| |
XIV
En Karmad haalde zonder slag of stoot de hemelhoge prijzen waarvan Hilde droomde, ook wel sprak. Een luchtkasteel? Ha! Alles kan! Zijn gunsten schonk hij rijkelijk ongelijk en vaak bizar verdeeld over acht galerieën die elkaar bevochten en Hilde wou dan wel eens zien of zij aan het kortste eind trok. Want wat hij onlangs in de Koehoorn had verkocht dat was een schande, groter rotzooi had hij nooit gemaakt, zo had de laagste knoeier nog wel wat, dat zou de Santekraam niet tolereren. Ze hield er streng de hand aan, rotzooi, nooit. Zeer binnenkort kreeg zij een zelfportret, een topstuk zonder meer, dan kon de Koehoorn fluiten, fluiten.
| |
| |
‘Ik heb het gezien,’ zei Gijs, ‘maar het is niet zo erg goed, het gaat wel.’
Maar toch een halve Karmad liever dan een lege dop, bon mot door Bob van Dantzig uit de school geklapt. Een foto van Karmad! De sherry hoog! Zijn ondoorgrondelijk masker.
Karmad was in de vijftig, droeg een zwart zijden flodderdas, citaat uit revolutiedagen. Zijn haar was dun en grijs, het woei naar achteren, hij liep gebogen. Zijn waterige blauwe ogen in zijn witte gezicht droegen stilte, hij doceerde rustig, brak zijn zinnen af, de spanning trilde, Karmad zweeg en liet de luisteraars barsten op een bergtop. Hij grijnsde sluw een apengrijns.
Ze hadden wat lol gemaakt, nu rustten ze uit. Er speelden radio's in de steeg en Gabriel droomde van een king-size galerie aan stromend water, zeilboten voor de deur, een zomerfeest met boten, lampions, muziek. Hij wreef zich in de handen.
‘Ze zeggen dat Amelio uit zijn huis moet op de Koningsgracht. Hij heeft een schuld van f 80000.’
‘Dat zou mooi zijn,’ zei Hilde veerkrachtig. ‘Dat zou heel mooi zijn.’
Ze goot water kokend uit en brandde zich. Ze verwenste kokend water. Ze stampte op de vloer.
‘Begin je weer?’ zei Gabriel. Ha ha ha.
Begin je weer, omdat haar arm in dik verband verpakt was, omdat ze haar arm had gebrand.
‘Ja zeker,’ zei Hilde, ‘wat dacht je?’
Karmad keek stil naar het raam.
Van Dantzig vroeg Hilde naar Gijs.
‘Ha! Gijs,’ zei Gabriel. ‘Die loopt al dagen naast die Jean Pierre alle uitdragerijen af en Gijs spreekt geen woord Frans. Maar die man is een bezetene, die is bezeten van materiaal, gedeukte wieldoppen en gaspijpen en dat soort dingen, je weet het wel en Gijs is ontzaglijk moe aan het worden.’
‘Jean Pierre?’ vroeg Bob van Dantzig blozend, verwonderd, correct.
‘Ha!’ zei Hilde en liep naar de telefoon.
Liep door een grauwe doodse verwarring, gordijnen van stof bij onkreukbaar neonlicht. Verwarring van grauwe brokken rond de vitrine, het materiaal, aaneengelast, aaneengeschoven.
‘Waar is die schets godverdomme!’
Elk brok op zijn plaats! De schets van de schepper!
Dit keer was Gabriel gezwicht voor Hildes voorkeur voor kultuur uit Frankrijk, dat was nog van een vroege liefde blijven hangen. Wat nog de
| |
| |
deur uit moest vandaag wachtte verpakt of open en bloot tegen de kale muren, een bloemstuk, een pik van 76 cm., dik als een pols, Vrouw voor het Slapen Gaan, kanariegeel, van Kaufmann.
‘En Gijs haat die man,’ zei Gabriel. Ha ha ha.
‘Schande!’ riep Hilde in de telefoon.
‘En die Jean Pierre heeft bandopnamen bij zich van alle c-coitussen van het hele jaar met een indo-chinese vrouwtje en die wil hij een voor een op de opening afdraaien.’
‘Laat je dat toe?’ vroeg Bob van Dantzig, zijn oogopslag vaag blauw, zijn actetas in zijn mollige handen, vol paperassen betreffende transacties, huizen, verwarmingsradiatoren, schappelijke polshorloges, oud roest. Bob? O nee! Bob is een goeie jongen!
‘Maar ik zit intussen weer mooi vast,’ zei Gabriel.
