| |
| |
| |
VIII
Feit bleef dat Hilde een nieuwbouwflat buiten de stad betrokken had, met lift, balcon en vuilnisgat, zo slecht ging het toch niet. De vrouw in het Vizier toonde haar flat in kleuren, museum en ook gezelligheid. ‘Zonder kunst geen benadering.’ In donkerblauwe jurk, een witte kraag, een sigaret elegant smeulend tussen twee vingers in een decor van Gabriels beste stond ze gelukkig. Een fotografisch toeval had een krans van Gabriels kleuren om haar haar gelegd. ‘De charmante, nog zeer jeugdige eigenares van galerie De Santekraam gelooft niet in massacommunicatie.’
De Vrouw in het Vizier vertelde op haar dooie akkertje:
Mejuffrouw Potvis heeft een vriendelijke stem, opvallend slanke, sierlijke handen en in het verloop van ons prettige gesprek koos ze haar woorden overwogen en met zorg. ‘Het blijft natuurlijk altijd een zaak van persoonlijke benadering,’ vertrouwde ze ons toe, in haar smaakvolle, moderne home, waarvan men met recht kan zeggen dat de leuze ‘schilderijen zijn troef’ ten volle verdiend mag heten. ‘Mits het natuurlijk een persoonlijke kunst is,’ verduidelijkte zij. ‘Want zonder kunst kun je geen benadering hebben.’ Wij stapten bij een geurig kopje thee over op een onderwerp dat haar zeer na aan het hart ligt. Ze zei: ‘De situatie moet altijd strikt vrijblijvend zijn, alleen moet het publiek het gevoel hebben dat het kunst kàn benaderen, als het dat wìl. De basis moet vanzelfsprekend zakelijk zijn, maar de pyramide mag een zaak zijn van gevoel.’
‘Is Gabriel op Kalkoenjacht?’ vroeg Peter.
Hilde schrok, zei toen, nee nee, nee beslist niet.
‘Maar weet je dat ze hier zaterdagnacht die grote ruit hebben ingegooid? En dat ze een hakenkruis op de deur hadden geschilderd? En weet je dat ik van de politie te horen kreeg dat ze er niks aan konden doen? Dat ze niet eens konden komen kijken? Zo staan de zaken!’
Terwijl Gijs zich in zijn armoe opvrat, omdat de vaagste tekenen van honger Gabriel de stad in dreven naar de duurste broodjeszaak, waar hij op kosten van de schilders voor Hilde kreeft of paling kocht, bevocht de galerie het jongste plan Kalkoen, een fanfare van gitzwarte letters in het ochtendblad, de laatste stuiptrekking, zei Gabriel, nadat hij de stichtings-advocaat gebeld had. Die had gelachen, 12 litho's per jaar, goedkoop, jawel, maar in zo'n serie stond niet meer dan een bekende naam garant
| |
| |
voor al het onbekende, dat trok geen mensen aan. Bestond die stichting dan nog? Natuurlijk, wat dacht je wel! Begon juist goed op gang te komen.
‘Daar liggen de glasscherven nog. Hebben die klootzakken niet eens opgeruimd toen ze er een nieuwe inzetten. Ja, goed hè? O jongen, dat is zo ontzettend goed, zo ontzettend mooi!’
Ze had Peters blik gevolgd naar de nieuwe schilderijen die op hun plaats aan wc kettingen hingen, goedkoop esthetisch effectief idee van Gijs die ook de etalages inrichtte, ‘zonder dat ze er ooit iets tegenover stellen.’
Je moest wel wennen aan de kleuren. Twee gespierde artiesten hooghartig en in loden concentratie bij het begin van hun nummer voor een preuts schuins kijkend publiek van burgerheren en burgerdames, dun, spierloos, stalen brilletjes voor de kwetsbare ogen. Een achtergrond van hels geverfde tegels. Gespierde vrouwen in hun blauwe badpakken, de haren op hun benen verliefd en een voor een met een fijn penseel geschilderd. Twee zwaardvechters in het uniform van Romeins soldaat, pluim op de helm, zwaard in de rechter hand, het schild in de andere naar het publiek geheven dat zich door diensters bier serveren liet. Matrozen en hun hoeren, dik en slonzig. Vrouwen samen dansend op een bal masqué, gezichten zwart gemaskerd en versteend van ernst, de voeten wadend in een zee van serpentines. Niemand lachte. Een tête à tête in een somber restaurant, de ober voor de vrouw langsreikend om haar glas te vullen bij haar linker hand, haar vriend rumoerig pratend rondom een stomp sigaar die onverklaarbaar hangen bleef, zijn linker hand de vrouw een lucifer aanbiedend.
