op een werktafel, het losse blad wipte op, de lege bierflesjes rinkelden tegen elkaar.
‘Opzij gaan staan,’ riep Gabriel naar Peter en opende een flesje bier. ‘Hier. Geef dat monster eens een poot! Hij doet niets, ha ha.’
‘Een beetje vrolijker kijken, meneer,’ zei mevrouw Bertels.
‘Niet zo vlak voor die vlinder, die moet er ook op! Wacht. Doe je jas eens eventjes een beetsje open, anders ziet het er net uit alsof je zo weer weg moet!’
‘Hij moet zijn hoofd wel iets naar mij toedraaien,’ zei mevrouw Bertels. ‘Niet helemaal pal naar het schilderij.’
‘Peter, draai je hoofd eens een beetsje naar mevrouw Bertels, een beetsje naar haar glimlachen, zo!’
Jolig versjorde hij wat aan Peter, deed twee stappen terug en zakte keurend door de knieën.
‘Helga, jij bent een vrouw, vind je het zo niet schitterend? Jij bent een moeder! Ha ha.’
‘Even zo houden,’ zei Helga.
Genomen!
‘Ik heb al meer dan vijfhonderd negatieven,’ zei mevrouw Bertels.
‘Vijfhonderd!’ zei Gabriel.
‘Van de genesis van genesis?’ vroeg Peter.
‘Ha ha. Er komen er nog veel meer. Het gaat goed, het gaat heel snel. Dit is de vijfde dag, daarna moet ik er nog een maken en tjonge dat wordt ingewikkeld, dan komen er mensjes bij en ik kan helemaal geen mensjes schilderen, ik zal er maar een soort aapjes van maken, denk ik, of ik vraag aan Jan Hendrik of hij ze erin wil schilderen. Ja. Maar vertel eens, hoe wist je dat ik hier was? Want het is eigenlijk nog strikt een geheim.’
| |
| |
‘Hè, Gabriel,’ klaagde mevrouw Bertels.
‘Ja ja.’ Hij sprong uit haar gezichtsveld, ze nam een foto, 501? 502?
‘Het gaat ontzettende snel, als je toch nagaat, hier heb ik drie weken over gedaan en ik heb nog een maand voor de boeg voor de rest, dat komt schitterend uit, dat haal ik heel gemakkelijk.’
Hij onderbrak zijn praten, keek en kauwde op een vinger.
‘Het wordt goed. Het wordt goed.’
Een menigte naaimachines was zij aan zij in rijen opgeslagen in de ruimte en aan de voet van de grijze luchtkoker, klein graansilo tegen de verste muur, stonden de schilderijen waartoe Gabriel de oudjes aanzette.
‘Verdomme,’ zei Helga Olga. Ze trok haar kousevoet terug door de zitting van een wankele stoel. ‘Gabriel, mijn schoen!’
‘Ja ja ja - vind je die slang niet prachtig?’ repte Gabriel zich, weerde haar af. ‘Nee nee, ik wil hem je zelf aandoen, ik heb je nooit iets aangedaan, geef mij je voet.’
De slang een gelede rups zo dik als een rioolbuis en voorlopig had hij kop noch staart.
‘Laat je de kop weg om de oudjes te sparen?’
‘Verdomme,’ zei Helga boos, verbeten.
‘Ik had mijn visie wat verzacht toen ik begon,’ zei Gabriel. Hij greep een dubbele boterham met kaas.
‘Wat is het hier lekker stil,’ zei Peter.
Door toegeknepen ogen nam Gabriel het geschilderde op. Zijn penseel tipte aan het palet, hij kauwde, hij zette krachtig onderaan de zee de dwarse blauwe streep die daar ontbrak.
‘Maar tjonge,’ zei hij kauwend, slecht verstaanbaar, ‘dat was helemaal niet nodig. Want die oudjes zijn veel taaier dan wij, die kunnen overal tegen.’ Hij balde een vuist, bracht hem goedkeurend voor zijn ogen, schudde hem. ‘Voor die oudjes hoef je niets te verzachten, reken maar. Die zijn keihard! Hoe vind je hem?’ vroeg hij, ‘denk je dat hij naar beneden gaat? Nee nee je hebt gelijk, hij gaat naar boven, hij gaat vast en zeker naar boven, hij zit daar gewoon een beetje op zijn gemakje af te wachten.’ Een hagedisachtig beest dat zich boven de bladeren aan de boomstam had geklemd, de stekelkop naar beneden, één hard rond verblufd oog dat de schepping gadesloeg.
