Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] IV Het is alles zoo begrijpelijk; moet het daarom vergeven zijn? Onrecht was zoo klaar-blijklijk en zoo overerg de pijn. Het was zoo begeerlijk te denken, dat men niet dwalen kon, noch terug in zwakheid zwenken; dat ook het haten en krenken geen vlek maakte op onze zon. Boven het geheel der dingen stelde men zijn eigen recht, overtuigd, dat dwingen en dringen geoorloofd was in 't gevecht om den vijand de macht t' ontwringen. Ook in der grooten gemoed werden driften gespannen als koorden, bij de kleinen snerpten akkoorden van haat en wrok door het bloed. Leiders spraken: ‘haat en wrok zijn nu goed.’ Toen is hoogmoed gekomen, heeft sluisdeuren dichtgedraaid: leven kon niet verder stroomen. Verstard zijn de edele droomen, wind uit het graf heeft gewaaid. O donkre gestalten der dagen, stijgend uit vernieuwd verschiet! dreigend gebalde vragen, harten gebeukt, geslagen, trillende, zwakker dan riet. De dompe menschhorden baarden afgodendienst van 't Verstand, [pagina 132] [p. 132] waarnaar ze begoocheld staarden - terwijl in het binnenst der aarde reeds broeide de groote brand, - en op den stralenden herder die zijn kudde planeten hoedt, onheilbrengende vlekken verzwaarden - en millioenen lichtjaren verder aan den rand van de Heelal-gaarde, ontploften sterren met wilden gloed. Vorige Volgende