Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen
(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekendHenriette Roland Holst-van der Schalk, Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen. W.L. & J. Brusse, Rotterdam 1949
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen van Henriette Roland Holst-van der Schalk uit 1949.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (binnenkant voorplat, 2, t.o. 2, 4, 6, 148, 166, 194, 259, 264) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[ voorplat]
HENRIETTE ROLAND HOLST VAN DER SCHALK
WORDINGEN
EEN CYCLUS VAN LIEFDE EN VERTROUWEN
[pagina 1]
WORDINGEN
[pagina 3]
WORDINGEN
Een cyclus van liefde en vertrouwen
Henriette Roland Holst
van der Schalk
Rotterdam 1949
W.L. & J. Brusse N.V.
[pagina 5]
Eerste zang: | Invocatie |
Tweede zang: | Cosmische wording |
Derde zang: | Menschheidswording |
Vierde zang: | Oude culturen |
Vijfde zang: | Christus |
Zesde zang: | Socialisme |
Zevende zang: | Beproevingen |
Achtste zang: | Inkeer |
Negende zang: | Leiders |
Tiende zang: | Stijging |
Elfde zang: | Lichtstralen |
Twaalfde zang: | Lofliederen |
[pagina 260]
Inhoudsoverzicht met beginregels der gedichten
Eerste zang. Invocatie
I | O diepe grondtoon van het donkre lied | 8 |
II | De jonge generatie ziet ons aan | 9 |
III | Een wolk glijdt aan, vervormt zich, drijft voorbij | 10 |
IV | Er was altijd ook in donkere uren | 11 |
V | De diepe stem van mijn gemoed | 15 |
VI | De zon doorschreed haar baan | 16 |
Tweede zang. Cosmische wording
I | Vreugde: deze | 18 |
II | Aan der tijden begin | 19 |
III | In het lege universum | 20 |
IV | Krachten bouwen, atomen gorden | 22 |
V | Geheimzinnig verscholen in de vliezen | 23 |
VI | D' eerste nietige wezens, waar het leven | 24 |
VII | De krachten van verlaging overwinnen | 25 |
VIII | Er is iets ontwaakt | 26 |
IX | Er kwam een neiging | 27 |
X | Begeerte ontwaakte | 28 |
XI | Dubbele wet | 29 |
XII | Is er in de materie een bewegen | 30 |
Derde zang. Menschheidswording
I | Ik tast in geheimen verloren | 32 |
II | Stil... in de wording | 33 |
III | Er groeit | 34 |
IV | Werelden, onzichtbaar klein | 35 |
V | Eens zag een man | 37 |
VI | Eens in de schemer | 38 |
VII | Toen moederlijkheid het eerst heeft vertoond | 40 |
VIII | In morgenschemer van het menschelijk bestaan | 41 |
IX | Een koninklijke macht is opgedoken | 44 |
Vierde zang. Oude Culturen
I | De mensch, hij verloor van het dier | 46 |
II | Afgodendienst | 50 |
III | Lao-Tsu. Wij weten zoo weinig van hem | 52 |
IV | Uit: Tao Tê Ching. Wanneer Tao kan worden | 53 |
V | Ordnende kracht stijgt in het Universum | 54 |
VI | Hindoïsme. Beeld van eene universeele orde | 55 |
VII | Boeddha. India's. boom had reeds schoone culturen | 58 |
VIII | Hellas en Israël. Een duif vliegt aan en nog een | 60 |
[pagina 261]
IX | Hellas, gij bracht op aarde | 61 |
X | Een godheid vereeren haast alle volken | 64 |
XI | Israël. Te allen tijde | 65 |
XII | God van Israël, gij sterke | 68 |
Vijfde zang. Christus
I | Zooals een woord | 70 |
II | Alle menschlijke helden | 72 |
III | Niet de groote cosmische lach, de wijde | 73 |
IV | Boven de wolk van smart-en-vreugde uit | 74 |
V | Christus. ge zijt in uw zachtheid gekomen | 76 |
VI | Christus, mijn oogen hadden u verloren | 80 |
VII | Christus, ge zijt in uw zachtheid gekomen | 84 |
VIII | Christus, gij staat aan het begin der wegen | 85 |
IX | Christus, gij rijst aan elk knooppunt der wegen | 86 |
Zesde zang. Socialisme
I | Ik wil weten waar ge geboren zijt | 88 |
II | O Christus, toen is er een kloof gevallen | 96 |
III | Voor het laatst wierp het kettersch communisme | 98 |
IV | Dappere Doopers, Christen-communisten | 99 |
V | De afgrond van de tijden wordt gekloofd | 100 |
VI | Neen,'t socialisme was niet gestorven | 107 |
VII | Twee genieën hebben hun vlucht genomen | 109 |
VIII | Ik zag d' eedle voorhoede naderkomen | 113 |
IX | De mannen, bleeke vrouwe' en teere kindren | 114 |
X | En toen begon een vrouw zeer schoon te spreken | 116 |
XI | Een man duikt op: wilsspanning heel zijn wezen | 117 |
XII | Dreuning alsof een leger opmarcheert | 120 |
Zevende zang. Beproevingen
I | O goud geloof, dat heeft bevleugeld | 126 |
II | O dag van smart en bleeke schande | 128 |
III | Nog stond het koren op de velden | 129 |
IV | Het is alles zoo begrijpelijk | 131 |
V | Waarheen het hart zich nu in wanhoop keert | 133 |