Druk kwam Hilde naast hem staan.
‘Dat is het enige schilderij in de hele schilderkunst waarop een tandem voorkomt,’ zei ze hees, citaat van Gabriel? De man voorop de tandem droeg een gestreepte trui, zijn spierballen braken weerbarstig uit de korte mouwen. Zijn wijde veelkleurig gespikkelde pofbroek hing tot even boven zijn enkels. Hij trapte en zijn vrouw trapte verbeten achter hem in lichtblauw en rose.
‘Die dimensie,’ grinnikte Peter en wees naar het stuur.
‘Dat moet je niet zeggen!’ zei Hilde. ‘Hij wil gewoon een bepaalde dimensie en hij neemt de dimensie die past in het geheel en bij de delen van zijn stijl! Dat mag je absoluut niet als een fout zien! Ze doorbreken toch zeker overal de dimensies, daar houdt geen mens zich meer aan! Jij zit nog vastgeplakt op dat oude idee van drie brave dimensies, maar als je op het ogenblik hoogte hebt dan heb je al meer dan een dimensie, het gaat er- | |
| |
om wat je onder één verstaat, dat idee wordt toch zeker ook overal doorbroken! Ze hebben toch allang een vierde dimensie, ze zijn druk bezig met de vijfde.’
‘Maar als ze er vijf hebben, vind je twee dan niet te weinig?’
‘Te weinig! Jongen, denk jij heus dat het om het aantal gaat? Het gaat er toch zeker ook niet om hoe groot een schilderij is of of of of een schilder op pantoffels werkt of op z'n sokken! Als iemand zijn hele leven met twee hoogst persoonlijke dimensies werkt, denk je dat ik dan ga vragen, waar zijn die andere dimensies?’
‘Maar ik heb de indruk,’ zei Peter, ‘dat hij er drie bedoeld heeft.’
‘Bedoeld! Bedoeld! Het gaat niet om bedoelen, daar koopje geen schilderijen voor, in de verte niet! Het gaat om het schilderij zoals het hangt, af en ingelijst, dat heeft met Kaufmann geen fluit meer te maken! Zoals het hangt is het af, als daar een dimensie bijkwam dan zou die eruit steken!’
‘En als ik een verhaaltje over hem maak, tuigt hij me dan af?’ vroeg Peter. ‘Ach ben je belazerd, wat wordt er geluld. Het is alleen een ontzaglijke ouwehoer.’
‘Ik vind ze mooi,’ zei Peter.
Ze kwam tot rust.
‘De prijzen liggen nog belachelijk laag. Belachelijk laag. Belachelijk!’
Ze liet hem de mappen tekeningen zien die Gijs hem had laten zien.
‘Goed hè. Maar hij komt nu elke dag zelf en gister was hij hier en toen vond hij dat alles verkeerd was opgehangen en laatst vond ik in een stapel tekeningen een brief die hij zichzelf geschreven had.’ Hilde zette haar stem op tot een orgeltoon. ‘Ik, Herman Kaufmann, beloof mijzelf hierbij plechtig geen rondjes meer te geven op het Heemschut. Het is onzin, dat had hij drie keer onderstreept, onzin dat ik rondjes op het Heemschut geef. Ik, Herman Kaufmann, schilder en artiest, zo noemt hij zich, heb leren inzien dat er mensen bestaan die niets doen dan op rondjes zitten wachten. Door schade en door schande wordt men wijs, had hij er in koeien van letters onder geschreven.’