Gabriel nam een teug om het brood te laten zakken.
‘Kijk hier’ - hel rode vlinder die van grote hoogte een schorpioenachtig insect naderde. Een grijnzende vis zweefde in het midden van het schilderij vrij boven het water.
| |
| |
‘Ik hoop dat ik die daar kan handhaven.’ Hij keek bedenkelijk. ‘Het zou jammer zijn als hij eruit moest, maar als het moet dan moet het.’ Hij veerde op uit zijn gedachten.
‘Maar van wie heb je nu eigenlijk gehoord dat ik hier ben?’
‘Ik heb Beer gebeld, zij vertelde het.’
‘O juist ja, natuurlijk ja,’ zei hij teleurgesteld. ‘Want het is een strikte geheim. Ik maak er een grote geheim van. Niemand mag het weten en ik weet ook dat niemand het weet.’ Hij grinnikte vergenoegd. ‘Heel Nederland denkt natoerlijk, het is afgelopen met Pieczuro, en als iemand me vraagt zeg ik, nee, ik ben er helemaal mee uitgescheiden.’ Zijn hoofd gaf een besliste ruk. Helemaal. ‘En als iedereen dan denkt, och die arme Gabriel, die jongen heeft het een beetsje gehad, dan k-kom ik ineens met zoiets voor de dag. Ha ha.’
Onderzoekende ogen op Peter.
‘Ik heb er weer ontzaggelijk veel lol in. Ontzaggelijk veel lol.’
Hij plaatste een veeg, liep terug, beschouwde hem ironisch, streek zijn plakkerige haar naar achter.
Mevrouw Bertels stommelde achter de tafel om, stootte er tegen. De flessen rinkelden. Ze nam een foto van opzij.
‘Waar ik eigenlijk om kom,’ zei Peter, ‘dat is dat briefje over de boom.’ ‘Ja ja! Ja ja ja ja natuurlijk, dat komt nou juist precies geel goed uit vandaag dat je me daar noe aan helpt herinneren, want morgen ga ik hem zien, dan maak ik dat beslist meteen in orde, maak je geen zorgen. Dat wordt wat als daar mensjes bij moeten, ik zal Jan Hendrik moeten afhuren, want het beroerde is dat ik helemaal niet kan tekenen, ik moet het er allemaal zomaar bovenop schilderen -’
Hij koos een penseel uit een boeket penselen in de vaas op het palet, veegde hem af aan een besmeurde lap, en nam een van de stukjes hardboard van de tafel. Op tafel opgestapeld, kleine stukjes, de juwelen van de toekomst, een enkele al ver beschilderd, andere minder, hier een begin, nog onherkenbaar, daar een vertrouwd motief, vertrouwde kleuren nog zonder glans.
‘Ik ben benieuwd,’ zei Gabriel, ‘ik ben reusachtig benieuwd.’
‘Dag mevrouw Bertels,’ zei Peter.
‘Dag meneer,’ zei de fotografe spottend.
‘Ik ben reusachtig benieuwd,’ zei Gabriel. Hij leidde Peter naar de uitgang. ‘Reusachtig.’
Hij liet hem schilderijtjes van de oudjes zien, de kleurkrijt huisjes, schuurtjes, onbestemde beesten tussen koeien en geiten in, een geit met de lange
| |
| |
oren van een tam konijn, een koe hield een gevulde uier tussen de voorpoten, de groentetuintjes, vaasjes, bloemen, poesjes, vogelkooitjes, een scheve molen, een rheumatisch zelfportret in gouden lijst.
‘Vind je het niet schitterend?’ vroeg Gabriel. ‘Van al die mensen had niemand ooit een schilderij gemaakt voor zijn tachtigste, nou ja, vijf en zeventigste verjaardag. Doe de groeten aan Gijs!’
Bleek door gebrek aan slaap, versteend van kou, ineen gedoken, zijn rug opbollend in het te grote maar winddichte duikerspak, raasde Gijs 's morgens verblind aan Peter voorbij op zijn brommer die na een dag van geoliede reparatie opnieuw gefaald had, in een waaierige westhoek van de stad.
Die avond trof Peter Joop bij Gijs.
De kriticus, vermaard als J.J. Odeldodel.
‘Je moet de groeten hebben van Gabriel,’ zei Peter.