VI | Is dit het socialisme? Zijn gezicht | 137 |
VII | De dingen worden, dat is groeien, staan | 138 |
VIII | Wat wij vereerden, werd ontwijd | 139 |
IX | Alles ineen gestort | 142 |
X | Angst heeft zich genesteld in ons wezen | 143 |
XI | Niet, dat de avond ons weer vindt, verslagen | 145 |
XII | Toen zag ik haat, een zwaar massief gesteente | 147 |
[pagina 262]
Achtste Zang. Inkeer
I | Schemer valt grijs | 150 |
II | Doodsch als het licht op deze | 151 |
III | Daar waar ik zat in den vertrouwden vrede | 152 |
IV | Mij martelt dit | 153 |
V | Eens rees achter duinen het morgenrood | 154 |
VI | In ons komt opgerezen | 155 |
VII | In verbondenheid met den Algeest staat | 156 |
VIII | Maar zoo hij de verbondenheid al zou | 157 |
IX | Wij dobbren mee... wij weifelen... wij hopen | 158 |
X | Uit de diepten van het Wezen | 159 |
XI | Donkerder zijn de dagen dan z’ ooit waren | 161 |
XII | Waarom ik nog niet rusten mag? | 162 |
XIII | In jeugd ben ik ontvlamd | 163 |
X1V | Hart, graaf diep in u zelve : | 164 |
XV | Beken, beken hoe arm ge zijt geworden | 165 |
Negende zang. Leiders
I | Jaurès. Over bladen, waarin voortleeft zijn wezen | 168 |
II | Een tijd vol helder licht, waarin hij weefde | 170 |
III | Jaurès spreekt tot de arbeiders. D’ arbeidersklasse is d’ eenige kracht | 171 |
IV | Jaurès spreekt tot de burgers. Burgers, - | 173 |
V | In zijn oog zag een vlam ik branden, stil | 174 |
VI | Lenin. Ver van de stede’, in 't hart der steppe, diep | 178 |
VII | In 't Kremlin, bij de muur van 't monument | 182 |
VIII | Gandhi. Op deze goddelijke aarde | 187 |
IX | De krachten van verlaging overwinnen | 188 |
X | Mahatma, kwaamt ge te vroeg | 190 |
XI | Weer zie 'k in een kring van licht | 191 |
XII | Het kloppen van mijn hart wordt rustiger | 193 |
Tiende zang. Stijging
I | Frankrijk. Het was nog maar kort na de groote schande | 196 |
II | Italië en Spanje. Boven 't westen trilt nog een schijn van licht. | 200 |
III | Duitschland. Hebt ge erger dan wij andren gezondigd | 203 |
IV | De woordendolken met hun vlijme stooten | 206 |
V | Clara Zetkin. Tot het kamp drong de mare van den dood | 208 |
VI | Gandhi. Daar staat gij weer, Mahatma; d’ oude milde | 210 |
VII | Azië. Het werelddeel van heilige culturen | 212 |
VIII | Afrika. In de oasen, bij de groene tuinen | 214 |
IX | O vreugd, dat op de krachten van den dood | 216 |
X | In schemering zijn de scharen | 217 |
XI | Ik ben met u gegaan | 218 |
XII | Wáár hij zal worden geboren | 221 |
[pagina 263]
Elfde zang. Lichtstralen
I | Keer in tot het verborgen zelf | 228 |
II | Het is niet waar, dat er geen uitzicht is | 229 |
III | Lichtvoetig schrijdt aan belofte | 231 |
IV | Er is beginnend bewegen | 232 |
V | Eens uit te rijzen | 233 |
VI | Is er niets, dat zal blijven? | 234 |
VII | Het Al alleen is absoluut | 235 |
VIII | Een wijze spreekt: ‘Begrijp dit goed: meedeelen | 236 |
IX | Wanneer wij nú gelooven- ja ook heden | 237 |
X | Christus, gij staat nu bij de grauwe scharen | 238 |
XI | Sterke geloovers, gij, die door de eeuwen | 239 |
XII | Nu gaat de vorm ons begeven | 240 |
Twaalfde zang. Lofliederen
I | Dit zijn nog maar d’ eerste stralen | 242 |
II | Terwijl de krachten van het lichaam mindren | 243 |
III | Er zat een merel in het eikenhout | 244 |
IV | Leven schept nieuwe vormen aldoor | 245 |
V | Eén drang, één kracht door alles henen stuurt | 246 |
VI | Een handvol zaad | 247 |
VII | Zoo we kunnen vasthouden aan dit Eene | 248 |
VIII | Ik kende u niet, mijn God | 249 |
IX | Looft Gods almacht, die uit het kwade | 250 |
X | Dichters van heden, als de vrede daagt | 253 |
XI | Dichters van morgen, u roep ik op | 254 |
XII | O wij zaligen | 258 |
De cyclus wordingen, geschreven in de jaren 1933-1943, werd in het najaar van 1949, volgens aanwijzingen van den uitgever, gezet uit de letter Romulus van J. van Krimpen, die ook de bandstempels ontwierp en teekende, werd gedrukt door N.V. Drukkerij G.J. Thieme te Nijmegen en gebonden door N.V. Stokkink's Boekbinderij te Amsterdam. Van de oplage werden 100 exemplaren, op Hollandsch papier van Van Gelder Zonen N.V., voorzien van de handteekening van de dichteres, gebonden in perkament en genummerd van I tot C, 400 exemplaren op Simili Japon van Van Gelder Zonen N.V. werden genummerd van 1 tot 400. Deze uitgave verschijnt in het tachtigste levensjaar van de dichteres.
nr