Hij knikte verwezen, dronk een bier, liet een boer.
Karmad's ogen rustten op het paars van Gabriels trui.
‘Geen fluit aan kunnen doen, de hele week en dan de volgende, ik zie geen heil, ik - Tjonge, dat zit mooi vast, dat is weer heel veel moeilijker dan ik had berekend. Ik wou dat ik die hele muurschilderij, pardon -’ Hij boog zijn hoofd, drukte zijn hand tegen zijn mond, boerde door zijn neus. ‘Het is een schande,’ riep Hilde crescendo en hing op.
‘Noe kan ik er wel een gemakkelijke oplossing voor vinden, ik kan me er wel gemakkelijk ervan afmaken, maarik wil dat het goed wordt.’ Hij balde zijn vuist. ‘Er zijn misschien talloze oplossingen, maar ik wil noe juist die ene die zich in het gras verscholen houdt! Ha ha!’
‘Natuurlijk,’ zei Hilde. ‘Vanzelf.’
‘Want dat is noe juist de goeie oplossing. Als je een portret maakt,’ vertelde hij Karmad, ‘dan kun je zeggen, de neus zit er nog niet aan, of dat oor is nog niet helemaal op peil, of die ene voortand die steekt er nog een beetsje uit of daar heb ik de vulling nog niet ingestopt, ha ha!’
‘Ja,’ zei Karmad langzaam, droog, in zichzelf.
‘Maar hier is het een zoeken, een -’
Maar vond het woord niet.
Peter kwam binnen.
‘Ik heb dat stukje voor Taste over Zwolse balletjes voor je geschreven,’ zei hij, ‘ik kom het je even brengen.’
Ha!
En Gabriel stelde voor: Karmad.
‘Geweldig goed,’ zei Gabriel lezend, ‘jij schrijft roesachtig, heel geweldig goed. Bob!’
| |
| |
Bob nam het van hem aan. Hij legde het op zijn knieën en begon te lezen. ‘Hoe vind je het?’ vroeg Gabriel. ‘Roesachtig, niet?’ Hij scharrelde in zijn zakken.
‘Dan zal ik je meteen het papiertje geven. Dan kun je meteen de poen krijgen,’ zei hij.
Zijn tekenstift gleed krachtig door de kreukels. Pieczuro.
‘Uitstekend,’ zei Bob en gaf het door aan Hilde.
Gabriel overhandigde Peter het papiertje.
‘Als je dat inlevert dan zal die kassier wel weer heel lelijk kijken, maar daar moet je je maar niets van aan trekken. Die man vindt namelijk dat het te veel geld gaat kosten.’
‘Uitstekend,’ zei Hilde, gaf het terug aan Peter. ‘Ja.’
‘Ik vind, goed werk dat moet ook goed betaald worden,’ zei Gabriel. ‘Ik geloof in stevige prijzen.’ Hij balde zijn vuist.
Karmad doceerde rustig wat hem bezighield.
‘Zweden, dat heeft nooit oorlog gekend en dat merkje als je daar bent in dat land.’
Gabriel knikte. Hilde schonk een glaasje wodka in voor Karmad, speciaal voor hem gekocht omdat hij ervan hield. Bedachtzaam proevend dronk hij van de wodka.
‘Dat is een hele sombere man,’ zei Gabriel, ‘met zo'n grote neus en die zit de hele dag opgesloten achter z'n raampje en die denkt natuurlijk, hij loopt lekker op straat met z'n poen en ik zit hier de hele dag opgesloten achter mijn raampje -’
Peter lachte, las het briefje. f 250,- Zou hij -
‘Een fijn land, Zweden,’ merkte Hilde op. ‘Ben er nooit geweest. Alleen in Kopenhagen.’
‘Dat is die mensen aan te zien, dat ze daar geen oorlog achter de boeg hebben,’ doceerde Karmad rustig. ‘Dat merk je dadelijk zodra je dat land binnenkomt per trein. Dat ze geen vreemde snoeshanen en snuiters over de vloer hebben gehad zoals hier. Geen vernielingen, geen ruïnes, niks -’ f 250. Middag werk. Hoe lapte Gabriel -
‘Weet je dat ze in Duitsland op sommige plekken al die ruïnes laten liggen?’ vroeg Karmad direct aan Peter. ‘Laten ze allemaal rustig liggen, is toch niks meer aan te doen. Maar wat gebeurt er dan? Dan groeit het onkruid daar bij handenvol overheen, daar groeit van alles op, daar gooien die mensen hun vuil en hun rotzooi op neer, daar nestelen zich wilde beesten in, dat is de natuur van die beesten, en dat vuil en die rotzooi dat vreten die beesten op en door de mest die dan ontstaat schieten er overal plan- | |
| |
ten en bloemen op, dat is een natuurlijke samenhang, daar komt geen mens niet aan.’