‘Pieczuro?’ vroeg Joop fel, neerbuigend, goed ingelicht.
‘Inderdaad,’ zei Peter.
Het snoerde Joop de mond?
‘Juist ja,’ deed Joops vlugge babbelmond. Beledigd? Ging Peter inderdaad over Joops schreef? Wie zal het zeggen? ‘Sigaret,’ zei Joop en nam een sigaret van Gijs. Hoewel hij mager was groeiden er kussens op zijn handen.
Hij zou wel pafferig worden op den duur, vermaakte Peter zich, de buik van Bob van Dantzig zou zich verend aan hem hechten, zou klotsen op zijn borrelende woorden.
Inderdaad!
‘Nee, Gijs, nee nee,’ ratelde Joop, ‘je moet me niet kwalijk nemen, je bent een goeie jongen, maar dat zie je toch verkeerd. Wat jij er nu van maakt betekent kortom niet meer dan dat je niet bewust analytisch denkt of wenst te denken als je werkt - je moet onwil niet onderschatten - maar wat er dan psychologisch aan de hand is is dat het werk het analytisch denken eenvoudig tijdelijk opschort, uitschakelt, sterker, het is zelfs hoogst waarschijnlijk, sterker, een eerste vereiste, dat het analytisch mee-denken tijdelijk lamgelegd wordt, tijdelijk of altijd, het doet er niet veel toe, van belang is dat een tijdelijk geloof ontstaat dat dan de plaats inneemt van wat wij doorgaans onder denken verstaan, definitie! A willing suspense of disbelief! Daarom is ook de kriticus die niet zelf kreatief-actief werkt - ik zeg niet: niet kan werken, het is een kwestie van keuze - duidelijk een
| |
| |
betrouwbaarder interpretator dan degene die zich involveert in kreatief-actief werk, nou ja, betrouwbaarder, betrouwbaarder.’
Zijn koontjes glommen rood en zijn gezicht versneerde zich.
‘Maar ik bedoel juist dat ik er wel mijn hersens bij gebruik,’ zei Gijs verveeld en koppig.
‘Dat is wat anders,’ zei Joop Odeldodel.
‘Wat is dat drs. toch voor je naam,’ vroeg Gijs.
‘Beer!’ riep Freekje hard.
Stil verend liep Eugenietje naar achter om een boterham voor Freekje te maken.
De baby huilde zacht in de alcoof.
‘Ja ja, het wordt misschien wel een beetje moeilijk,’ zei Joop, ‘een beetje ingewikkeld theoretisch-psychologisch -’
‘Huilt Linde vaak?’ vroeg Peter Eugenietje.
Ze gaf de boterham aan Freekje. Hij hield hem voor zijn ogen, bestudeerde hem en likte proevend aan de bessenjam. Toen legde hij hem naast zich neer.
‘Beer?’ vroeg hij langzaam, luisterend naar zijn stijgende stem. Hij duwde zijn vingers gespreid diep in de jamlaag.
‘Huilt Linde vaak?’ vroeg Eugenietje aan Gijs. ‘Nee, hè? Niet zo vaak,’ antwoordde ze Peter.
‘Maar als de kleurtjes zich vermengen met het idee is het resultaat geïntegreerd, dan moet de analyse uitgaan van de totaliteit en niet van een of ander onderdeel apart, de kleurtjes hebben betrekking op het totaalbeeld, versterken of verzwakken iets, wat zeg je?’ flutste Joops flutstem door. Nu trappelde Freekje driftig op de voetensteun van zijn kinderstoel. Terwijl hij een geluid voortbracht van persen op de pot, pakte hij de boterham met beide handen beet en duwde hij de jamkant tegen zijn mond, zijn neus, zijn voorhoofd. Hij schoof het brood van wang tot wang, zijn handen in een platte greep tegen de achterkant.
‘Hè godverdomme, Eugenietje. Daar moet je wat aan doen godverdomme.’
‘Vie! Vie! Vie! Vie!’ riep Freekje.
Het huilen van Linde werd iets harder.
‘Ja vies,’ zei Eugenietje lachend, bedwong haar lach, omdat Gijs kwaad keek.
