| |
IX
‘Het is een meisje,’ zei Gijs om vijf voor negen 's morgens. Zijn stem klonk traag en slaperig. De telefoon stond in de gang van het huis waar Peter woonde en binnenkort zouden er mensen naar beneden komen op de trap, elk met zijn eigen stijl van lopen. Op zaterdag liep iedereen anders.
‘Freekje had al dadelijk van die polderwerkershanden en deze is al meteen helemaal verfijnd, zo'n beetje als een chinese danseres,’ vertelde Gijs sloom. Hij wachtte. ‘Dat mopje over die polderwerkershanden heb ik nu al aan zoveel mensen verteld dat ik aan mijn geestelijke vermogens begin te twijfelen.’
Het woei, er dreigde regen. Een man hield hem aan op de brug. Er stonden blauwe sterren in zijn ogen.
‘Espangolo?’ vroeg hij en drong zich op.
‘Nee,’ zei Peter. Een ogenblik geleden had hij een sproeterig roodharig jongetje opgeschrikt dat uitgerekend uitweek naar de plaats waar hij parkeren wilde. Hij had zich buitensporig kwaad gemaakt, de imbeciel, wat hij ook was, en in de vloedgolf van zijn woede voelde hij opeens een afkeer van zijn werk, een afkeer van het woordgegoochel dat hem opgedragen was, dat niets, niets, niets betekende. Het zou kunnen gaan regenen, maar het bleef droog. De man was afgedropen. Espangolo! De juke-box
| |
| |
dreunde voor de Spanjaarden. Drie Spanjaarden deinden in het zwakke toch onthullende licht op de muziek. Een Spanjaard had zijn stoel gekeerd, zijn kin steunde op zijn vuist op de achterleuning. Een vuilnisman misschien, hij droeg er de verwoede tochtlatten voor, een van de mannen die 's maandagsmorgens zingend op hun wagens uitrijden, onbegrijpelijk plezier. Twee Spanjaarden speelden kalm biljart. Een Spanjaard gaapte een gaap die zich bestendigde. Onder Gijs' drukbel staken twee electrische draden ineengevlochten door een gat naar buiten. Een kale plek waar tot voor kort een naambordje was geweest. Aan de overkant, boven het Spaanse restaurant, leunde een vrouw in zwarte onderjurk op een raamkozijn, ze sloeg Peter gade en stuwde haar vlezige borsten op haar armen omhoog.
Gijs trok zijn rechter schouder op wanneer hij je een hand gaf. Hij greep je hand alsof een koop beklonken werd.
‘Ik heb helemaal niet geslapen en ze begonnen nog te timmeren en te boren ook.’ Beverig van moeheid nam hij Peters jas. ‘We hebben nieuwe bovenburen. Ze heten Manus en Trijn. Manus staat soms uit het keukenraam te vissen en soms vangt hij ook nog wat. Moet je het kind zien?’ Hij hield de baby op zijn arm omhoog, voorzichtig verlegen trots. De ogen waren dicht, ze had een kuif van zwart donshaar.
‘Die kuif gaat er weer af, geloof ik. Vind je haar niet goed?’
Hij legde haar terug in de wieg en schikte de witte doek om haar hoofd. Opzij van de neus stak een rood vlekje donker af tegen het rose.
‘Dat schijnt zo te moeten, die doek.’
De wieg stond in het slaaphok waar Eugenietje in een dubbel bed te slapen lag. Ze bewoog zich af en toe en haalde dan diep adem, alsof ze wakker ging worden, verlegde haar arm en sliep.
‘Wil je een beschuit met muisjes?’ vroeg Gijs grijnzend. Hier stonden zijn afgedankte schilderijen, het gezicht naar de muur. Die mocht niemand meer zien. ‘Het Bruinoogmietje.’ ‘Het Bevlogen Bierviltje.’ ‘Het Kapotje.’ Hoewel Gijs ze soms wel in details beschreef.