‘Ja ja,’ zei Gabriel, ‘met wilde beesten daar zitten we hier ook wel mee.’ ‘Kwam ineens op me af,’ vertelde Van Dantzig aan Hilde, ‘hoe-heet-ie, Alkmaar en Omgeving, kwam op me af en wou ineens weten hoe of ik aan de kost kom!’
Hij sloeg een been over het andere.
‘Godverdomme,’ zei Hilde.
Uit gebrek aan vertelstof beschreef Peter zijn eerste primitief, zijn ‘Leda en de Zwaan,’ een schenking van de schilder, de laatste sigarenmaker van de stad. Bloot in het bos op billen die nergens de bosgrond raakten. Geen bosbloempje gekrenkt. En golvend kastanjebruin haar, een kroontje erop en erin. De zwanenhals, kop op haar borst, de snavelpunt zwart aan rode lippen en vleugels gespreid tussen hoog opgehesen benen. De borst, de tepel van goud.
‘Het rechterbeen hangt er zo'n beetje bij, en hij vertelde dat hij het toch zo had nagemeten. En een van die handjes is net een tuinharkje dat haar dij aanharkt.’
‘Niks voor ons?’ vroeg Hilde vluchtig, ‘die man?’
Ha!
‘Maar die mensen,’ zei Karmad, ‘die Zweden, dat bedoel ik. Dat valt op. Die zijn ruimer, die zijn anders, die zijn niet zo sikkeneurig als wij hier, die zijn niet zoals wij hier door de oorlog in de knel geraakt. Als je daar bent dan zie je dat helder en dan merk je pas goed dat de oorlog daar in het minst nog geen spoor heb achtergelaten.’
Hilde hield de wodka vragend omhoog naar Karmad.
‘Nog wat?’
Karmad knikte bezadigd.
‘Wodka is,’ zei Karmad en de deur ging open.
Het enig echte?
Het waren twee meisjes, twee, drie en twintig jaar oud, de linkse een hoofd groter dan de rechtse. Ze aarzelden in hun vacantiebroeken, windjacks, de ritsluiting gesloten, hun zoekende ogen aarzelden naar Hilde, naar Gabriel, naar Jean Pierres gevaarten van geblakerd metaal. Van Dantzig graaide verstrooid in zijn tas, Gabriel, gekromd en vermaakt, hield zijn mond, vermaakt om de woorden gestikt op hun schouders, australia de langste, new zealand de kortste.
‘Could you tell me,’ vroeg new zealand op een efficiënte manier, ‘whether this is the Six collection?’
| |
| |
australia zweeg.
‘Yes yes yes,’ zei Gabriel vrolijk, ‘yes yes I could. But I'm afraid this isn't the Six collection!’ Terwijl hij het zei liet hij zijn vingers vuil stof en verfklieders uit zijn haar kammen en schudden.
‘Ha ha ha! Ik wou dat waar was!’
‘I can tell you where it is,’ zei Gabriel en wees ze de weg.
‘We thought this was the Six collection,’ zei australia, ‘we asked someone and he told us the way.’ Ze zocht in haar folders en koos er een uit.
‘Ha ha!’ deed Gabriel. ‘No no no.’
Verbouwereerd. Europa schaterde.
‘Is all this yours?’ vroeg toen australia.
‘Yes yes yes, it is. For the time being at any rate.’
‘Do you mind if we have a look round?’ vroeg new zealand doortastend.
‘Of course not. Go right ahead.’
Ah! Europa! Moe, te lang op aarde. Gehurkt, geknield op een vacantieknie, verdrong new zealand nieuw australia bij Jean Pierres verwrongen metaal. Ze richtten verkennend een vinger op een traan van staal, ze wisselden een blik van begrip. Een gapende mond zonder tanden, beet hij? Wie beet? Hij beet wie zich kwijnend liet bijten. Oud zweet had de mond aan de chaos ontrukt, Europa gromde verbleekt. In de buik van new zealand rommelde een leegte, waar was het ontbijt gebleven? Europa ontkleed! Gabriel grijnsde vermaakt. Hilde zweeg. Vergaap je maar niet aan die pik lieve kind, berouw beter vroeg dan te laat.
Gabriel greep in zijn kruis.