Hij stond weer bij ‘Het Kiekje’. De vrouw op haar buik, de badmuts over haar oren, bruin ponyhaar boven zwarte wenkbrauwen en de bedrukking van de lege badstoel en het mannetje met zijn verstarde verrekijker, de donkere band om de strohoed. De kleuren waren zachter dan die van de andere schilderijen, de lijst op de vlooienmarkt gevonden, schoongekrabt, besmeerd met dunne waterverf.
‘Vind je het niet gewoon schitterend,’ drong Hilde aan. ‘En heb je gezien
| |
| |
hoe het heet? Heb je gezien dat die man helemaal geen fototoestel in zijn handen heeft? Vind je het niet schitterend? Dat hij vergeten is dat die man een verrekijker in zijn hand heeft? Het is een verrekijker, kijk maar!’
Ze lachten, schaterden, Peter nam Hildes arm, veegde de tranen uit zijn ogen, schitterend, schaterde Hilde, hij heeft het glad vergeten, is dat niet schitterend, wat vind je van zoiets, ha ha.
‘zie je wel!’
De deur werd dichtgeslagen.
‘dacht ik het niet!’
Een korte brede man. De stilte trilde van schuld.
Hij nam het pak in bruin papier onder zijn arm vandaan en legde het op het glas van de vitrine dat laat op de ochtend was gebarsten.
‘We stonden juist een van uw schilderijen te bewonderen,’ zei Hilde rad.
Zijn lichtbruine ogen bleven afgewend.
‘Overal is de reactie op mijn werk hetzelfde! Telkens wanneer de mensen mijn werk zien barsten ze in lachen uit!’ bulderde hij tegen de stommegetuigen in het zaaltje.
‘Dit is meneer Roskam,’ stelde Hilde Peter voor, ‘meneer Roskam heeft grote bewondering voor uw werk.’
Meneer Kaufmann gaf Peter afgekeerd een hand.
‘Een grote ongeveinsde bewondering,’ hield Hilde aan en trok naar Peter haar bezopenste gezicht om hem te zeggen dat Kaufmann doof zou blijven. Ongemerkt had haar stem een deftige klank aangenomen, een deftigheid die dikwijls dingen goed maakt, wist een kind.
‘Zo was het in museum De Kraal,’ bulderde Kaufmann. ‘Daar heb ik midden in de zomer zes weken lang die hele grote ruimte voor mij alleen tot mijn beschikking gehad! Zaal na zaal, de ene na de andere en alle gangen hingen vol! Daar zijn ternauwernood tien mensen wezen kijken! Daar is in al die zes weken die hele zomer niets verkocht, die hele zomer niet! En altijd brulden de mensen van het lachen!’
‘Maar meneer Roskam heeft me juist verteld hoe zeer hij u bewondert.’ Kaufmann wierp snel een blik op Peter en trok hem onmiddellijk terug. De uithoek van een glimlach, zijn lippen even van elkaar.
‘En iedereen vond het schitterend werk,’ zei Kaufmann. ‘Vanzelf.’ Hij zocht het zakmes in de zak van zijn wijde pofbroek die laag over vuurrode wollen sokken hing. Hoewel het koud was buiten braken zijn spierballen weerbarstig uit de korte mouwen van zijn trui. Daaronder was een paarse trui te zien, daaronder een lichtgele.
| |
| |
‘Professor Dietrich heeft geschreven dat mijn werk het grootste is dat hij voor mogelijk houdt, een uniek oeuvre.’
‘En meneer Roskam kwam uitsluitend uit een zeer sterke persoonlijke en professionele belangstelling,’ sloot Hilde zich hierbij aan.
‘De mensen lachen erom. Waarom? Omdat de morele kant van het leven mij sterker belang inboezemt dan de verstandelijke. Dat kunnen de mensen niet verkroppen in mijn werk. “Das moralische ist der Kern, der eigentliche Grundbau der Sache.” Die uitspraak is van Schopenhauer. Mijn werk sluit aan bij de Duitse filosofen.’
Hij wreef over de ruige haren op zijn arm, hield een hoer die zich aan het wassen was op armlengte van zijn ogen, glimlachte.