‘Dag,’ zei Freekje kortaf in de kamer. Hij had het woord een dag of wat geleden leren zeggen en wisselde het af met ‘beer’. Gijs mompelde, brak het beschuit dat hij aan het smeren was aan stukken en vloekte buiten verhouding tot het ongeluk. ‘Ik heb de hele nacht ook helemaal niet geslapen,’ zei hij.
Eugenietje gaapte zich wakker, keek naar Gijs, keek vragend verwonderd naar Peter, zag hem niet en gaapte. Gijs had een nieuw beschuit gesmeerd, bestrooide het morsend met muisjes.
| |
| |
's Nachts was het kind geboren. Ze hadden vergeten om het te wegen en op de klok te kijken. Toen Gijs eraan gedacht had was het zo'n beetje vier uur geweest, maar die klok liep nooit gelijk, soms voor soms achter. Hij was intussen blijven staan, op tien voor zes. Terwille van familieleden hadden ze gewicht en tijdstip vastgesteld.
‘Maar nu is het wel zaak dat we ons daar tenminste aan houden.’
De zuster had 's nachts steeds gebeld, had steeds geen taxi kunnen krijgen. Eenmaal had iemand opgenomen, taxi, ja hoor, ik kom je wel even taxiën, waarna een stroom volgde van obscene woorden, ‘maar ze wou niet precies zeggen welke’.
Eugenietje deed haar ogen open.
‘Gijs?’ zei ze.
‘Maar toen ze hier zat te wachten heeft ze nog wel een doos kersenbonbons helemaal leeg gegeten, die vond ze best lekker,’ zei Gijs. ‘Wij ook trouwens.’
‘Gijs?’
‘Bij Freekjes geboorte hadden we zo'n echte vroedvrouw, een heel raar mens -’
Eugenietje opende haar ogen wijd en kneep ze daarna dicht.
‘Weet je nog, Eugenietje? Die vroedvrouw?’
‘Die vroedvrouw?’ vroeg ze kinderlijk zangerig.
‘Bij Freekje?’
Ze legde haar hand boven de dekens.
‘O met die hele grote tanden,’ zei ze.
‘Peter heeft nieuwe kersenbonbons meegebracht, wil je er een?’
‘Lekker,’ zei ze en at er twee.
Gijs tilde de hand op van de baby.
‘Zie je wel hoe verfijnd ze in elkaar zit? Als je Freekje had gezien bij zijn geboorte, werkelijk net twee van die polderwerkers - maar laat ik daar in godschristusnaam over ophouden.’
Hij maakte koffie in de keuken en goot een scheut jenever in de kopjes, om wakker te blijven.
‘Dag dag dag,’ zei Freekje en lachte het speeksel in zijn wangen tot bellen. Hij schoof zijn handen over de tafel van de kinderstoel waarin hij vastgezet was.
‘Mijn vader was hier nog, vanmorgen vroeg. Toen ik hem uitliet op de gang, zei hij, je denkt erom dat je aardig bent tegen Eugenietje, hoor je. Godverdomme.’
‘Hij heeft een kwaad geweten,’ zei Peter.
| |
| |
Nu luisterde Eugenietje ingespannen, een frons van zorgen boven haar wenkbrauwen.
‘Mijn reactie is dan altijd dat ik Eugenietje ontzettend wil gaan pesten.’ ‘Gijs,’ zei ze angstig. ‘Gijs? Gijs? Je ging me toch helemaal niet pesten? Gijs?’
‘Nee, ik deed het ook niet. Maar ik wil het altijd op zo'n moment.’
‘Maar je deed het helemaal niet. Gijs?’
Ze viel in slaap.
‘Als ik godverdomme zeg, zegt hij, matig je een beetje! “Tieten” vindt hij ook heel erg en zelf reageert hij altijd op de kleinste toespeling! En dan komt hij hier kijken hoe het gaat met ons gezinnetje, en toch ook geil -’ ‘Beer,’ barstte Freekje uit en zoemde als een vliegtuig.
