Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] VI Hindoïsme Beeld van eene universeele orde en aardsche harmonie die uit den kosmos stamt, dookt ge voor vele eeuwen op in China, India, Perzia, hebt aan riten eerst verbonden wil tot ethische zuivering, idee van Eeuwig Goed, van Eeuwig Recht, - hebt hooge wallen van ikdrift geslecht en achter hen 't godlijke Zijn gevonden... O schoonheid en kracht der gedachte van India: besef van werklijkheid onstoflijk, waar al het zijnde in baadt; van de eenheid aller wezens in God. Gedachte, rustegevend, die zingt door de wijsheid en schoonheid van het Oosten. In harten van tallooze menschen hebt gij gebreideld door d' eeuwen wilde begeerlijkheid en de aanslagen van dierlijke drift verijdeld. Eeuwig-onbewogen schouwen dat verdiept in den Algeest zich: o, wij eerbiedigen u. Maar wat is uw vrucht voor de tijden, voor het vloedend en ebbend, het krimpend en uitzettend menschenhart? Zoo, als overmachtige strooming van de stranden den zwemmer wegtrekt van het menschenbewegen naar wateren oneindig, wegtrekt daarhenen waar hij zalig in de vloeden onderduikt, - zoo trekt de Idee van den Algeest den geest van millioenen menschen wèg van de stranden der wereld, [pagina 56] [p. 56] dáárheen waar zij zalig onderduiken in zijn peillooze watren, inademen zuivre wijsheid, zich zonnen in godlijke zon. Wijsheid zeer hooge zaamlen ingewijden in Gods geheimen, de stof ligt bleek aan hun voeten, de tijd zonk onder hen weg als maan wegzinkt aan den hemel. In Alvader zijn zij geborgen, in den Alschoot neergevlijd. ‘En de wereld, wat van haar?’ De wereld, zij lieten haar over, mijn kind, aan zichzelve: wisten haar te wezen begoochling, en allengs verarmt zij, die niet door eedle menschkrachten wordt geadeld, gelaafd en gevoed. Het onkruid wint op de tarwe, de oogst-des-levens wordt schraal. O India, hoe vèr ligge' uiteen toppen van uw geestlijk leven en poel van uw dagelijksch doen. Denken, dat graaft in zich zelf, schouwen verzonken in 't Eeuwge: hoe eindeloos ver ligt g' uiteen met wereld als droombeeld verstooten, als vluchtge begoochling veracht. Maar ook uw groei bleef steken; bleef in vader-zoonschap steken: de hunkring, de stuwing naar broederschap bleef in uw denken-willen ontbreken. [pagina 57] [p. 57] Als een verwilderde gaarde ligt de wereld aan uw voet: onkruid wast daar overvloedig, uw geest heeft haar niet edelmoedig met pure sappen gevoed. Wij zien naar u waar ge zit in den droom van den Algeest verzonken en o, wij bewonderen u. Maar de stuwing van broederlijkheid die nam van ons wezen bezit, maakt onze harten dronken, onze wang van ontroering wit. Vorige Volgende