‘Ik heb die passepartouts toch maar zelf gesneden,’ zei hij, ‘en ze er allemaal zelf ingezet, in plaats van er een ander bij te halen. Ik had het nooit eerder gedaan,’ zei hij. ‘De eerste nam ongeveer een uur, de tweede vijf en vijftig minuten en de derde vijftig minuten en daarna ging het steeds sneller.’ Hij wachtte. ‘Na de derde deed ik er niet meer dan een half uur over,’ zei hij, ‘en later meestal twintig minuten, een kwartier. En op het laatst deed ik er gemakkelijk regelmatig vier in een uur en als ik er nu nog meer zou moeten maken zou het weer vlugger gaan. Er is een absolute grens van kunnen,’ zei hij, ‘records bestaan niet, er is alleen een onderweg zijn. En Van Tuugelelaan was bij me en die maakte me een compliment over die passepartouts.’
‘Heeft u gezien wat hij over u heeft geschreven,’ vroeg Hilde geestdriftig. ‘Vond u dat geen schitterend stuk?’
‘Vond u dat goed?’ vroeg hij. ‘Was dat dan een goed stuk?’
‘Dat was een schitterend stuk!’
‘En wat hij zei over mijn wijze van schilderen? “Zijn wijze van schilderen is nadrukkelijk.” Vond u dat goed!’
‘Natuurlijk! Dat bedoelde hij heel beslist in positieve zin.’
‘Een compliment? Maar dat nadrukkelijke schilderen ligt juist helemaal niet in mijn aard! Dat hoort bij de stijl van de ex-pressionisten en mijn expressie valt natuurlijkerwijze buiten de nadruk, omdat ik de idee uitdruk, de idee van de mens, en als je dat nadrukkelijk doet dan gaat het vormelijke in het vleselijke onder. Men kan nog eerder spreken van voordruk dan van na-druk,’ besloot hij langzaam.
‘Toch was het een goed stuk,’ hield Hilde vol. Ze meende het, want het minste compliment dat hoe dan ook de Santekraam ten deel viel deed al haar snaren trillen. ‘Het was een goede gedachte van Galerie de Santekraam...’ Een goede gedachte was het, zeker, zeker, zeker.
| |
| |
‘En meneer Roskam is ook nog van plan om binnenkort -’
‘En meneer Roskam heeft net een van uw schilderijen gekocht,’ viel Peter haar in de rede. “Het Kiekje.” Ik vind het schitterend, wanneer heeft u het eigenlijk geschilderd? Hoewel uw werk niet werkelijk in perioden uiteenvalt,’ besloot hij deskundig.
‘Uiteenvalt?’ vroeg Kaufmann. ‘Hoe zo? Wie zegt dat mijn werk uiteenvalt?’
‘“Het Kiekje,” zei Hilde jachtig. “Schitterend.”’
‘Juist niet uiteenvalt,’ zei Peter.
‘Zeker,’ knikte Kaufmann, ‘er zijn verschillende elementen in te onderscheiden, maar zij vormen een klassieke eenheid.’
Hilde haalde de getypte lijst uit zijn plastic hoes en hief haar ballpoint. ‘Ik vind het schitterend van sfeer,’ zei Peter.
“Het Kiekje,” zei Hilde. Ze schreef: verkocht.
‘Het doet me denken aan de sfeer van een zondagmiddag, ik had het in stilte al bewonderd toen het nog daar bij de deur hing, nog voordat -’
‘kijk nou toch,’ dreunde Kaufmanns stem, ‘zag je dat gezicht?’ Hij had zich met een ruk naar het raam gekeerd. ‘Kijk kijk kijk. En zag je dat die man - Nee kijk! kijk!’
Er was een man voorbij gelopen in de steeg. Zijn voetstappen verzonken in het geraas van een naderende bromfiets.
‘Zag je die man voorbij lopen zonder op of om te kijken! En wat denk je daar dan van? En zag je dat gezicht en zag je dat hij niet eens wilde kijken? Heb je ooit zoiets gezien? kijk kijk!’
Steeds harder ging hij schreeuwen, zijn armen trilden van woede.
‘kijk! kijk! nu wordt het toch een openbare schande!’