‘De Six collectie,’ mijmerde hij, ‘jezus mina.’
‘Vanmorgen was er hier een hele schoolklas,’ vertelde Hilde, ‘ze kwamen hier hun boterhammen opeten, maar ze waren beslist niet vervelend.’
‘Er is veel veranderd in dat opzicht,’ zei Bob van Dantzig.
‘Die redden zich wel,’ zei Peter, ‘die kinderen.’
‘Thank you very much,’ zei new zealand vriendelijk.
‘Thank you so much,’ knikte australia bij de deur.
‘Je ziet het daar meteen aan de puntjes op de i,’ zei Karmad. ‘Je hebt daar om maar es een voorbeeld te noemen overal brievenbussen. Ja, goed, dat weet ik ook wel, hier zie je ook wel es een keer een brievenbus, tenminste in de stad, maar als je daar in Zweden bij wijze van spreken in het oerwoud zit dan zie je toch nog desondanks om de dertig meter op zijn minst nog een brievenbus die dan ook elke dag op een vaste tijd wordt leegge- | |
| |
haald door de posterijen. Daar kun je vast van opaan en je kunt er van alles in kwijt, brieven, kranten, kaarten en de grootste postpakketten, dat wordt dan voor je gewogen, dan krijg je de rekening thuis.’
‘Ik zit zo ontzettende muurvast,’ zuchtte Gabriel. ‘En wat het ergste is, dat ding had al drie weken geleden af moeten zijn.’
‘Onzin!’ riep Hilde.
Karmad keek opzij.
‘Je hebt daar nog van die oneindige uitgestrektheden,’ zei Karmad, ‘ongerepte oneindigheid en als je uit je ogen kijkt dan zie je daar kudden herten grazen op het land.’
‘Ik loop met je mee,’ zei Gabriel.
‘Zijn die sperzieboontjes er nog?’ vroeg Karmad mompelend.
Ha!
‘Dat weet ik nog niet,’ zei Hilde bedenkelijk. ‘Gabriel, is dat nog vrij?’ ‘Ik vraag het voor een klant,’ mompelde Karmad.
‘Ik weet het nog niet,’ zei Gabriel, ‘het hangt er nog van af.’
‘Tot ziens,’ zei Karmad tegen Peter.
‘Dag meneer.’
Ze lieten elkaar voorgaan bij de deur. Gabriel en Karmad. Ze verdwenen.
‘Ik geloof verdomd,’ zei Hilde, ‘dat hij hier komt om te spioneren.’
‘Spioneren waarvoor?’
‘Verdomd,’ zei Hilde in gedachten.
‘Dat zou best eens waar kunnen zijn,’ zei Bob.
‘Waarvoor zou hij dan spioneren?’ vroeg Peter.
‘Vraag liever waar niet voor! Voor Boer, voor Fasant, voor de Meerpaal.’ ‘Voor Gloriamus,’ suggereerde Bob van Dantzig. ‘Voor de Koehoorn.’ ‘Precies! Daar liggen zijn grootste belangen, daar staat hij het meeste aan af. Ik geloof verdomd dat hij de zaak hier op komt nemen om te zien wat voor politiek wij voeren, wat komt hij hier anders doen? Wat komt hij hier anders doen? En waarom loopt Gabriel zo met hem mee?’
