| |
| |
| |
II
Italië en Spanje
Boven 't westen trilt nog een schijn van licht,
maar naar het oosten viel de hemel dicht:
verstrakt zijn de lijnen van elk gezicht,
de lippen op bevel één woord herkauwen. -
En in het zuiden? 'k Zie een land door blauwe
zee aan drie zijde' omspoeld; edel der vrouwen
gestalten; zuiver van lijn rijzend, blank
de kerken; heuvels verwaze' in den klank
van zilvren klokken, brengend groet en dank
Maria... O land Italië... pijn,
dat ge vernederd en verslaafd moet zijn,
volk zoo beminlijk, land zoó puur van lijn.
Een stem sprak: ‘D' anarchie moet uitgeroeid.’
- In dat uur, toen waren ietwat vermoeid
d' uwen, hebt gij uw eigen werk verknoeid,
en hen verrade', uit eerzucht. Schijnbeeld van
een held, een Caesar, nagemaakt groot man
vol ijdelheid en arglist, - wreed tyran.
‘De marsch naar Rome’... valsche heldendaad.
Klein zijt g' in alles, enkel groot in 't kwaad,
door wrok bezete' en langverzuurden haat.
De dappren hebben uw knechten vermoord.
Een eedle, die waagde te spreken 't woord
dat geen tyran kan hooren, viel, doorboord.
Italiës beste zone' in ballingschap
kwijnen. Door vreemde straten sleept hun stap,
hijgend beklimmen zij een vreemde trap...
Maar 't bloed der martlaars was kiemkrachtig zaad
| |
| |
door d' eeuwen. Toen tyran tot nieuwe gruweldaad
uitzond zijn slaven, - naar dat schiereiland,
waar valt verschroeid plateau naar welig strand,
dat geleek eene belegerde veste, -
om de jonge vrijheid te helpen worgen
en in bloed het gezag weer te grondvesten
van kerk, grootgrondbezit, vreemd kapitaal,
toen zijn er geweest - o niet weinigen:
eeregroet de gedachtnis van wie vielen -
van die hadden in ballingschap geleefd
liever dan voor den diktator te knielen
en zich met zelfverwijt te pijnigen.
Zij ijlden herwaarts over land en zee,
over diepe zeeën en hooge bergen,
om te worstlen in 't worstlend Spanje mee
met arbeiders en boeren, en de besten
van 't intellekt. Ook uit het ‘Derde Rijk’
kwamen z' en uit de landen van het Westen,
waar 't kapitaal huist in gevoerde nesten,
glimp-van-vrijheid 't leven maakt dragelijk.
Ja, uit het Oosten kwamen z 'aangesneld:
Aziaten, die hadden den roep vernomen:
‘helpt ons: wij vechten tegen alle heeren,
over heel d' aarde reikt d' arm van 't geld;
o, helpt ons, vrijheid te doen triumfeeren.’
En zoo kwamen zij, in wier oogen droomen
nog vlammen, omdat z' een idee vertolken;
de zonen van veel rassen en veel volken
hebben samen gestreden, hand in hand,
ontdekt in elkaars harten 't ééne vaderland,
zijn geweest korten tijd één broederschap.
Toen is ook deze bouw uiteengevalle' en
vergruizeld. Nog herdenke' in vreugde allen,
die een teug dronken uit die heilge nap,
hoe zij, bekneld tusschen lijflijke nooden,
| |
| |
door oversterke vijand opgejaagd,
met om zich henen de verminkte en doode
makkers, - bij tijden innerlijk bevlaagd
door twijfel, of dit moorden wat zij deden,
ook zij nu, werklijk was 't eenige pad, - maar
hebben toch in vervoering gestreden,
omdat z' elkander hebben liefgehad
in God, bij oogenblikken, en uitrezen,
bij oogenblikken, hoog boven den haat
tegen den naaste, probeerden te lezen
eeuwigen zin in het tijdelijk kwaad.
|
|