‘Die dokter is wel een redelijke vent, helemaal niet zo'n flinkerd, niet zo vreselijk opgewekt, een beetje somber, maar toch met binnenpretjes en zo. Ik ben maar meteen flink tegen hem op de politie gaan afgeven en daar had hij toch ook wel redelijke argumenten tegen, echt wel een aardige vent.’
‘Weet je dat ik iemand ken die Van Vrucht heeft gekend?’ vroeg Peter. De leuning van zijn stoel schoot los, viel kletterend op de grond.
‘Kijk uit!’
Eugenietje geeuwde zonder klank.
‘Hij zei dat Van Vrucht een ongelooflijke bandiet is. Hij had met hem samengewerkt en Pal had nog kans gezien om een grote etspers van hem te jatten.’
‘Toch wacht ik nog maar even met bij de galerie weggaan, want Gabriel heeft nu toch echt een contact in Amerika. Ik heb die vent zelf ontmoet, hij vindt mij erg goed, hij heeft meteen een schilderij van mij gekocht en hij heeft twee galeries, een in New York en een in Washington.’
‘Hoeveel krijg je daar dan voor?’
‘Hij neemt zelf 50 % en van wat er overblijft pikken Gabriel en Hilde nog eens 30 %, maar die prijzen liggen daar natuurlijk ook erg hoog voor hier. Ik ben Freud aan het lezen. Ik geloof eigenlijk niets van die oersituatie.’
‘O nee?’ zei Peter.
‘Nee niks.’
‘Waarom niet?’
Gijs stamelde iets.
‘Ik ben eigenlijk te moe,’ zei hij.
Peter bladerde in Gijs' schetsboek, aantekeningen voor grapjes, grappen,
| |
| |
ideetjes, hier en daar een tekening wat verder uitgewerkt, een zelfs in kleur. En af en toe een aforisme in de vlucht gegrepen en Oost-Indisch neergepend in een ongeschoren handschrift. ‘Als een mens in bepaalde noodsituaties een beest is wil dat nog niet zeggen dat hij daarom verder ook waardeloos is.’ ‘Velen die het zo nodig vinden om andermans heilige huisjes omver te trappen blijken zelf huisjesmelkers te zijn.’
‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg Peter. ‘Ik tart je om zoiets -’
De bel ging evenwel.
Half suffend, peuterend aan zijn vingers en wantrouwend loerend had hij Peters bladeren gevolgd. Nu kwam hij landerig overeind. Een ogenblik later stommelde Greet Bonkhorst voor hem uit de kamer in, hijgend jesus jesus roepend, ze kwakte haar rozen zo wild op het bed dat het papier open brak.
Alsof er geen tijd te verliezen was boog ze zich over de wieg.
‘Jesus jesus!’
Wakend aan haar zij belette Gijs haar om de doek om het hoofd te verschikken.
‘Gijs,’ riep ze spontaan. ‘Gefeliciteerd. Meesterlijk, mijn compliment!’ ‘Eugenietje heeft er ook aan meegedaan,’ zei Gijs.
Ha!
Ze had Haan meegebracht, een halfdronken lange sterk uitziende man die lodderig iets zei waar niemand zich bij betrokken voelde. En nog een Engelsman en zijn vriendin, een Engelsman die schilder was en, gek genoeg, naar knoflook stonk. Jeanie, heette zijn vriendin.
‘Hé, George, what's the time, do you know?’ was het eerste dat Jeanie zei. ‘Dag,’ zei Eugenietje verbaasd tegen het volk.
‘Dag!’ schreeuwde Freekje in zijn stoel. Hij begon te trappelen en te slaan en schreeuwde: ‘Dag dag dag dag!’
‘D-a-g,’ probeerde de Engelsman mild.
‘Hé,’ zei Jeanie, ‘he speaks Dutch! Isn't that fabulous!’
