Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] X Angst heeft zich genesteld in ons wezen, haar vingers omklemmen onze strot; angst meer nog voor den dood dan voor 't leven en meer dan voor Satan voor God. Angst niet slechts voor eigen verval en sterven, maar voor dat van den grond, waarop wij gaan, voor het verzinken der gouden erven, waarop de vaderen hebben gestaan en voelden in leven en dood zich beveiligd, toen tusschen allen was God de band; o veel ging boven 't menschlijk verstand, maar leven was Godes, door Hem geheiligd. Met de dreuning der klokken riep Gods stem den mensch toe welkom in 't leven, op hun vleugels werd stervend hij geheven tot Wie aldoor waakte en nimmer sliep. Nu is Gods stem in de klokken gestorven, zij halen niet in, luiden plechtig niet uit: als leven ontheiligd is en bedorven, dan naakt vol verschrikking ook 's levens besluit. De gezichten zijn tot maskers verstard of tot een wreede grijns verwrongen. Waar bleven de lippen die lachten en zongen? Wie heeft de runen der rimpels ontward? De vaan van Wilde zinlooze machten hief over de boot-des-levens in top onze waanzin; wij die veilig ons achtten, ons eischt als zijn offers de maalstroom op. Wij talmden te lang, zijn te ver afgedreven; van hier is geen pad naar omhoog meer open; [pagina 144] [p. 144] ook zij, die dachten op te bouwen, sloopen, eigenwaan heeft de redders verdreven. De ring van duisternis heeft zich gesloten, er is geen uitkomst en er daagt geen licht. Het leven draagt een duivelsch aangezicht; hoop is zwakheid van het vleesch, anders niet, dat terugschrikt voor de laatste stoot en lang spartelt eer 't verwonnen zwicht. Vrijheid was een verleidelijke droom, broederschap tusschen menschen schoon fantoom; menschheid joeg van eeuw tot eeuw hen na, in zelfmisleiding, opperste gena. Leven streeft rusteloos van vorm tot vorm: in elke knaagt dezelfde worm en iedere gaat onder, vroeg of spa. Vorige Volgende