‘Maar dat is toch doodgewoon, meneer Kaufmann, dat iemand doorloopt -’
‘En vind je dat soms een manier van kijken?’ bulderde Kaufmann. ‘Vind jij zoals die man daar staat te kijken een manier van kijken? Vind jij dat dat nog zin heeft? Zie je wel!’
Verschrompeld, een schooier met regen in zijn kleren, hing schooierend op één been voor de blauwste van Kaufmanns vrouwen, in de etalage naast het roestige anker van een schip gezet, omdat de vrouw een anker op haar arm had laten tatoueren.
‘Denk je dat die man iets ziet!’
Hij maakte een stap naar de deur, en als bij een geur van dreiging schokte de schooier zich in beweging en liep verder zonder om te kijken.
‘Het zou toch zwart moeten staan voor zo'n raam! Kijk nou! Dat is
| |
| |
toch - hollen maar. Vooruit maar! Verder hollen. Dat wordt toch te gek! Het wordt te gek!’
Klein en spichtig kwam Gijs binnen.
‘Ik heb,’ begon hij kouwelijk.
‘Ja prachtig,’ haastte Hilde zich en griste een lang wit pak uit zijn handen. ‘Prachtig. Bedankt.’
Het pak ging haastig onder de toonbank.
‘Is dat nou alles,’ vroeg ze.
Kaufmann stommelde langs de vitrine, bleef bij een strijder staan.
‘Ga je dan meteen door,’ zei Hilde. ‘Dag.’ Gijs groette niet.
‘Dat hangt daar ook verkeerd,’ zei Kaufmann. ‘Op zo'n manier heeft het natuurlijk ook geen zin om nog iets op te hangen!’
*
‘Je moet haar zien als er een belangrijke klant is,’ zei Gijs, ‘dan stuurt ze je helemaal gewoon weg.’
‘En ga je dan?’
‘Gister heb ik het wel gedaan, maar dat is verdomme de laatste keer geweest.’
‘Is Eugenietje er niet?’
‘Ze is met Freekje naar de dokter, ze moest zelf ook gecontroleerd worden, voor dat kind. Het kan nu elke dag komen - bij wijze van spreken.’
‘Hoe gaat het met haar?’
‘Ze is altijd erg moe, maar je hoort er eigenlijk nooit wat van,’ zei Gijs lusteloos. ‘Weet je dat Eugenietje ontzettend flink is, en als je verdomme ziet waar ze vandaan komt! Je vindt haar misschien verlegen, maar je had haar moeten zien toen ik haar leerde kennen.’
Ze was de dochter van een van de vrouwen van een kunstschilder, hij sleet zijn werk aan klanten in zijn stamcafé. Steuntrekker die de deurwaarder opgewekt ontving. ‘Publieke verkoop? Verkoop maar alles wat je vinden kunt, mij is het nooit gelukt.’ Een klootzak ook die Gijs gewaarschuwd had tegen Eugenietje. ‘Met die Eugenietje moet je oppassen, dat is een -’ Van nijd kon Gijs de zin niet afmaken. Haar moeder liet zich in de telefoongids en bij andere gelegenheden ‘artieste’ noemen en nam haar kinderen zweeds-blond opgetut mee naar recepties waar geen mens haar kende. Dat Eugenietje een aantrekkelijk meisje werd stak haar een mes in het hart, een meisje dat geen zangeres of danseres of toneelspeelster wilde worden of alles tegelijk, zich bovendien niet schikte naar de
| |
| |
grillen van de oosterse mystiek van Dr Rubyatt. ‘De voortplanting moet in de morgenstond bij het aanbrekende daglicht plaatsvinden, dan is men uitgerust en de natuur is aan het opstijgen en bezig zich te verheffen. De moeder moet een hoog ideaal hebben en zij moet weten, dat haar gedachtten een macht hebben en in staat zijn, betere mensen ter wereld te brengen, want het is een hoog doel, uitgang en verbetering op aarde te scheppen, in plaats van te vernietigen.’ Gijs deugde niet bij haar, zijn werk laag-bij-de-gronds en bovendien was het geen dromertje.
Gijs liet Peter een foto zien, een slanke donkere man, gitzwarte treursnor, vochtige bruine ogen in een treurgezicht, de vrouw ernaast legde een fraaie hand om fraaie schouders, glimlachte. Blond haar dat watergolfde langs haar oren.