‘Je moet hem zo gauw mogelijk wat te drinken geven,’ zei Peter, ‘zijn stank is niet te verdragen.’
‘Wat zeg je?’ vroeg Gijs afwezig, doof. ‘Jezus,’ schrok hij, ‘Freekje moet nog eten.’
Als op commando stommelde Greet de keuken in, er viel iets op de grond.
‘Jeeeeesus!’
‘You can have a seat,’ bracht Gijs met moeite uit en ontruimde zenuwachtig stoelen.
| |
| |
‘What's he saying?’ vroeg Jeanie aan George. ‘No, the other one, the one that was speaking Dutch.’
‘How the hell would I know,’ zei George.
Nu zaten ze en Greet voerde Freekje groenachtige soep. Freekje boerde hard. Na de derde hap keerde hij zich af, perste zijn lippen op elkaar en blies zijn wangen op. Ie ie ie ie, deed hij daarna. Hij duwde de volle lepel van zich af. De soep morste op de grond.
‘Hij kan het best zelf,’ zei Gijs zuur.
‘Do you like the flute?’ vroeg Jeanie, toen ze Eugenietjes blokfluit liggen zag.
‘Wat?’ vroeg Gijs en keek verward naar Peter.
‘Of je van fluit houdt,’ vertaalde Peter.
‘Zeg maar dat ik er gloeiend de pest aan heb,’ zei Gijs.
‘He hates it,’ vertaalde Peter. ‘Wat stinkt die man toch,’ zei hij tegen Gijs. Greet kwam erbij. Ze had Freekje opgegeven.
‘Hij krijgt een tentoonstelling hier,’ zei ze.
‘What?’ vroeg de Engelsman.
‘I love the flute,’ zei zijn vriendin tegen Peter. ‘I think it's the purest instrument of them all. Which instrument do you like, then.’
‘I like the flute,’ zei Peter. ‘Gijs doesn't.’
‘Who's Ggggggijs? Ha ha.’
Peter wees haar op Gijs.
‘Wat is er?’ vroeg Gijs.
‘Why doesn't he like it, then?’ vroeg Jeanie.
‘Hij krijgt een tentoonstelling in de Koehoorn,’ zei Greet, ‘pentekeningen met teksten erbij. Goed jonge!’ Ze droeg een rafelend rose wollen jasje over een paarse jurk.
‘Teksten,’ zei Gijs, ‘dat vind ik net zo lullig als woorden op muziek zetten.’
Ha!
‘What's she talking about?’ vroeg George aan Jeanie. George had een vroeg kaal hoofd, een vettig ontoeschietelijk gezicht.
‘She's swearing at you,’ zei Jeanie.
‘I don't know why Gijs doesn't like the flute,’ zei Peter, ‘but I'll ask him, if you want me to.’
Gijs keek wantrouwend op, maar vroeg niets.
‘It doesn't matter,’ zei ze. ‘I love the violin.’
Opeens verstond Gijs wat ze zei en schoot in een onbedaarlijke stille lach. ‘Where did you learn to speak English?’
| |
| |
‘I have an English grandmother,’ zei Peter.
‘Oh, I see.’
‘Schoorl zegt dat het het beste is wat hij ooit heeft gezien,’ zei Greet uitdagend.
‘Schoorl van de academie,’ zei Gijs.
‘Do you play an instrument?’ vroeg Jeanie Peter. ‘When I listen to an orchestra I can distinguish all the different instruments in the orchestra.’ ‘Alsof Schoorl soms niet goed kijkt,’ riep Greet.
‘Ik heb op het ogenblik zo ontzettend de pest aan de academie,’ zei Gijs. ‘Nou heb ik in een tekening godverdomme iets verwerkt en dat zou ik nooit zo hebben gedaan als ze me op de academie niet hadden gezegd dat het zo moest. Als je dat drie keer doet dan ben je al voorgoed verpest.’
‘Je bent gek,’ riep Greet. ‘En als het nou zo moet? Als het nou gewoon hartstikke fout is wat je doet?’
