Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] III Jaurès spreekt tot de arbeiders ‘D' arbeidersklasse is d' eenige kracht massale, die de waarheid nimmer vreest, maar leeft van haar; de eenige die lacht haar edel streng gelaat vol geestdrift toe. Geliefden, zoo der Waarheid heilge geest u voeren blijft, dan wordt ge nimmer moe, uw hart niet, noch uw hand... Luistert: een man onschuldig, roept tot ons in doodsgevaar: reeds wetten rondom, hun tanden de wolven, hem te verscheuren... Achter de wereld, klip, ombruist door golven, zijn woonplaats. Een vrouw, een zoontje treuren. om hem... Genooten! Deze man hééft niet verraden, hij is onschuldig. Denk aan zijn vrouw en kind: het hangt van u af, of hij redding vindt in socialisme's purperen gewaden. Ze zeggen u: ‘hij behoort tot de klasse van hen, die op uwer arbeid vruchten teren, in weelde ze verslempen en verbrassen.’ Ja: hij was rijk. Hij hoorde tot de heeren. Nu is een mensch hij, van alles beroofd. Alle voorrechten zijn hem afgestroopt. Hij boet voor wat anderen hebben misdaan. Hem moet worden gerechtigheid gedaan en gij zijt daartoe aangewezen, gij.’ (O, wiekten vleugelen aan hem voorbij?) ‘Gerechtigheid, gij zijt voor ons het eerste, en in u brandt het reinigende vuur. Gij raakt in den mensch het hoogste en teerste, het godlijke in de menschelijke natuur! Gij richt in ons óp den zuivren wil, een zuil, gij wekt in ons het strijdvermogen, verjaagt uit schuilhoeken lafheid en logen, zijt van alle offervaardigheid de spil. [pagina 172] [p. 172] Zoo ge dien hulplooze verraadt, genooten, verraadt ge' onze' eigen zaak. Ge zult het niet, ik weet het: ge zult strijden, onverdroten tot Dreyfus vrij is.’ Stilte. En toen het lied, 't hartstochtlijk-zwellende, nog niet ontwijde. Breed en machtig bruiste het door de zaal. Enthousiasme droeg op haar vloedgetijde de schare omhoog. Groot voelden zij de tijden, en hun harten een stroom van gloeiend staal. Vorige Volgende