‘Maar wat Chris zei was grote onzin,’ vertelde Gijs. ‘Dat zegt hij alleen uit jaloezie. Ik ben door niemand beïnvloed, geen enkele schilder of zo, hoogstens alleen door het cartoon, maar dat heeft hij weer niet in de gaten. Maar op weg erheen hadden we ook al ontzettende ruzie, omdat Chris dronken was, hij kon niet meer rechtop zitten en ineens ging hij tegen me schelden, toen zei hij verdomme, ik heb al een huis en een boot, dat heb jij
| |
| |
toch maar niet. En dat komt nog steeds omdat Annemarietje, dat model van Piet Deken, in dat interview heeft gezegd dat ik de beste van de groep ben, daarom kijken ze me allemaal met de nek aan. Chris weet verdomd goed dat ik dat ook ben en dat kan hij niet hebben. Dat soort dingen kreeg ik vroeger in het milieu ook ruzie om, maar daar waren ook jongens die veel beter tekenden dan ik en dat kon ik weer niet hebben. Het was altijd charmant en altijd ruzie en ik weet van mezelf dat ik weer door de knieën zou gaan als ik ze weer zou zien. Ze kunnen allemaal die barokke taal gebruiken en de hele avond over vogeltjes ouwehoeren dat je je toch geen ogenblik verveelt. Maar ze maken slachtoffers. Die zoon van Van Gelder, die was zesden, heeft ook al zelfmoord gepleegd. Ze maken slachtoffers. Heb ik je nooit verteld van toen ik piano ging spelen in dat café? Toen was ik zo ontzettend straal zat - Toen sloeg ik eerst mijn glas stuk op de stoelpoot en kreeg ik ineens ontzettende zin om piano te spelen. Ik had nog nooit van mijn leven een piano aangeraakt, maar die vent zat van die hele ontzettende zijkerige cocktail muziek te spelen en ik kreeg ontzettende zin om het zelf beter te doen. Ik bloedde als een rund, ik had mijn hand een flink eind opengesneden aan dat glas en ik voelde er niks van. Toen ben ik aan die pianist gaan vragen of ik wat mocht spelen en toen kon ik zien dat die vent bang voor me was. Ik bloedde als een rund, ik had geen zakdoek, het liep gewoon langs mijn vingers op mijn broek en op de grond. En die man stond meteen op, heel beleefd, natuurlijk meneer, gaat u gang maar, het was werkelijk een ontzettende zak. Toen ben ik daar zo in dat volle café op die toetsen gaan hakken, het bloed stroomde me langs mijn handen, ik kon alleen maar drie of vier toetsen tegelijk aanslaan vanwege die wond, dat begon toen ook pijn te doen, en die toetsen zaten meteen onder het bloed, het bloed liep tussen de toetsen in. En toen ik niet
meer kon van de pijn ben ik met mijn ellebogen op de toetsen gaan beuken tot mijn mouw doordrenkt was met bloed en die mensen klapten als gekken...’
‘Jij gaat toch elke morgen gewoon aan het werk?’ zei Gabriel. ‘Hoe doe je dat toch?’
‘Ik heb de radio erbij aan,’ zei Karmad. ‘Je hebt er wat afleiding bij nodig.’
‘Maar als je finaal vast zit,’ zei Gabriel. ‘Ik zit namelijk finaal vast, ik heb dat opgezet en het is half af en het was goed aan het worden... Kom jij dan nooit vast te zitten? Met waar je mee bezig bent?’
| |
| |
‘Ik begin altijd onderaan,’ zei Karmad, ‘je moet je eigen toe weten te leggen op het werk dat je voorhanden heb.’
Ze staken een brug over.
‘Dat doe ik ook en dat ging goed, maar nu kom ik toch helemaal niet verder. Je vraagt je af of je dan iets fout gedaan hebt dat je dwars gaat zitten, een verkeerde ding neergezet, maar ik kan het niet zien, dat is het ongeluggege. Vroeger, ja. Maar vroeger kon ik ook zo'n prachtige stijve lul krijgen en dat lijkt soms ook al een beetsje af te zakken!’
‘Je zou er eens uit moeten gaan,’ zei Karmad. ‘Als ik even de kans krijg ga ik weer naar Zweden per trein. Niet om te werken. Voor werken moet je thuis zitten in je eigen omgeving. Daar moet geen natuur bij, datis vals. De natuur ben je zelf niet, dat is buiten je om. Als ik aanstonds weer naar Zweden ga, dan ga ik alleen om mij er te recreëren.’
Het was uitgestorven in de hoerenbuurt. Een man in een overall droeg een plank.
Karmad sloeg een hoek om. Gabriel volgde gedwee.
‘Maar elke ochtend opnieuw, gewoon verder gaan waar je gisteren bent gebleven, o gottegottegot!’
‘Leen me een geeltje van je,’ zei Karmad.
Hij bleef staan. Zijn blik was afwezig.
Gabriel haalde zijn portefeuille uit zijn binnenzak en deed hem open.
‘Dank je,’ zei Karmad. Terwijl de hoer het gordijn dichttrok daalde hij de stoep af.