‘Er is niks fouts aan,’ zei Gijs, ‘het gaat niet om fout, als ik iets wil dan is het goed, anders is het niet van mij, dan is het -’ Hij liep vast.
‘The idea is,’ legde George uit, ‘that each drawing is an impression of a fleeting moment and that the language expresses the same moment in language. In words. But it'll have to be translated.’
‘What's he saying to you?’ vroeg Jeanie Peter, omdat haar George een zachte stem had. ‘Are you married?’
‘I have been’, zei Peter. ‘I'm divorced.’
‘Oh, I see.’
Gijs schonk jenever voor George in.
‘Als hij het niet lust lazert hij maar op,’ zei hij.
‘Thank you,’ zei George.
‘Merci,’ zei Greet en nam een sigaret van hem aan.
Gijs ging nukkig koffie maken in de keuken en kwam te vroeg weer terug, zodat de koffie lauw was.
‘Neem jij suiker?’ vroeg hij de vriend van Greet, die onophoudelijk dronk.
‘Een beetje. Een half scheppie. Greet probeert me er helemaal van af te wenden, maar dat kan ik toch niet verdragen.’
‘Do you know who could translate them,’ vroeg George zakelijk. ‘They're just short pieces. They're direct expressions of direct feelings. They're just loose sentences, really, just what came into my head when I was doing the drawings.’
‘I know someone who could translate them,’ zei Peter, ‘but he's always busy.’
| |
| |
‘Who's that?’ vroeg George. ‘I may have heard of him.’
‘What's violin in Dutch?’ vroeg Jeanie. ‘What? Vi-oel? What? Vi-ool? Vi-ool? What's a viola, then.’
‘Ik begrijp met hoe jij het vier jaar in die sfeer hebt kunnen uithouden,’ zei Gijs tegen Greet. ‘Ze zijn allemaal geniaal, ze worden allemaal de grootsten van het land en intussen zijn ze overal te stom voor en hebben ze geen idee in hun hoofd.’
‘Jij denkt zeker dat je er al bent,’ zei Greet.
‘Juist niet. Want dan ben je ook verloren. Maar zìj denken dat ze er zijn. Elk jaar zo'n stuk of dertig nieuwe studenten, dat kan toch nooit wat zijn. Het is een volkomen steriele manier -’ Hij keerde zich naar Peter. ‘Ze zijn ook allemaal nostalgisch,’ zei hij, ‘begrijp je wat ik bedoel? Ze zullen bij wijze van spreken wel een paard schilderen, maar nooit een auto.’
Eugenietje die elk lawaai verdroeg behalve stilte zakte bij het harde praten in een diepe slaap. In de kamer dronk Freekje soep uit zijn bord. Het stroomde langs zijn mondhoeken neer op het blad van zijn stoeltje. Lachend keek hij naar de mensen, het rode plastic bord gleed uit zijn handen op de grond en kirrend van opgekropt plezier sloeg hij zijn vlakke hand in de soep.
‘Ach jezus,’ zei Gijs.
Greet ging een vaatdoek halen.
‘What's potato in Dutch?’ vroeg Jeanie. ‘What?’
‘Het is waar,’ betoogde Gijs, ‘ze denken allemaal dat ze grote kunstenaars zijn en ze hebben maar één kriterium: plastisch. Het is niet plastisch!’ Hij kneedde onzichtbare klei vlakbij zijn tot spleten geknepen ogen tussen duim en vinger - dat gebaar maakten ze op de academie bij het keuren van een kunstwerk, je moet er maar eens op letten. Niet plastisch. ‘En als het erop aankomt zijn ze zo jaloers als de pest.’
‘Moet jij zeggen,’ zei Greet, terugkomend.
Wankel hief Haan een zwaaiend glas.
‘We moeten een glas dr-drinken op de plas-plas-plastiek!’ Hij viel voorover.
