| |
| |
| |
IX
Hellas, gij bracht op aarde
schoonheid zeer gaaf en puur,
geen spel voor een vluchtig levensuur,
maar normen van eeuwige waarde.
betoovrend door gave pracht,
wekkend in lat'ren oneindig verlangen
naar de jeugd van het menschengeslacht - ,
waartoe opging aandachtige schaar
als de hooge heil'ge geheimen
verschenen in woord en gebaar
begrepen, als schoonheid verstaan.
Van levensangst donkere dreiging
verebde na spannende stijging,
dan ontspande der harten jagen:
stil togen zij huiswaarts, genezen van waan,
voelend op godlijken wiek zich gedragen.
Eed'le gestalten prale' aan
den fries van het Parthenon;
lijkt het, of ze adem halen:
ieder kind kent de oude verhalen
als de toppen, rijzend aan den horizon.
Straks komen de burgers te samen
op het marktplein, ginds in de stad,
ten beraad na 't verkwikkende bad.
Reeds klinken geliefde namen. -
‘Zij zullen besturen den staat,
die de waardigsten zijn.’ - Met zijn vrienden
gaat Socrates, die het omhuld gelaat
der waarheid vragend wil vinden.
En naast hem schrijdt Plato, onsterflijk
in zijn vorstlijke wijsheidsmacht:
de geest alleen is werkelijk,
als 't andre nevel en nacht.
| |
| |
Hellas! schoon is uw gezicht
in den helderen sterken dag;
bewondrende liefde en ontzag
wekt gij nog heden op aarde.
Gij, die het eerst in den mensch
en te midden van harbarij
slooptet de burcht tyrannij,
bouwend, als naar gouden snede,
een maatschap van recht en wet,
vol nieuwe verworvenheden.
‘Beter te valle' in 't gevecht
dan de vrijheid prijs te geven:
vrijheid is meer waard dan leven.’
Uw burgers, zij leerden haar dragen
verder van geslacht tot geslacht.
Zij leerden hun ziel verankren
in een wil, in een zijn, in een macht,
waarvoor zelfs de goden buigen:
de mensch noemt haar gerechtigheid;
uw edelste zonen getuigen
dat z' is goddelijk. Hoor: twee-eenheid
van vroomheid en waarheidsdrang
doorklinkt Sokrates' zwanenzang.
Hij hief het menschlijk leven
op een hoogere trede voorgoed
toen met onbekommerd gemoed
hij dronk den giftigen beker,
eerste van hen, die verkoren
tot hun gebiedster de waarheid,
levend-stervend in de gloren
van haar onsterflijke klaarheid.
O Sokrates, edele leeraar,
vader van den dapperen twijfel,
allen ten voorbeeld, die pogen
| |
| |
te leven in geestes sfeer,
op het wezenlijke hun oogen
richtend, aanvaardend vervolging,
laster, smaadlijken dood, -
gij, wijsgeer, gij morgenrood
van den heerlijken strijd-der-geesten,
wij groeten u, wapenbroeder,
in liefde en eerbied zeer groot,
dankbaar voor uw schoone feesten.
En u groeten wij, godlijke Plato,
die het wezen der eeuwige dingen:
goedheid en schoonheid en waarheid
in verrukking hebt aanschouwd,
gij die stemmen hoordet zingen
van bovenaardschen klank,
zaagt bovenaardsche klaarheid
en raaktet met haar zeer vertrouwd.
Tot u komen wij, edele leeraar,
om onze ziel onder te domple' in
den stroom, die ontspringt uit uw wel,
en ons raakt het niet, wie momplen:
‘het absolute bestaat niet:
Achter den stroom der uren,
achter den afgrond der eeuwe' en
troont het Absolute, de Geest
in wien nooit begin is begonnen
en die eeuwiglijk zal duren.
Hem erkennen heelt wonde-des-levens
en breuk-van-den-dood geneest.
|
|