Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] X En toen begon een vrouw zeer schoon te spreken; eene van die in de harten ontsteken 't vuur van den moed. De bloem van eedle trots bloeide om haar lippen; haar gelaat werd rots. Ik zag omhoog de trotsche woorden zwieren in aadlaarsvlucht, nadat ze van de fiere lippen zich hadden losgemaakt; ik zag het mat gelaat zich kleuren, als de dag bij zonsopgang zich kleurt. En een groot bruisen begon, als van ontelb're wat'ren 't ruischen, gedonder als van stormgezwiepte zee: scharen vloge' aan, ontelbaar; met hen mee steeg gejuich, of millioenen kelen sprongen, millioenen krijgers opbliezen hun longen met aâm van liefde en haat. Van hun vuurtaal is ééne vonk dit lied van zegepraal: ‘Wij leven en wij sterven, strijdgespannen; zekerheid maakt al onze dagen blij en rijk; ons vooraan, fier, schrijdt Marianne, haar vereeren en volgen wij. Den vijand haten wij zonder genade; makkers blijven we tot den dood getrouw. Toekomst lacht ons tegen, stralend blauw; met hoop boordevol is het hart geladen. Koninklijk leven we in heerlijk weten van noodwendig-nad'rende zegepraal; het merg onzer beend'ren herschept tot staal iedere levensvrucht waarvan wij eten. Wij heffen 't volk omhoog, als sterke kranen, en sterve' eens rustig, zonder woorde' en tranen’. - Vorige Volgende