Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] VII Boeddha India's boom had reeds schoone culturen gedrage' in overvloed, knop, bloem en vrucht, doch versteend waren die eedle structuren, in den levenstuin was verziekt de lucht. Tusschen mensch en mensch loodrechte wanden rijze' onverbidlijk steil omhoog: de rijken spelen in hun lustwaranden, de armen ergens hurke' in schaduwtoog. Menschlijke broederschap, zij scheen verloren, verzonken, onbereikbaar ver: men kon haar golven niet meer ruischen hooren, noch 't licht opvangen van haar klaarste ster. Toen verscheen hij, die het versteende leven weer stroomend maakte, zieke lucht gezond. Hij heeft zijn vinger zelfs niet opgeheven: de glimlach deed het om zijn honingmond. Zoo vol was hij met goddelijk meedoogen als uitgelezen vrucht met sap: allen lijdenden schonk hij uit zijn nap vertroosting; allen koesterden zijn oogen. Met hem ging op over d' oostersche volten licht als voor hen nog nimmer had gebloeid; het leek, of daarin hun zachtheid versmolten de ziel, de zee, d' avondwind. - Ongeschoeid trokken, toen hij gestorven was, zijn zonennaar-den-geest door dav'renden zonnebrand de vlakte in, aandachtigen te beloonen met wijsheid, die onrust-begeeren bant; bestegen berge', ongenaakbaar gewaanden, schragend het dak der wereld, waar zich windt [pagina 59] [p. 59] de steile pas tusschen de toppen, staande in fonkelgloed, trotseeren ijz'gen wind en sneeuwstorm, dalen af naar d' overzijde, brengen dien wonderzoeten glimlach mee, ladend op zich aller schepselen lijden, zich daarin domplend als in koele zee de zwemmer doet. De hooge muren vielen, die de schepselen scheiden van elkaar: het dier, de mensch, de Leeraar. Alle zielen versmolten in dien glimlach bovenaardsch. Vorige Volgende