Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] VI Eens in de schemer van verre oertijden zien een man en een vrouw die lijfsdrift bijeenbracht elkaar in d' oogen en ontdekken in elkander den mensch-kameraad. Misschien zag de man in de oogen der vrouw die van 't kind dat hij liefhad, hun beider kind. Hij kuste haar bronskleurige wang met nieuwe teerheid als nooit voordien, en heel zijn wezen werd een zonnige lach. Misschien hoorde de vrouw in dien lach van den man, den lach van het kind dat speelde aan haar voeten in 't goudgele zand. Diep heel diep in haar ging geluksbloem open: zij kuste het kind, keek naar den vader, kwam naast hem staan, streelde zacht zijn kroeshaar, zijn nek, zijn lenden; vreugd die zij niet kende woei in 't ruischen der kruinen aan. Door milde vervoering heerlijk bevlogen, zagen, in elkanders oogen, ze zalige ontroering en spraken niet. [pagina 39] [p. 39] Langzaam breekt schoonheid zich baan, die enkel menschen ten volle verstaan: ‘jij van mij, ik van jou, van elkaar in goede dagen en kwade, en ook in de kwade is genade, zoolang wij zijn voor elkaar.’ Vader, moeder en kind: drie-eenheid, die gouddraad verbindt van liefde... Is het hoogste dit? Of vliegt pijl van 't menschelijk streven weer uit naar een hooger wit? - Oneindig rijk zijt ge, leven. Vorige Volgende