Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 237] [p. 237] IX Wanneer wij nù gelooven - ja ook heden - aan een Rijk van vrede en broederlijkheid, dan toch anders dan wij het eenmaal deden in onzen jongen, aarde-zek'ren tijd. Dan voelen wij aldoor in dat verlangen de onderstrooming van onleschbren dorst naar het Rijk dat zag in zijn laatste bange uur tot hem neerdalen de Vredevorst. Christus, gij zijt, als wie niet gaat, gekomen en met u heeft een kracht, een hoop, een licht, een wil, een vlam de wereld ingenomen, die leek zoo gruwelijk, hopeloos dicht. Loot kwam op aarde van godlijke stam met u, in u werd vleesch geest-van-erbarmen, die omhoog in zijn broederlijke armen den moordenaar mee ter verzoening nam. En waarom wij u bidden morge' en avond, Christus, is dat wij door u gesteund mogen helpen, om saam met dit gehavend geslacht dat in zijn verworpenheid kreunt, te leggen breeder, dieper fundamenten voor een gemeenschap, waarin uw gezicht zal strale' als maanglans door reten van tenten of door d' uitgang van grot 't zoete daglicht. Een gemeenschap van d' aarde en boven d' aarde, waar smart tot lichte weemoed is verzacht - waar door schuld, ziekte en pijn onbezwaarden broederlijk leven, - waar de dood glimlacht, wanneer hij komt in schoonheid en de zinnen van dien hij wacht in laatste flits vergaan van zegening, eer de weeën beginnen, waaruit de doode zal in God opstaan. Vorige Volgende