‘De ouders van Eugenietje. Eugenietje heeft een zusje van zestien dat al getrouwd is, met een kind, en nu heeft ze alweer een andere minnaar, een spierballenproleet die ik als model mag gebruiken, hij studeert psychologie.’
Op de richel onder de lichtbuizen stonden de naakttekeningen waarmee Gijs een paar weken geleden op de academie een begin gemaakt had. Eenmaal per week fietste hij erheen, de weerzin werd al groter.
‘Hoe vond Moorman ze?’
‘Niet zo erg goed. Hij vond ze niet plastisch genoeg.’ Ze grinnikten om het woord. ‘Maar ik ben eens met Eugenietje over het Waterlooplein gelopen bij zo'n laag natte sneeuw, erheen en weer naar huis, dat is toch een flink eind. En toen we thuis waren zag ik dat de zool van haar schoen helemaal weg was. Ze had op haar kous door de sneeuw gelopen en ze had er niks van gezegd. Ik ben er trouwens achter gekomen dat die vent van het café beneden een gewone pooier is. Neem nog een borrel.’
Hij schonk het lege mosterdpotje vol.
‘Ik moet je nog wat laten horen.’ zei hij.
Uit het suizend krassen van de naald naast de verscheurde pockets maakte een vrouwenstem zich los, schalks, olijk, vrolijk, licht voorthuppelend op het roestige ritme van het wulps gepingel van een piano. Ballade in plat Veluws. Het was een plaatje van karton, bolgetrokken tot een hoge rug, zodat de piano zweefde en de stem zich nu eens in een dal bevond als diepe Zarah Leander - Yes Sir! - en dan weer hooggestemd en gepikeerd weg jankte van de luisteraar.
Toen het voorbij was zei Gijs:
‘Eugenietjes moeder.’
Hij schonk weer in.
| |
| |
‘Die boom vind ik ontzettend goed,’ zei hij, ‘maar dat lieflijke waar iedereen over lult, dat zie ik eerlijk gezegd niet zo erg. Ik zou zo'n schilderij nooit kunnen maken, maar als ik het wel kon zou ik eerlijk gezegd niet zo gelukkig met mezelf zijn.’
‘Niet zo gelukkig als nu?’
‘Nee. Het is een wreed schilderij, eigenlijk.’
‘Zou je dat er ook uit hebben gehaald als je hem niet kende?’
‘Dat haal ik juist alleen uit dat schilderij. Want toen ik Gabriel voor het eerst ontmoette vond ik hem eerlijk gezegd een grote ouwehoer die aan een stuk door probeerde te imponeren door sterke verhalen te vertellen. Weet je dat Hilde alles letterlijk gelooft wat hij zegt? Weet je wat ik nou eigenlijk kwam brengen, daarnet, waarom ze zo geheimzinnig deed? Een schilderijtje van Strovinck waar ik een lijst om had gezet. En dat mag dan ineens niemand weten. Alleen met Freekje is ze heel gewoon en aardig en als ze hier is zit ze hem ook niet aan een stuk door te kietelen, zoals mijn tente.’
‘Wat doe je nu, met die prijs?’
‘Ik heb gewoon gezegd dat ik niet meedoe.’
‘Wat zei Gabriel?’
‘Hij zei dat hij mijn houding kon respecteren’
‘Dat doet hij dan waarschijnlijk ook.’
‘Dat kan wel zijn, maar ik heb er wel goed de pest over in.’
Hij praatte langzaam, zwaaide met zijn hoofd. Hij was een beetje aangeschoten en noemde zich straal zat.
‘Ik heb toch besloten om er weg te gaan,’ zei hij onverschillig.
‘Hoe wil je het dan verder doen?’
Hij trok zijn schouders hoog op.