Beste meneer Peter Roskam,
Omdat u meende dat mijn schilderwerk ‘een sympathieke, maar voorlopig nog weinig markante poging is om de chaos gestalte te geven’ daarom alleen zou ik je stevig bij de slappe poepert moeten grijpen. Want snap jij nu niet, jij poepende strontlakker, dat je alleen uit de kleine jaloezie van de creatief impotente zwartepakkenzweter je gezijk in de krant laat lopen, jij bedwaterende nathals! Snap je nu eindelijk wat er met je aan de hand is, malle malloot, jij domme eunuch, je moet me eens heel stilletjes in mijn oor vertellen wanneer ze bij jou het hele zootje eraf hebben gehaald. Schrijf daar eens een van je slijmerige slakkenverhaaltjes over in je pleekrant, jij zielige druipneus, jij stuitende snotsnoeper. Laat bij de kapper de stront eens van je smoel schrapen, zien hoe bleek je wordt! Huilende
| |
| |
sneeuwpop, zuig je nog op je duim en weet je wat Freud daarvan zegt; Precies! Hoe lang doe jij er eigenlijk over als je op de plee zit te kakken? Of blijf je er gewoon rechtop bij staan en laatje het gewoon uitje poepert achter je op de grond kletsen net als een koe en blijf je de hele dag in je schijnheilige schijtstank rondhangen, jij uitgebeend schijthuis! Begrijp je nu waarom ik mijn werk maak zoals ik het maak, pissende poephapper?
Wees hartelijk gegroet, Wim Jonkers
Schande
omdat dr. Kalkoen, ook wel dr. Het Vette Haantje, een zeer vet smoesje bedacht had en zich zeer vettig in had weten te dringen bij De Vrouw in het Vizier die hem persoonlijk beschouwde, allang had beschouwd, als de vermaardste, de internationaalste expert op schilderkunstig gebied en hem vrijuit vertrouwelijk had laten neuzen in het hermetische vertrek waar ze lagen, stonden, hingen en waar dagelijks, bij gunstig en ongunstig licht, hartstochtelijk werd gejureerd. Waar J.W. Biersma hing, cafébaas te Terneuzen, bol schaterend te midden van zijn volle glazen, en waar mevrouw van Dommelen-Dijkstra haar goudsbloemen had uitgestald, haar naam uit angst voor het motto dik en voluit over de hele lengte van de lijst geverfd, en waar een dikke poes te spinnen lag op een dik tafelkleed, en waar een houten zomerhuisje ontsteeg aan klaprozen en korenbloemen, en waar een onaangesproken open doos Willem II op doek geschilderd hing, en een zak aardappelen geschilderd door de aardappelhandelaar uit Goes waarschijnlijk, en duidelijk een Strovinck, duidelijk een Chris, en een caféhouder die duidelijk zijn beste glimlach voor de jury opgezet had en een kat droeg op zijn arm -
‘Precies!’ zei Hilde. ‘Dat wordt het schandaal van het jaar! We vragen meteen f 100.000 schadevergoeding en er is grote kans dat we het krijgen ook, Gabriel heeft de advocaat er al over gebeld.’
‘Hoe weet je dat, dat Kalkoen daar is geweest?’
‘Ja, precies! Hoe weet ik dat? En hoe weet ik dat, dat hij al de namen en adressen van al die mensen heeft overgeschreven. Hoe weet ik dat! Dacht je nou heus dat ik dat aan jouw neus zou hangen, jongen? Ik weet het. Daarmee uit. Basta!’
‘Toen zaten we in de Heemschut aan zo'n lange tafel en Kaufmann begon te schreeuwen dat hij nog nooit wat had verkocht, zijn hele leven niet.
| |
| |
Toen zei een van die Heemschutters, ik dacht dat er laatst vijf van uw schilderijen zijn verkocht. Toen werd Kaufmann kwaad, hij zei, vijf, ik dacht dat het er zes waren! Toen ging hij zitten nadenken, maar hij kon zich er geen een herinneren. En Jaap Bredelaan zei, die vrouw in bad, en dat bal-masqué en dat moest Kaufmann toen wel toegeven. Hij zat aan een stuk door bier te drinken en hij gaf inderdaad geen enkel rondje weg. Toen ging Bredelaan nog een gedicht van hemzelf voorlezen, ik heb het voor je opgeschreven.
Sonnet
Mijn naam is Jaap Bredelaan, maar hij die dat zegt
Heeft niets hoegenaamd van mijn levenspad uitgelegd.
Want wie denkt dat die naam een voorspelling bevat
Bedenke de wijsheid die ‘what's in a name’ hem verschaft.
Het smalste geluk is het diepste op aard',
Want diepte en breedte zijn elkander niet waard.
En hun'krend uitsluitend naar 't geluk in 't verschiet,
Waar het bloot ligt voor elkeen en niemand die het ziet,
Zo sta ik aan 't eind van mijn brede laan,
Het smalste pad dat ik ooit af ben gegaan,
En vieren zeventig jaren lang,
Zich trouw aan zijn wezen en wensen,
Het leven ontdaan van elk vuil voor de mensen,
En zijn devies: Wees Nooit Bang!