‘Je moet er dus a priori van uitgaan dat de kleurtjes een integraal deel zijn van het object en als dat niet zo is is dat een belangrijke aanwijzing voor de kriticus, dat is precies wat een analyse aan het licht brengt, mits contro- | |
| |
leerbaar uitgevoerd. Premisse is dus dat je over kleur an Sich in verband met het object geen uitspraak doen kunt, dat je alleen kunt hopen via de kleur een kernpunt te benaderen, daarover wordt juist zo eindeloos geluid in de kritiek, je kunt een vergelijking trekken met muziek. Klank, kleur, ritme, het ritme van de verf, het ritme -’
‘Vie!’ schreeuwde Freekje verbolgen en wilde gaan gooien. Hij streek een klodder jam die aan zijn wang kleefde glad.
‘Ik doe er al wat aan. Gijs!’
Ze bewoog zich nerveus en sjorde Freekje uit zijn stoel. Onmiddellijk begon hij hard te huilen en onmiddellijk stemde Linde hard huilend met hem in.
‘godverdomme,’ zei Gijs.
‘Het gezin!’ zei Joop. ‘Merkwaardig punt overigens dat bijna elke kunst zijn termen aan een andere kunst ontleent, let maar eens op, klankkleur, wat wil dat zeggen, klank visueel gemaakt, daar wil ik een essay aan wijden, Gijs, hoe voel jij het gebruik van muziektermen aan bij de schilderkunst? Allegretto moderato! Molto adagio! Klankkleur bij Mozart, bij Stravinski trouwens heel wat functioneler, zoiets als bij Braque, alleen wat ongenuanceerder, de trend is een taal die alleengeldigheid bevat voor het object waarop de analyst zich richt!’
Het huilen zwol tot jammeren en Joop zei, nee merci, stond op, zei bon! gaf Peter neerbuigend zacht een hand, vertrok.
God god wat was hier aan de hand.
‘Ja, moet je kijken,’ zei Gijs moe en schudde zijn hoofd om het lawaai van zich af te schudden. Hij bood Peter het krantje aan. ‘Elk schilderij wil hij gaan analyseren en zo een geschiedenis schrijven van de schilderkunst van de laatste vijftig jaar.’
‘Hij is wel aan de staart begonnen,’ zei Peter.
‘Elk schilderij van niveau,’ zei Gijs en kromp van het lachen bij het woord.
‘Dat bepaalt hij? Of iets niveau heeft?’
‘Nee, dat zeg ik hem.’
L'arbre en plein air
Onze ogen van links naar rechts laten gaand, de natuurlijke kijkwijze toepassend dus, waartoe de aard van het kunstwerk ons noopt, dan kunnen we een reeks bepalen van 24 bladeren die zich bijna onmerkbaar laat onderverdelen in een viertal kleinere groeperingen waarvan de aantallen bij beschouwing zich naar een merkwaardig
| |
| |
symmetrisch patroon blijken te gedragen. Wat gebeurt er? De ongetwijfeld onbewust, of zeker niet meer dan vaag bewust, wat in feite neerkomt op niet-bewust, tot stand gekomen 6-8-4-6 regelmaat (waarbij het onbewuste het bewuste danig de les leest, men denke slechts aan Jung) wijst vooraleerst op harmonie (alweer: een onbewuste, of: latente harmonie van het niet bewust doorgronde innerlijk). Bij de laatste groep van 6 - niet te verwanen met de eerste, er zijn enkele essentiële verschillen, waarover later meer - zijn we, als het ware terug bij huis (korter gezegd: bij ons punt van uitgang teruggekeerd), zijn we, met andere woorden, thuis. Nu doet zich tevens het merkwaardige feit voor dat men, wanneer men opnieuw aandachtig kijkt, kijkt bij het schijnsel van de aldus ontstane grondanalyse, op de achtergrond ook inderdaad een huis ziet staan (dat daar, merkwaardig ervaringsfeit, vroeger niet leek te staan!), anders gezegd, een thuis, of: iemands thuis. De bladeren waarachter dit huis is gebouwd zodanig dat eerst een analyse van de voorgrond zijn aanwezigheid aan het licht brengt - bewijs, zo men het nodig heeft, van de dringende noodzaak van struktuur-analyse - blijken dus het begrip thuis reeds te symboliseren, een begrip dat door het concrete huis tegelijk wordt geactualiseerd. Een merkwaardig pitoreske architectuur! Men zou dit verschijnsel pre-symbolisering kunnen noemen. En tevens ook alweer: harmonie: de belofte van de voorgrond wordt ook inderdaad ingelost, waarvoor een groot talent vereist is.