‘Ik ga keihard werken en dan ga ik al die mensen langs die belangstelling voor mijn werk hebben. Ik heb altijd goed verkocht en mijn werk is goed en ik ben godverdomme toch ook niet stom. Hilde pikt eerst 30% en dan moeten we de huur van de zaal nog betelen, ik verdom het langer. Ik wilde eerst helemaal niet bij de Santekraam, dat is Hilde allang vergeten, tenminste ze doet alsof, ze wil het niet weten, ze doet zo'n beetje alsof ze mij uit de goot getrokken heeft. En als er iemand uit de goot getrokken is dan is het godverdomme - Heb je gezien dat die prijs is aangekondigd,’ onderbrak hij zich.
De Vrouw in het Vizier schreef: Iedereen kan een schilderij maken.
| |
| |
Wie wint de prijs van f 65000
Wie?
Ja, inderdaad: wie?
Wie zal het zijn?
Dit vraagt u zich waarschijnlijk af wanneer u het ongelooflijke nieuws van onze grote prijs met eigen ogen leest! Wie krijgt die prijs; Het antwoord is eenvoudig: degene onder de inzenders die de meest verrassende prestatie levert op schilderkunstig terrein! Degene wiens werk het sterkst frappeert door oorsprong, door gevoel, door vorm, door kleur!
Om elke kans op beïnvloeding van de jurie te voorkomen moet elk doek, tekening, gouache enz. worden ingezonden onder een motto.
Er waren kleurenfoto's van de jurie, de vrouw van Chris, charmant en moeder van een kind, en Gabriels gebogen neus en volkse dasje, en Pal van Vrucht, geen aardige meneer, om zo te zien.
De grote wedstrijd moet worden gezien als een ‘talentenjacht’ zonder dat er werkelijk op ‘talenten’ wordt ‘gejaagd’, zoals zo dikwijls gebeurt, en vanzelfsprekend zonder enige commerciële bijbedoeling. De Vrouw in het Vizier is er unaniem van overtuigd dat er heel veel aient schuilt onder haar lezers en lezeressen. Talent is niet iets exclusiefs dat voor de eenling weggelegd is die door toeval en omstandigheden onder een gelukkig gesternte is geboren. Want lang niet iedereen is een Vincent van Gogh! De Vrouw in het Vizier is er wel degelijk van doordrongen dat ‘reputaties’ dikwijls niet meer zijn dan een gevolg van kliekjesgeest en vriendjespolitiek. Daarom heeft zij besloten om in deze unieke prijs daadwerkelijk steun te verlenen aan verborgen talent.
De kunstgeschiedenis waarin de stromingen komen en gaan en kunstuitingen van gisteren vandaag of morgen weer vergeten zijn is altijd een strijdperk geweest tussen ‘erkende grootheden’ met hun individuele en individualistische hoedanigheden en kwaliteiten aan de ene kant, en het onbekende, het zich rustig en ver van alle lawijt voltrekkende kunstervaren aan de andere. Talent schuilt er bij mensen die zich er in het geheel niet van bewust zijn! Dat wordt dagelijks bewezen en in praktijk gebracht. Was eens Van Gogh niet zo'n onbekende? En heeft de schilder Cézanne tijdens zijn leven ooit een schilderij kunnen verkopen? Nu worden zij geëerd als de grootsten aller tijden die nooit in vergankelijkheid raken!
| |
| |
‘Dat ze die prijs uitgerekend aan Strovinck willen geven,’ zei Peter. ‘Zullen ze leuk vinden bij De Vrouw in het Vizier, al die kutten en stijve pikken.’
‘De beslissing van de jurie is bindend,’ zei Gijs, ‘en ze hebben Jan Hendrik gezegd dat hij iets moet insturen dat niet zo goor is.’
‘En als een andere galerie er achter komt? Of Kalkoen? Zou koren op zijn molen zijn.’
‘En wat dan nog? Ze doen het toch allemaal, als ze de kans krijgen, en Kalkoen zal zich er helemaal niet voor interesseren, die is allang weer met wat anders bezig.’
‘Hoe mooi, hoe diep-bevredigend kan een schilderij ons treffen in al zijn schoonheid,’ schreef de anoniem gehouden auteur uitgelaten, ‘hoe verrassend en hoe kameleontisch-wisselend van karakter bij het steeds en steeds subtiel tot in de kleinste finesses veranderende licht. En hoe ver reikt niet het onbegrensde van juist deze tak der kunst!’
|
|