Toen ging Kaufmann dat gedicht bespotten en Bredelaan zei steeds, vind je dat niks, vijf schilderijen verkocht in drie weken, hoeveel is dat per jaar, en Kaufmann zei, ja, dat noem ik niks, gezien de kwaliteit van het werk en hij begon Bredelaan te bedreigen. Zo'n toneelspeler probeerde het nog een beetje te sussen en Bredelaan wilde wegsluipen, dat is zo'n heel mager ventje en iemand zei dat die stoelen in de garderobe eens een keertje gerepareerd moesten worden. Toen zei zo'n ontzettende gore verlopen schooier, ik schilder nog maar voor een doel, want voor mij is maar een ding nog de moeite waard: naaien - de rest kan me gestolen worden. En daar ging Kaufmann toen opeens heel serieus op in, hij zei, wat vind
| |
| |
ik dat interessant dat u dat zegt, u doet me aan iemand denken die ik heb gekend en die er net zo over dacht als u. Die zette er alles voor opzij en die had er de grootste moeiten en lasten voor over. Merkwaardig dat u er nu net zo over denkt! Maar hij werd steeds dronkener en werkelijk zo wild als een stier en ze begonnen allemaal een beetje bang voor hem te worden en ze slopen zo van die tafel weg, hij merkte er niets van. Tenslotte zat hij alleen aan die tafel te zuipen en te schreeuwen dat hij de grootste schilder was van alle tijden en dat de eeuwigheid zich in hem samentrok en dat het genie zou triomferen, dat was nog altijd zo geweest, al duurde het soms lang en toen schreeuwde hij steeds alleen nog maar zijn eigen naam met die bulderende stem, er was een hele oploop bij de deur. Toen ging hij met zijn blote vuist een van die grote ruiten stukslaan en toen kneep hij zo'n brandende lichtpeer kapot zo met zijn blote vuist en hij schreeuwde en schuimbekte, nog nooit wat verkocht, nooit, nooit en wie het tegenspreekt is een leugenaar en een bedrieger en toen smakte hij tegen de grond en daar ging hij liggen trappen en schuimbekken en schreeuwen en toen werd hij ineens zo bleek als een lijk...’
‘Die moet ik hebben,’ zei Gabriel verheugd. ‘Ja! Die moet ik beslist hebben! Schitterend! Die kan ik gebruiken! Heb je dat geld van die kassier nog gekregen? Hij keek zeker wel lelijk op zijn grote neus hoe laat het was! Ha ha! Beer!’
Net thuis uit het concertgebouw.
‘En die man zong! Die stond te zingen! Zo enorm geweldig! Zo ongelooflijk enorm mooi als die man zong, zo'n gezellig dik mannetje en hij hield zo zijn armen voor zich uit alsof hij de hele zaal wilde omhelzen! En toen dacht ik weer, wat is het toch allemaal leuk, die man die daar zo prachtig staat te zingen en Gabriel die mooi kan schilderen en Peter die zo mooi kan schrijven en er was een meisje dat had van die gezellige knalrode sokjes aan en wat is het toch allemaal gezellig! Wat heb je meegebracht, Peter.’
Kleine stukjes, grapjes, anecdotes die overschoten op zijn werk, gedachten, diep tot minder diep tot op de rand van ondiep, een enkele ‘ronduit oppervlakkig’.
Op luide toon ging Beer ze voorlezen.
Peter kromp ineen.
‘Geweldig! Hoe verzin je zoiets toch! Ik sta gewoon paf als ik zoiets zie, wil je dat wel geloven? Ik vind het gewoon -’ Haar armen maakten een
| |
| |
groot edelmoedig gebaar van voor een raadsel staan, de strijd opgeven. ‘Heb je dat essay over Gabriel gezien van die Joop Odeldodel,’ jodelde ze. ‘Vind je het niet gewoon belachelijk! Weet je dat Gabriel nog nooit heeft geonaneerd!’
‘Ja ja,’ zei Gabriel haastig, greep gretig naar Peters getypte velletjes, trok een map uit een stapel mappen, deed de stukjes op stapel in de map. ‘Je krijgt ze terug. Ik zweer je dat je ze terugkrijgt. En ik zal ze persoonlijk onder mijn h-hoede nemen, ik zal ze zo gewetensvol vertalen als ik kan.’ ‘Het zal wel moeilijk zijn,’ zei Peter, ‘er zijn woordspelingen en zo.’
‘Maar ik zal mijn uiterste best doen, ik zweer het je. Dat is geweldig, tjonge, dat gaat de hele wereld over.’