Zo ooit, dan zeker hier, kan met grote op kijkervaring berustende zekerheid worden gesteld, dat het geheel, anders gezegd de samenhang, zoals de kijkervaring zelf ook een samenstel is van een onnavolgbaar aantal ‘ervarinkjes’, met andere woorden de totaliteit en het totale wezen (‘total essence’) van deze verstrengelde ‘pre-symbolen’ en ‘eigenlijke symbolen’ (mankgaande term, maar voor het ‘experimenteel moment’ bruikbaar) - het ‘concrete’ huis is immers ook weer symbool! - in hun doorwerking van detail - waarover later meer - de zelfbevrediging zinnebeeldig in beeld brengen. Men denke zich slechts in: een rechtop staande boom, een ladder die door niemand wordt beklommen (!), d.w.z.: er is geen tegen- of: mede-partij: de schilder is niet afhankelijk van zijn ‘tegen-deel’, hij is ‘thuis’, hij is met andere woorden als het ware ‘klaargekomen’, met de wereld, met zichzelf (tevens ver-strekkend symbool: een evenwichtig ‘klaarkomen’, waarbij ‘opstandigheid’ zich vloeiend in-mengt in de natuur en zo ‘natuurgebeuren’ wordt: zo kwam dit schilderij tot
| |
| |
stand, hoewel vanzelfsprekend de kijkervaring niet klakkeloos mag worden geïndentificeerd met de ‘schilderservaring’ waarmee wij ons niet dienen in te laten, of hoogstens bij geval van uitzondering, waar het om controleerbaar materiaal gaat. Terloops zij hier ten overvloede opgemerkt dat de interpretant, die hier een merkwaardige dubbelrol blijkt te spelen, interpreterend van lineair tot constructief, ook wel lineair-constructief, gelijktijdig dus op twee niveaus, ook al is elke informatie uiteraard welkom, alleen dan zijn toevlucht nemen mag tot biographische gegevens, wanneer deze dienend zijn aan, d.w.z. onderschreven worden door het algemeen interpreterend beginsel, de autonomie van het kunstwerk (niet dogmatisch doorgevoerd, aan ‘dogmatiek’ hebben we waarlijk geen behoefte in ons kikkerland! Merkwaardigerwijze doet het woord ‘dogma’ me altijd onweerstaanbaar aan ‘hond’ denken!). Dus is het relevant in het geding te brengen dat de schilder Pieczuro uit een katholiek milieu stamt, opgroeiend ook in een tijd waarin zelfbevlekking (onanie) als zonde werd aangemerkt (officieel en ook in de huiselijke kring: verspilling van levend zaad). Geen wonder dus dat het onderbewuste van deze zo bij uitstek on-bewuste schilder bij zijn vertakt-symboliserende activiteit waarbij juist deze zonde werd verbeeld - zijn onontkenbaar meesterwerk - juist dat verborgen zijn (hier tevens: geborgen zijn) betrokken heeft, terwijl de bladeren tevens impliciet een onbewuste hulde brengen aan het ‘natuurlijke’ van deze ‘sinful activity’ die zelfs heden ten dage soms nog als bij uitstek ‘onnatuurlijk’ wordt beschreven. Het subversieve element in deze visie, het ingaan tegen...
‘Staat er werkelijk een huis op die boom,’ vroeg Peter.
‘Ben je belazerd, het zal wel een vlek op de foto zijn geweest, als je het mij vraagt heeft hij alleen maar een reproductie gezien en dat Gabriel katholiek is heb ik hem verteld. Weet je wat lekker is? Grapefruit met suiker overgoten met jenever. Heb je dat wel eens geproefd?’
Geleidelijk had het huilen zich vermoeid en Eugenietje was gaan breien. ‘Maar je hebt ook kritici,’ bedacht Gijs, ‘die uit de grootste klootzak nog wel een “warm voelend” mens weten te slepen, vind je het lekker?’
‘Dag!’ riep Freekje onverwacht parelhelder in de alcoof.
‘Ik dacht dat hij sliep, verdomme. Eugenietje -’
‘Ja? Gijs?’
‘Ik moet hier ook weg, verdomme, ik houd het hier niet uit, begrijp je
| |
| |
wat ik bedoel? Ik kan absoluut helemaal niet werken en Eugenietje kan het zo langzamerhand ook niet meer aan. Voordat Linde werd geboren was het hier tenminste nog redelijk netjes, maar nu is het een varkensstal.’
Eugenietje keek strak op haar handen.
