Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] VIII Gandhi Op deze goddelijke aarde in den gloed der oorstersche zon leefde een mensch, nietig van gestalte; schrale vogelkop, onbezwaarde door vleesch, niet schoon. Maar 't zuivre gehalte der ziel uit den blik straalt der oogen, barmhartig is die, onbevreesd vrij van iederen logen. Schatten zielskracht lage' in dien man zóó voor het grijpen, die ons wankel ik niet bevroeden kan. O, in zijn schaduw rijpen... In den droom is hij mij verschenen; heel teer leek hij en broos, als de knop van de laatste najaarsroos in haar schutblad. In vlechtsel van teenen werd Mahatma voorbij gedragen door een hooge weidsche zaal, verscheemrend. Mannen van zijn ras en taal droegen hem, d' oogen neergeslagen. Gelen, bruinen, blanken, waren te samen gestroomd, hem met woordloozen eerbied te danken voor wat zonder hem nooit gedroomd zij hadden t' aanschouwen: van waarheid het rijk, stralend uit één mensch. Allen rekten de halze', op te vangen dat waarnaar de harten verlangen, een weinig licht uit die lens, een glimp van geestlijke klaarheid die gevoed had duizenden jaren India's hart. - Ruisching ging door de scharen, als wanneer een vorst wordt gekroond. Even hief hij de hand op, te danken. - Toen verklonken de droomklanken en het droomgezicht werd vaal. Vorige Volgende