Tweetalig, internationaal, het hoogste niveau, alles gepland, alles stevig in kannen en kruiken, Peter, je komt als geroepen. Hoe ze dat nieuwe blad gingen drukken moest strikt geheim blijven, zo uit de lucht moest het komen waaien als verrassing op de dag van de opening van de groep, en weet je dat die integraal en tot de tanden verzekerd naar New York verhuist, doe dat in je pet!
‘Je kwam als geroepen,’ zei Gabriel.
De stichting had succes geboekt.
‘Hoeveel -’
‘Nee nee nee,’ wimpelde Gabriel af. ‘We hebben net krapaan f 360 bij elkaar kunnen schrapen, daar moet alles af, papier, drukker, zetter, correspondentie, alles. We laten er een paar duizend drukken en Hilde kent een drukker die dat praktisch voor niks wil doen wat bij een ander bij wijze van spreken f 5000 zou kosten en Gijs heeft twee tekeningen toegezegd en jouw stukjes passen daar schitterend bij, schitterend, maar ik kan je daar helaas niets voor geven. Helaas.’
‘Als je maar om de spelling denkt,’ zei Beer. ‘Je weet toch dat Gabriel geen woordenboek wil gebruiken? Dat is die eigenaardige afkeer van autoriteit van hem!’
‘We zetten de twee talen naast elkaar,’ zei Gabriel opgewonden. ‘En dan ga ik geld lospraten voor grotere uitwisselingen! Ik heb al geld losgekregen bij een kleine industrie en daar ga ik een grote industrie mee chanteren en als ik die heb gechanteerd dan ga ik daarmee de minister chanteren, dan zeg ik dat ik hiermee het landsbelang dien en dat is ook zo! Ha ha! We hebben al een naam voor dat blad. Beer? Wat denk je -’
Beer trok verbaasd haar schouders op.
‘Ha ha! Grasp!’
Hij wachtte af.
| |
| |
‘Begrijp je het?’
Hij balde een vuist.
‘Grasp,’ verklaarde hij, ‘dat wil zeggen de greep die twee werelden samengrijpt. De oude wereld en de nieuwe wereld! Ha ha!’
Misschien alleen om een geheim te bezitten, dacht hij, om volstrekt iets te weten, te weten dat een ander het niet kan weten, dat het weten voor niemand bestaat. Een woord om te weten? Een woord dat beschreef wat hij zag, waar niets achter schuil ging, of was wat hij ontdekt had het woord? De boom zijn buik open doen, kom binnen kom binnen en kijk ongestraft hoe het zit. Het zit zoals jij het laat zitten en morgen zit het weer anders. Alleen de drang om te heersen, de buit binnen te halen en verder nog dit, ik sta voor de boom, de kachel brandt, de ramen zijn vrolijk betraand, het gordijn is rood van de pluche, niet storen. ‘Vanmorgen twee uur voor de boom gestaan.’ Aardig bericht voor u, lezer. Twee uur, wat een tijd! Zit Odeldodel wel lekker zacht op zijn stoel? Antwoord in koor, heel het land. Waar je zit komt het eelt, wordt het hard en steeds harder. Bladeren aan de boom. De kruin vertakt zich in drieën. Kleur overwegend blauw. Merkwaardig de samenhang van dit met het ander. Toch kan het precieser, waar is het eind? Een boom op papier, wie wil foxtrots in verf? ‘De verlammende vlucht der verbeelding waar sprekende woorden druppelend als honing -’ goed goed. Verlammende vlucht, is het werkelijk? Laat je vleugels eens zien, sta eens stil. Verbijsterende paradox, vrijstaand, ommuurd, leeg te aanvaarden. En weet u wat vooral zo bevredigend is? Dat alles weer anders is dan zoals het er staat, ik bedoel, het staat er geen twee keer hetzelfde, elke keer dat het er staat is weer een andere keer. Op het foeilelijke huurkleed stond hij, aan de foeilelijke huurmuur hing de boom, mensen zeggen dingen en doen dingen, dat geeft houvast. Kan iemand een boom zeggen? Waarom niet laten staan zoals hij staat, hangen zoals hij hangt, is kopen nog niet voldoende? Slaap je zo slecht als dat ding voortbestaat, moet je er verder aan knagen? En slaap je zo slecht als het zwevend blijft, moet er een woord bij gezegd? Het geheim van de boom is
de projectie van de noodzaak van het individu van het - Zeg kut en kom klaar, laat naar je kijken. Woord dat zijn buik krabt, zich rolt in de mest. En Peter, waar is je toon naar toe, die aardige toon van weleer?
|
|