‘Plastic,’ snoof George minachtend. ‘I'd never want to work in plastic. Does he work in plastic?’ vroeg hij Gijs.
‘Beer beer beer beer beer!’ kraaide Freekje.
‘Wat zegt hij toch, verdomme,’ vroeg Gijs kwaad aan Peter.
‘Aar-dappel. Aar-dappel. Aar-dappel,’ zei Jeanie. ‘Is that all right, then? Or should it be aar-dappel?’
‘Maar ze waren toch wel een beetje verbaasd dat die eerste ets van mij al zo
| |
| |
goed was,’ zei Gijs. ‘Die professor die nooit wat goeds zegt van iemand die zei, ja ja, ik kan wel zien dat je veel kijkt naar plaatjes van omstreeks 1900, maar ik moet toegeven dat het een aardig plaatje is geworden. Maar verder is het enige dat ze daar kunnen eigenlijk af en toe een leuk mopje maken.’
Hij nam een stuk papier en maakte een tekening.
‘Of ken je die al?’ vroeg hij en liet hem rondgaan:
De Engelsman keek vluchtig, haalde vluchtig onverschillig zijn schouders op. ‘Do you know who could translate them?’ vroeg hij Peter, ‘I mean, someone who's got the time.’ Jeanie bekeek de tekening en zei na bestudering triomfantelijk: ‘A cross!’
‘Die ken ik allang,’ snoof Greet.
‘I'd pay him, of course,’ zei George.
‘Wat betekent dat dan?’ vroeg Peter.
‘Dat betekent,’ zei Gijs, ‘ooo wat een klein mannetje, jezus christus wat een klein mannetje.’
Ze lachten.
‘What's he saying?’ zei Jeanie.
‘He says,’ zei Peter, ‘that it means, o o o what a little man, jesus christ what a little man.’
Ze lachte kort. George lachte niet.
‘We've had that kind of joke at home,’ zei Jeanie. ‘A similar kind.’
Freekje dreigde zijn stoel in elkaar te trappen.
‘Ik kan eigenlijk alleen maar schilders waarderen die een beetje naïef zijn,’ zei Gijs. ‘Ik heb een theorie dat Vermeer eigenlijk een naïeve schilder is.’ ‘Weet je wie de vervelendste vent is die ik ooit ontmoet heb,’ vroeg Peter, maar natuurlijk wist niemand het.
‘Naïef!’ hoonde Greet.
‘Wat bedoel je dan met naïef?’ vroeg Peter.
Eugenietje schoof haar arm over de dekens en keerde zich op haar zij. Ze opende haar ogen.
‘Gijs?’ zei ze. ‘Gijs?’
‘Wat?’ vroeg Gijs sloom.
‘Gijs? Mag ik nog een bonbon nemen?’
| |
| |
‘Ja schatje, je mag nog een bonbon nemen,’ zei Gijs.
‘Ik vind ze zo lekker.’
‘Ik bedoel met naïef,’ zei Gijs. ‘Neem talent. Ze praten altijd over talent, maar wat is talent? Talent is waardeloos. Iedereen heeft talent.’
‘Dat dacht je maar net,’ zei Greet. ‘Moet je maar eens aan hem vragen, of hij talent heeft.’ Ze gaf een knik naar Haan die roerloos en futiel was scheefgezakt op zijn stoel.
‘Dat is juist de pest van de academie,’ hield Gijs vol. Hij begon te stamelen van nijd. ‘Iedereen heeft talent. Al die jongens daar hebben stuk voor stuk talent!’
‘Stuk voor stuk,’ schreeuwde Greet, ‘omdat ze op de academie zitten, ja. Ha! Noem dat stuk voor stuk! Noem jij dat soms iedereen?’ Haar sigaret viel op de grond. Ze raapte hem op, nam hem tussen de bruingerookte toppen van haar vingers waarvan de nagels diep waren ingebeten.
‘Ja!’ riep Gijs, ‘dat noem ik iedereen! Maar ik heb geen talent!’