Zijn hoofd leunend op de opstaande rand van zijn bed, opgewekt lachend, sloeg Freekje de lichte kamer gade.
‘Er schijnt werkelijk een hele grote kans te zijn dat ik dat huis van Gabriel krijg, hij zegt dat het zeker is dat hij dat andere krijgt, daar is hij al een hele tijd over bezig.’
‘Ja ja,’ zei Peter.
‘Hij is eigenlijk wel aardig tegen me, de laatste tijd.’
‘En wanneer komt de uitslag van die wedstrijd?’
‘Gabriel zegt dat ze druk aan het jureren zijn.’
‘Hij zal het er druk mee hebben.’
‘Ik denk dat ze er tot eind april mee zullen wachten, als ze het dan bekend maken is het mooi getimed met Strovincks tentoonstelling.’
‘Het gaat dus door, dat Strovinck hem krijgt.’
‘Natuurlijk,’ zei Gijs verwonderd.
Ririririririri kirde Freekje. Hij stak zijn hand naar Peter op.
‘Dag!’
‘Freekje ga slapen, godverdomme.’
‘En hoe gaat het nu dan met Kalkoen. Hoor je daar nooit meer wat van?’ ‘Dat heeft Gabriel gewonnen. Kalkoen is zijn subsidie kwijtgeraakt, dat is een feit. Hij zal nu wel weer met een of ander nieuw plan voor de dag moeten komen. Gabriel zegt dat het hem niks meer kan schelen en dat hij die subsidie van hem ook wel had mogen houden: zo is hij altijd als hij werkt. Dan is hij altijd meteen veel acceptabeler.’
‘Ik ga weg,’ zei Peter.
‘Eerst nog jenever,’ schrok Gijs, ‘blijf nog even zitten, ik ga toch niet naar bed vannacht en ik kan toch niet werken. Heb je gehoord dat Het Avondblad mijn beste tekening heeft gejat en dat ze hem niet willen vergoeden en dat Gabriel ze een groot proces aan wil doen, hij is al weer aan het opbellen met die advocaat, dat is een ontzettend louche jongen op een bromfiets die -’
‘Heb je die vergunning nu al?’
‘Nee nog niet, maar als Gabriel eruit gaat trek ik er klandestien in! Hij beweert dat hij waarschijnlijk maandag al in dat nieuwe huis kan en dan verhuis ik maandagnacht! Alleen begint hij nu ook te zijken over die
| |
| |
houten wandbetimmering in de kamer die ik eerlijk gezegd afschuwelijk vind, daar moet ik nu ineens een hoop geld voor geven.’
Peter stond voor het raam, zijn handen in zijn zakken. Hij gaapte. Je kon het geen uitkijken noemen, wat hij deed. Straat als een dwangnagel, er groeide niets en wat er groeide groeide scheef. Had onlangs niet een vette moeder nog haar zoon verboden naar de hoer te gaan, keihard op straat, voor ieders oor te horen en er kwam geen oploop. Zo'n moeder bedoelde alles evengoed als iedereen. Moffelen, tranend in het groen en tegenover hen speelden vier mannen in hun overhemd kaart, de sigarettenrook steeg op uit de geheimen van het spel.
‘Mag ik naar bed gaan? Gijs?’
‘Hoe is het nu met Manus en Trijn?’ vroeg Peter.
‘Laatst ving hij nog zo'n dikke baars, hij hing te spartelen voor ons keukenraam.’
De Amerikaanse slee stond tot de ogen ingevuild, zelfs ik ben vies was toegedekt met smeer, de deur ontwricht, de neus op het asfalt.
‘Het is net of dat ding wat zoekt,’ zei Peter, ‘die neus snuffelt naar iets, kijk.’
‘Wat?’ vroeg Gijs. ‘Maar Hilde heeft gezegd dat ze me wel wilde helpen met die vergunning. En dat doet ze dan ook!’ riep hij, een plotselinge geestdrift. ‘En ze kan het ontzettend goed! En ze wil mijn psychiater er ook bij inschakelen! Verdomme! Ik moet toegeven dat ik Hilde soms toch wel erg goed vind, hoe ze iedereen opbelt en ze dan zo'n ontzettende grote bek durft te geven en toch net zo dat de mensen haar toch aardig blijven vinden en dat ze weer alles voor elkaar krijgt dat ze voor elkaar wil krijgen. Dat zal ik nooit voor elkaar krijgen!’
|
|