‘Jij hebt genie, ja!’ schreeuwde Greet.
Zich verbijtend, bleek, zijn ogen rood doorschoten, knieën hoog opgetrokken zocht hij hakkelend naar een formulering.
‘Maar wat bedoel je daar dan mee,’ vroeg Peter, ‘dat Vermeer naïef is.’ ‘Dat hij niet schildert volgens vaststaande normen,’ zei Gijs prompt.
‘Oh god,’ zuchtte Jeanie, ‘can't they talk about something else? What are they talking about, anyway? They don't seem to be talking about anything.’ ‘Maar dat betekent gewoon dat hij niet academisch schildert,’ zei Peter. ‘Juist wel,’ riep Greet. ‘Hij wist verdomd goed hoe het moest, daar ging hij van uit.’
‘Precies,’ riep Gijs, ‘hij wist verdomd goed hoe het moest en daarom deed hij het juist niet! Een naïef schilder is nooit, is nooit academisch. En dat is het grote verschil met Picasso! Picasso is eigenlijk een harstikke academische schilder! Harstikke academisch!’
‘Bewijs dat dan maar eens eventjes,’ riep Greet er overheen.
‘Dat hoef ik niet te bewijzen,’ zei Gijs. ‘Waarom niet? Omdat het waar is. Picasso is een harstikke academisch schilder!’
Eugenietje gaf een kort kirrend lachje.
‘Zo elke dag een stukje, nu ga ik dit maken dan dat maken, dat is juist typisch harstikke academisch. Maar artistiek is hij waardeloos. En al vind ik het een rotwoord, toch vind ik, ik persoonlijk, dat Vermeer artistiek oneindig ver boven Picasso staat! Wat is Picasso artistiek waard?’ vroeg hij Greet uitdagend. ‘Niets! Wat is Picasso artistiek waard in vergelijking met Vermeer? Niets! Begrijp je wat ik bedoel?’
| |
| |
‘Maar toch heeft Picasso nieuwe dingen gedaan,’ zei Peter, ‘nieuwe wegen geopend, nieuwe wetten gemaakt, nieuwe mogelijkheden geschapen, hè, en juist daarom -’
‘En juist daarom,’ riep Gijs, ‘en juist daarom is Picasso een harstikke academisch schilder. En daarom is Vermeer juist helemaal geen academisch schilder!’
‘Vermeer is juist harstikke academisch, jongen,’ schreeuwde Greet.
‘Vermeer is niet academisch,’ riep Gijs terug en stampte op de grond. ‘En ik houd vol dat Picasso -’ Hij stompte met zijn vuist in zijn hand. De zin bleef hangen in de rook van sigaretten.
‘I don't know of any place where you can buy such cheap coffee,’ zei Jeanie tegen George. ‘But they say it's awful to drink.’
‘Picasso is een genie,’ zei Gijs, plotseling mat, ‘maar -’
‘Gijs?’ zong Eugenietje.
In de kamer barstte Freekje in een hard gelach uit.
‘Maar zo ontneem je aan naïef toch elke betekenis,’ zei Peter kalmerend. ‘Ja, dat doe ik ook, verdomme, maar ik geef het woord een eigen betekenis. Wat ik bedoel is dat schilders van nu over deze tijd moeten schilderen en dat neem ik de abstracten kwalijk, dat ze nooit over dingen van deze tijd hebben geschilderd en daarom zijn ze allemaal, ook Picasso, harstikke academisch. Ik ga een schilderij maken van een electrische boor,’ besloot hij rustiger, ‘een naakt met een boor.’
Ha!
Freekje slaakte de zucht van een vermoeid man. Greets sombere gezicht richtte zich op de slapende baby.
‘Maar dan kun je toch beter het woord naïef niet gebruiken,’ zei Peter.
‘Ja, dat is misschien ook wel zo,’ zei Gijs en grinnikend stond hij op om Freekje te versjorren.
|
|